Marian en Max zijn even weg

Mysterieus

Omdat je tijdens een vakantie ook weleens wilt uitslapen, besloten we op vrijdag pas in de middag naar de haven te gaan voor de in onze reis inbegrepen cruise op de fjord. Dat had direct als voordeel dat het ’s ochtends nog zwaarbewolkt was, terwijl vanaf een uur of half twee de zon aardig begon door te komen. Waar we echter geen rekening mee hadden gehouden, was dat onze voucher geldig was voor de afvaart van tien uur ’s ochtends, en niet die van twee uur ’s middags. Dat stond er namelijk niet op. Gelukkig was de jongen die ons dat vertelde, bereid om ons over te boeken – maar dan wel naar de cruise van zaterdagmiddag, want die van vrijdag zat vol. En dat het weerbericht er niet zo gunstig uitzag – ach, volgens hem kon dat nog wel veranderen.

Goed – een andere besteding voor de middag dus. Dat werd eerst maar eens het kabeltreintje dat een eind de berg Fløyen opgaat. Vanaf het bovenste station, op 320 meter hoogte, heb je een fraai uitzicht op de stad en vooral land en zee eromheen. En dus ook op de haven, waar we als in een soort Madurodam een enorm cruiseschip zagen vertrekken. Wat we een beetje misten was de actie zoals we die ooit zagen in een aflevering van Varg Veum (een detectiveserie die grotendeels in Bergen speelt) waarbij de held aan zijn achtervolgers weet te ontkomen door vlak voor het sluiten van de deuren in de cabine te stappen, en die achtervolgers met een auto proberen eerder bij de diverse stations te zijn. Wat natuurlijk net niet lukt maar wel spectaculaire beelden in de nauwe straatjes oplevert.

Omdat gemak de mens dient, zijn we niet naar beneden gaan lopen maar hebben we na verloop van tijd maar weer de rit terug gemaakt – zoals de meeste bezoekers, trouwens. Vervolgens een beetje rondgekeken in het stukje oude stad met de houten huizen – niet origineel, maar telkens weer opgebouwd na diverse branden en een ontploffing, in 1944, van een Nederlands vissersschip dat door de Duitsers gevorderd was en werd gebruikt voor het transport van 1.000 kg dynamiet en 10.000-en slaghoedjes. Interessant wel om te ervaren dat die hoge gebouwen langs heel smalle straatjes een prima bescherming bieden tegen de wind en waarschijnlijk ook de regen. Verder nog een beetje gewinkeld -ook de Noren blijken mooie glazen vogels te maken- en aan het eind van de middag terug naar ons hotel. Daar gegeten in het restaurant op de vijfde verdieping. Geen aanrader, want de aankleding en het uitzicht zijn wel aardig, maar helaas ook veel beter dan het eten.

Op zaterdag wederom een luie ochtend (nou ja, noem het bijhouden van dit blog maar luieren) en vervolgens op weg naar de cruise. Het weer was helaas niet beter dan voorspeld, maar wel werd duidelijk waarom de jongen van de dag daarvoor zo positief was geweest – hij ging zelf mee, samen met zijn kennelijk nog erg verse vriendin. Goed, dat straalde dus – en verder was het ook bij zware bewolking en zo nu en dan niet al te zware regen een fraaie trip van ruim drie uur, een ervaring die we aangenaam konden delen met een Nederlands stel dat toevallig bij ons aan tafel kwam zitten. Met een snelle boot tot aan het einde van de Osterfjord, door het heel smalle en ondiepe deel bij Mostraumen. Onderweg uitzicht op steile wanden, diepe kloven, watervallen en geïsoleerde dorpjes en alleenstaande huizen. En dat alles in een mysterieuze schemer en nevel - je begrijpt meteen waar de Noorse mythologie door geïnspireerd is.

Een smakelijk diner in een trendy restaurant (Colonialen Kranen) vormde de afsluiting van deze dag, en bijna ook van onze korte vakantie. Wat nog restte was, de volgende dag, een bezoek aan twee van de vier gebouwen van het kunstmuseum in Bergen (Kode). Te veel voor de drie uur die we daarvoor hadden, maar ook hier weer een paar mooie werken van Munch, een aantal best interessante werken van ons onbekende Noorse schilders uit de 19e en eerste helft van de 20e eeuw, en een verzameling internationale moderne kunst die er zijn mag.

Om drie uur met de tram terug naar het hotel, koffers opgehaald en door naar het vliegveld. Daar was het, als verwacht, niet al te druk zodat we mooi op tijd zouden zijn geweest als het vliegtuig dat ook was geweest. Nu hadden we een half uurtje extra wachttijd, maar dat werd tijdens de vlucht aardig ingelopen. Wel leverde de vlucht nog een aardig mysterie op: kan een notenallergie zo gevoelig zijn dat het hele vliegtuig (dertig rijen van zes personen) gevraagd moet worden om geen verpakkingen te openen waarin noten zitten? En als iemand zo gevoelig is, hoe kan hij of zij dan überhaupt reizen?

Door de bergen naar Bergen

Aan de kleding van de Noren zou je niet zeggen dat na die ene zomerse dag, nog voor 21 juni, de herfst intrad: zomerjurkjes en korte broeken te over, zij het gecombineerd met vesten en truien. Onze regenjassen vielen dus wat uit de toon en bleken ook overbodig, want het bleef wel droog. Toch brachten we het grootste deel van de dag binnenshuis door. Eerst in het Astrup Fearnley museum voor moderne kunst, dat met zoveel van dergelijke musea gemeen heeft dat het gebouw de kunst soms wat naar de kroon lijkt te stoten. Opvallende architectuur dus, van Renzo Piano, met ruime zalen en mooie doorkijkjes. Daarin een vaste collectie (met werken van Damien Hirst waarin veel dode dieren zijn verwerkt en die daardoor onprettig aanvoelen) en wisselende tentoonstellingen. Aansprekend? Ach, ten dele. Als je maar vaak genoeg naar dit soort musea gaat, kun je enerzijds allerlei dingen meer waarderen -vijf vierkante meter poging om vogelpoep met verf uit te drukken, bijvoorbeeld- maar heb je ook vaker het gevoel dat je het al wel eens eerder gezien hebt en raak je steeds minder verrast. Maar goed – al gebeurt dat maar met twee of drie werken, dan nog heb je er plezier van.

Gek genoeg geldt dat toch minder voor de wat klassiekere kunst die te zien is in het nationale museum voor beeldende kunst (Nasjonalgalleriet). Naast de schilderijen van Munch die we eerder noemden, vind je daar werken uit de hele periode van renaissance tot de tweede helft van de vorige eeuw. Vooral van Noorse kunstenaars en ook wat uit de rest van Europa. Niet spectaculair, maar op de een of andere manier kan het zoveelste portret van de dochter van de schilder, een stadsgezicht of een ondergaande zon boven een woeste zee soms net dat extra hebben waardoor je geraakt wordt. Hoe dan ook: de moeite waard om beide gezien te hebben – en als je moet kiezen, is het belangrijkste criterium misschien wel of je een spannend gebouw met kunst erin wilt zien, of een toegankelijke kunstverzameling in een niet nadrukkelijk aanwezig gebouw.

Verder nog een beetje door de stad gelopen, waar de guurte van het weer goed aansloot bij de zielloosheid van het regeringscentrum, dat nog bepaald niet hersteld is van de bomaanslag van juli 2011. Of anders: fysiek grotendeels hersteld, maar vooral leeg en -ook door alle veiligheidsvoorzieningen- onprettig van sfeer. Maar misschien is dat op en warme, zonnige dag anders.

Het vinden van een restaurant bleek niet eenvoudig. Voor de lunch wel – de (overdekte en verwarmde) terrassen langs de haven waren vrijwel leeg, en we aten daar een fijne vissoep- maar ’s avonds zat alles in de buurt van ons hotel vol. Uiteindelijk kwamen we terecht in een Mexicaans restaurant, waar de klandizie vooral bestond uit vrouwen. Speelde Noorwegen misschien in het WK?

De treinreis naar Bergen, de volgende dag, was misschien niet het hoogtepunt van onze reis, maar bracht ons wel op het hoogste punt van onze reis: ruim 1.200 meter boven zeeniveau. De eerste twee uur van de rit zijn niet zo bijzonder: eerst door een tunnel naar de buitenwijken van Oslo, dan een heel stuk tussen bedrijventerreinen en weinig aantrekkelijke huizenblokken en ten slotte steeds meer tussen de weilanden, bossen, meren en rivieren. Langzaamaan, terwijl de trein merkbaar klimt, wordt het landschap onherbergzamer en zie je op de bergen de eerste sneeuw. En ineens rijd je dan op de hoogvlakte, waar hier en daar ook nog wat sneeuw ligt en waar je je afvraagt hoe het hier in de winter zou zijn en hoe die trein daar dan kan rijden. Een paar stations, waarvan sommige zo geïsoleerd liggen dat je ze vanuit Oslo of Bergen niet over de weg kunt bereiken en waar één ervan de mogelijkheid biedt om over te stappen op de Flåmbanen naar Flåm, een plaatsje aan de Aurlandsfjord waar we een jaar of 25 geleden kampeerden. Daar gingen we nu niet naartoe, maar door naar Bergen. Al dalend komt de trein nog steeds door redelijk verlaten gebieden, maar zo mooi als op de hoogvlakte wordt het niet meer. Een heel stuk langs een rivier -of is het de uitloper van een fjord?- en dan steeds meer de bewoonde wereld in. Met een kwartiertje vertraging kwamen we bijna 7 uur na ons vertrek uit Oslo in Bergen aan, waar het aanmerkelijk frisser was dan bij vertrek uit Oslo, die ochtend om 8 uur.

Omdat we niet tevoren hadden uitgezocht hoe we er met openbaar vervoer konden komen, namen we een taxi naar ons “Magic” hotel, dat een klein stukje buiten het centrum ligt. We kregen er een vrij kleine, nogal futuristisch ingerichte en daardoor niet direct comfortabele kamer (maar wel met goede wifi). Daarna met de tram, waarvan een halte vlakbij bleek te zijn, terug naar de stad voor een kop koffie en een glas wijn met de dochter van onze Engelse vrienden, die momenteel in Bergen woont. We kennen haar al vanaf het moment dat we haar moeder suggereerden dat 4 maart wel een mooie dag zou zijn voor haar geboorte, en dat werd het ook. Wat toch een band schept. Gezellig om haar weer even te zien, en ook nuttig – ze suggereerde ons een goed restaurant, Bare Vestland, dat van louter lokale producten fijne gerechtjes maakt om samen van te genieten.

Vroeg op, laat weg

We moesten wel erg vroeg ons bed uit, vonden we. Een vlucht die om zeven uur ’s ochtends vertrekt is niet echt wat we zelf zouden kiezen, maar in dit geval was het voor ons gedaan. En ach, op deze manier zouden we nog wat aan onze eerste dag in Oslo hebben, dachten we zo – zij het met een beetje kleine oogjes. De taxi was er precies om vijf uur, de weg heel stil en dus kwamen we heel ruim op tijd op Schiphol aan. Vonden wij, maar in de praktijk bleek het net aan: van terminal 1 naar terminal 1a is nog best ver lopen, het afgeven van ruimbagage nam veel tijd in beslag omdat er weer mensen voor ons tegelijk met hun koffer ook hun hele levensverhaal wilden inchecken en de veiligheidscontrole leverde veel vertraging op omdat de bodyscan het glittertruitje van Marian aanzag voor een bomvest en de camera en lenzen van Max voor een kanon. Wat in het Engels wel weer correct was, maar verder toch wat overdreven. Al met al konden we nog net een kop koffie scoren (ook dat kost veel tijd als er tien man voor je staan) voor we moesten boarden, en konden we die alleen maar geheel opdrinken omdat we even op een bus moesten wachten om ons naar het vliegtuig te brengen. Dat vervolgens niet bleek te kunnen vertrekken omdat de veiligheidsgordel van de piloot geblokkeerd was en zijn stoel vervangen moest worden – wat een paar uur ging kosten. Maar gelukkig hoefden we daar niet op te wachten, want binnen een uur zaten we in een vervangend toestel en waren we alsnog op weg.

Verder een vlucht zonder incidenten, een efficiënte afhandeling op het -mooie en prettige- vliegveld van Oslo en een voorspoedige treinreis van een half uurtje naar het centrum van de stad. Een kwartiertje lopen naar het hotel en daar bleek zowaar onze kamer al beschikbaar, zodat we nog voor de lunch een uurtje slaap konden inhalen. Geen luxe kamer, overigens, maar wel een goed bed en nauwelijks geluid van buiten, de gang of andere kamers. Lunchen deden we in een trendy hipstercafé: ingenieuze kapsels/baarden en driekwart-broeken, avocado, yoghurt met een grote variëteit aan bessen en granen. Prima.

Daarna -het was vrij fris en vochtig en dus geen dag voor sight-seeing- een wandelingetje naar het Munch-museum. Niet heel groot, maar dat hoeft ook niet – zijn werk is nogal krachtig en weinig opwekkend, zelfs als de thematiek niet expliciet dood en vergankelijkheid is. In elk geval erg de moeite waard, ook om te zien hoe hij met heel weinig verf -soms zo dun dat het doek er nog doorheen komt- in houding en uitdrukking van de mensen een grote verlatenheid en ingehouden emoties, van ongemak tot passie en van wanhoop tot berusting, weet uit te drukken. En nee, “De schreeuw” hangt er niet – die is te zien in de Nasjonalgalleriet, een paar kilometer verderop. Als het je lukt om je door de massa te wringen, net als bij de Mona Lisa in het Louvre. Wat ook weer niet zo erg is, want het is niet zijn sterkste werk en er hangt daar nog wel meer wat de moeite waard is.

Terug naar het hotel leidde de weg ons eerst -hoe kan het ook anders- door de botanische tuin, waar vooral de kas met de Victoria Regina en diverse vlinders ons wel aansprak, en vervolgens langs de moskee en de gevangenis, die we geen van beide bezichtigden. Voor het diner vonden we de Trattoria Popolare, een Italiaan restaurant met lekkere antipasti, iets mindere risotto en een Vlaming in de bediening die ons vertelde dat hij evenveel vriendinnen had als hij talen sprak. Hij was nu begonnen Arabisch te leren.

De volgende dag was het zomer. Geen wolkje aan de hemel en een temperatuur van wel 21 graden. Perfect voor een wandeling door de stad – een beetje kijken en niet kopen (geen plaats in de koffer voor stokvis en gedroogd rendiervlees) in winkels, een bezoekje aan het opvallende gemeentehuis (met monumentale trap) en aan de paleistuin (met ceremoniële wisseling van de wacht en een mooi uitzicht over de stad). Hierna een stukje met de tram naar het Vigeland beeldenpark, alweer zo’n toeristisch hoogtepunt dat je toch niet gemist wilt hebben. Honderden beelden van mensen in alle stadia van baby (“Het is een jongetje, kijk maar wat ik hier vasthoud”, kunnen alle Japanse toeristen zeggen als ze thuis hun foto’s laten zien) tot oude man of vrouw. Naturalistisch, perfect gevangen in beweging en met net genoeg detail in huid en gezicht om ook hier weer emoties te kunnen zien. Zeer herkenbaar uit de eerste helft van de vorige eeuw, met zo nu en dan een symboliek die degenen die de kunst van daarna verschrikkelijk vinden, wel zullen kunnen waarderen.

Afsluitend een tochtje met tram en bus naar een schiereiland in de fjord. Niet vanwege de daar gelegen villawijk of het vikingschipmuseum, maar gewoon om wat meer te zien zonder te hoeven lopen. En met overstap op een veerboot die ons terugbracht naar het centrum, waar we aan de haven vlak bij het gemeentehuis een aangenaam visrestaurant vonden.

Welcome to Malta

Inmiddels zit onze week op Gozo er weer op. Donderdagochtend voeren we terug, over een beduidend gladdere zee, en onder een wolkendek waar geen regen uit viel maar de zon zo nu en dan doorheen brak. Ook dit keer hadden we geluk en konden we mee op de eerste veerboot na onze aankomst bij de terminal – iets wat we des te meer waardeerden toen we de enorme file zagen van mensen die de andere kant op wilden.

De dagen daarvoor hebben we veel op het binnenplaatsje van ons huisje gezeten, lekker in de schaduw en uit de wind een boekje lezen. Eén dag hebben we uitstapje gemaakt naar wat tot voor kort een van de belangrijkste toeristische attracties van het eiland was: The azure window, een rotsformatie die als een soort kozijn een eind in zee stak en die waarschijnlijk miljoenen malen gefotografeerd is. Maar niet door ons, want vorig jaar is het hele ding tijdens een heftige storm ingestort en geheel onder water verdwenen. Wat overigens niet betekent dat er geen toerist meer komt: de hop-on-hop-off bus rijdt er nog steeds naartoe en er is daar vlakbij nog steeds de binnenzee, een klein meertje dat via een ondergrondse tunnel in verbinding staat met de zee en dat verder gaat in een grote grot in een steile rotswand – ideaal voor duikers.

Wij hebben voor ons uitstapje niet de bus genomen, maar onze gehuurde auto. Op Gozo is het op de meeste plaatsen niet druk, dus het rijdt er een stuk prettiger dan op Malta. En na een tijdje went het ook wel weer om in een auto te rijden met het stuur rechts. Het lastige daarvan is trouwens niet het links rijden of het schakelen met je linkerhand, maar vooral het krijgen van een gevoel voor de breedte van het ding. Wat tot gevolg heeft dat je de ene keer geneigd bent om te ver naar het midden van de weg te rijden (geen punt als die maar anderhalve auto breed is) en de andere keer ongeveer in de berm te zitten (geen punt als er een berm is en niet een muur, of geparkeerde auto’s).

Na een lunch aan de binnenzee zijn we doorgereden langs een paar kleinere plaatsje aan de noordkust van Gozo, met hier en daar ook een soort strand. Daar hebben we geen gebruik van gemaakt – het zeewater is nog erg koud, zagen we aan de snelheid waarmee wie er wel inging er ook weer uitkwam. Het gaf ons ook de gelegenheid om te kijken naar de echte toeristenplaatsen, met de grotere hotels en de terrasjes. Niet echt ons ding, constateerden we tevreden.

En nu zitten we toch in een dergelijk oord. Marsaskala, aan de oostkust van Malta en dicht bij het vliegveld, want onze terugvlucht gaat om 07:40. In een hotel dat net gerenoveerd is – althans, het deel waar wij zitten. Aan de rest wordt nog gewerkt, dus overdag is nog wel eens een boor of hamer te horen. En voortdurend, ook ‘s nachts, verkeer, want in plaats van aan een doodlopend steegje dat zelfs te smal is voor een Smart, ligt het aan de doorgaande weg door dit stadje – zij het gelukkig wel wat buiten het centrum. In dat centrum, aan de baai, een flink aantal restaurants. Dat wat we de eerste avond bezochten leek niet onaardig, maar de ruimte waar we zaten was zeer lawaaiig, de bediening was niet erg attent en het eten onderscheidde zich meer door de enorme porties dan door de verfijnde smaak. Nou ja, een stevige bord inktvistentakels mag er zijn en een grote kom soep van schaal- en schelpdieren ook – maar bij elkaar was het echt teveel, en dat had degene die de bestelling opnam wel even kunnen zeggen. Toen we bij het afrekenen op deze wat minder positieve ervaringen wezen, was het antwoord “Welcome to Malta”.

In het hotel hadden we trouwens ervaringen die ons deden terugdenken aan onze huwelijksreis, toen we in Brussel in een heel erg niet gerenoveerd hotel zaten. Toen werden we een keer om een uur of zes gewekt door een telefoontje van de receptie waar iemand, toen we slaperig vroegen wat er aan de hand was, antwoordde met een welgemeend “Merde”, gevolgd door excuses. Het was zijn bedoeling geweest om een hele groep Amerikanen te wekken die met de bus mee moesten, en wij zaten in een kamer daartussen. Dat laatste was ons al duidelijk geworden, want de avond daarvoor hadden ze luid met elkaar geconverseerd door uit de ramen te gaan hangen die uitkeken op een kleine luchtschacht. Nu kwam het telefoontje om kwart over vijf, en was het bedoeld voor iemand die een taxi besteld had. Niet, zoals we aan het ontbijt met enige spijt constateerden, de groep Zweden of Denen die de avond daarvoor de goedkope alcohol gevierd hadden op hun balkon en daarna nog even afscheid namen op de gang voor onze kamerdeur.

Bij het ontbijt troffen we ook de Engelsman die we eerder in de lift tegenkwamen en die naar eigen zeggen al 37 jaar in dit hotel woont. Nu vertelde hij daar wat meer over: hij was op Malta terechtgekomen nadat hij uit Montenegro was vertrokken toen daar de oorlog uitbrak die een einde maakte aan Joegoslavië, en hij had met zijn vrouw in een appartement achter het hotel gewoond. Toen hij, een tijdje nadat zijn vrouw overleden was, na een hartaanval uit het ziekenhuis kwam, had de eigenaar besloten dat hij maar in het hotel moest komen wonen, dan konden ze een oogje op hem houden en voor zijn maaltijden enzovoort zorgen. Ook een vorm van mantelzorg, dus.

Onze laatste dag op Malta verliep niet onaangenaam. Na het ontbijt eerst nog even een uurtje slaap inhalen, kopje koffie en wat lezen op het balkon, lunch op het balkon. Toen een wandelingetje over de boulevard en verder wat paden langs de kust: een oude verdedigingstoren bekijken (die overigens in het niet viel bij het gestripte karkas van het hotel dat er ooit voor gebouwd was en inmiddels weer verlaten) en de tweede baai waaraan Marsaskala ligt. Veel mooier dan de dichtstbijzijnde en ook beter geschikt om in te zwemmen – wat sommige dapperen ook deden.

Daarna nog weer wat op het balkon met een drankje en op zoek naar een restaurant dat de ervaring van gisteren zou kunnen doen vergeten. Nou, dat is gelukt: een bord tagliatelle met zee-egelsaus en een St. Peter Fish (in het Nederlands kennelijk zonnevis of zeehaan) die groot genoeg was om met z’n tweeën te eten -iets wat de serveerster bij het bestellen al aangaf- en een lekker glas wijn kwam het helemaal goed.

Nu gauw naar bed en nog wat uurtjes slapen, en dan: Goodbye, Malta.

Bericht van een kleiner eiland

Afgelopen donderdag regende het, en stond er een harde wind. Niet echt fijn weer, dus, om met een vrij kleine veerboot over te steken naar Gozo, het in omvang middelste van de drie door zo’n 450.000 mensen bewoonde rotsen die -samen met een stuk of 20 nog kleinere en onbewoonde- de staat Malta vormen. Niet meer dan een half uurtje op zee, maar het schip rolde en stampte stevig en op het dek was het koud, nat en glad dus we vonden het niet erg dat het zo kort duurde. Nog een geluk, trouwens, dat we meekonden op de eerste ferry die vertrok na onze aankomst in de haven – voor de derde of vierde auto achter ons was geen plaats meer. Nou ja, ze varen om de drie kwartier, dus zo erg was dat ook weer niet.

Toen we weer aan land waren, werd het droog en begon het langzaam op te klaren. Niet dat dat er zoveel toe deed: we moesten eerst ons tweede verblijf zien te vinden: een klein “farmhouse” ergens in het oude deel van Rabat/Victoria, de hoofdstad van dit eiland. Een wirwar van kleine straatjes, grotendeels te smal om met de auto in te rijden, en een gps die wat van streek raakte – maar toch konden we een ruim half uur nadat we waren aangekomen, de deur van ons nieuwe onderkomen openen.

Redelijk klein, inderdaad, maar erg leuk verbouwd op basis van iets wat na een paar eeuwen bewoning een bouwval geworden was. Achter de dubbele toegangsdeuren een binnenplaatsje met veel (vet)planten en een deur naar de keuken, waarachter een eetkamer. Daarvandaan, en ook vanaf het plaatsje, toegang tot de woonkamer. Zowel binnen als buiten een trap naar de eerste verdieping waar er twee slaapkamers zijn, een badkamer en een romantisch balkon. Alles beknopt, maar toch stuk voor stuk ruim – en met hoge plafonds. Vanaf de eerste verdieping gaat de binnentrap (een ingenieuze wenteltrap) nog door naar het dakterras. Van daaraf een aardig uitzicht over de (binnen)stad en het omliggende land – met in de niet zo verre verte steeds de zee. Het geheel beheerd door George, een bijzonder vriendelijke man van achter in de twintig en zijn moeder, die zondagochtend aan een in het smalle steegje dat onze huizen scheidt geplaatste tafel hun familie ontvingen, waardoor de zondagsrust ruw verstoord werd.

Veel heeft het die donderdag niet meer geregend, maar warm werd het niet echt. Dat veranderde vrijdag al heel aardig -we konden een bij een restaurant in de buurt gehaalde maaltijd (spaghetti nero di sepia) op het dakterras nuttigen. Zaterdag en zondag was het zelfs erg zonnig en zo nu en dan erg warm, al stond er ook een koele wind. Fijn weer om in de schaduw van ons plaatsje te zitten en later op de middag een beetje door het stadje te slenteren. Zondag begonnen we daar zelfs al rond de middag mee, maar toen hadden we ook een doel: een soort feestmiddag in een park, ter promotie van de Europese Unie. Of dat laatste echt gelukt is, weten we niet, maar we hadden de indruk dat het voor een stuk of 100 meisjes in de leeftijd van 5 tot 20 en een aantal wat oudere dames een zeer geslaagde middag was, waarop ze hun (volks)danskunst aan elkaar en hun families plus een paar toeristen konden vertonen. En overigens – je kunt van de EU zeggen wat je wilt, maar als je een overzicht ziet van waar er allemaal geld aan besteed wordt, zit er heel veel tussen wat bijzonder nuttig is. Mooiste -en zeker niet duurste- zijn misschien toch wel de programma’s waarmee studenten (niet alleen universitair) een tijd in een ander land kunnen studeren. Gebeurde natuurlijk al eeuwen, maar was dan alleen weggelegd voor de zoons van de rijken.

Een project dat ook voor een groot deel met EU-geld is betaald, is de restauratie van de oude citadel, hier een paar honderd meter vandaan. Met recht een vluchtheuvel: een kleine stad met hoge en dikke muren eromheen, gebouwd in de middeleeuwen en bedoeld als schuilplaats voor de bewoners van het omliggende land voor het geval er weer eens zeerovers etc. langskwamen. Nu voor een deel gerestaureerd en voorzien van een bezoekerscentrum. Levert direct en indirect waarschijnlijk aardig wat inkomsten en werkgelegenheid op.

Toeristisch is het hier mede daardoor wel een beetje. Dat wil zeggen, vooral overdag want de meesten komen maar voor een dagje naar Gozo of verdwijnen ’s avonds weer naar hun hotels aan de kust. Maar het is gewoon sowieso een drukkere stad, met meer horeca (helaas hebben we nog geen echt goed restaurant gevonden), winkels, een concertzaaltje en een operagebouw. En een kathedraal, op een honderd meter van ons huisje, waarvan de enorme klokken met de hand geluid worden – op vrijdag- en zaterdagavond erg vaak en erg lang, waardoor het wat moeilijk was om tijdens het eten op het pleintje ervoor met elkaar te praten. Maar verder is het, zeker ’s avonds en ’s nachts, lekker stil hier.

De komende dagen gaan we nog wat verder kijken op dit eiland. Dan weer naar Malta, en eind van de week terug naar huis.

Bericht van een klein eiland

Nee, het is niet het kleinste eiland waar we ooit (een deel van) een vakantie doorbrachten – dat moet North Uist geweest zijn. Maar wel het kleinste eiland dat een zelfstandige staat is, samen met het nog wat kleinere waar we over een paar dagen naartoe gaan voor een tweede week.

Malta dus. Een rots in de Middellandse zee, iets ten zuiden van Sicilië en zo dicht bij de Afrikaanse noordkust dat we elke ochtend het meubilair op ons plaatsje moeten ontdoen van het laagje fijn woestijnzand dat de wind er ’s nachts op achterlaat. Die ligging heeft trouwens ook duidelijk invloed gehad op de keuken (Italiaanse pasta’s en risotto’s met Noord-Afrikaanse kruiden) en de taal, waarin je zowel het Italiaans als het Arabisch hoort. Gelukkig spreken de meeste Maltezers behalve hun eigen taal ook Engels (het land maakte tot een paar decennia terug deel uit van het Britse rijk), terwijl de Britse invloed op het eten miniem is gebleven.

De eerste week van ons verblijf hebben we doorgebracht in een stadje midden op het eiland, Haz-Zebbug. Op geen enkele manier toeristisch: een paar B&B’s en door particulieren verhuurde appartementen. Van die laatste hebben wij er een, in een door de eigenaar nog niet zo lang geleden opnieuw opgebouwd blokje met op de begane grond de twee twee-kamerappartementen die hij verhuurt, daarboven de flat van zijn zoon en helemaal boven zijn eigen flat. Plus een paar minieme binnenplaatsjes, op een waarvan we weliswaar geen directe zon hebben maar we wel het grootste deel van de dag lekker buiten kunnen zitten. Gelegen in het oudste deel van het stadje, dus aan een smal straatje met erg weinig verkeer, maar dicht bij het centrale plein met de winkels, de markt en de restaurants. Eén van die restaurants ziet eruit als een kruising tussen een snackbar en een tearoom, maar we hebben er nu vier avonden gegeten en de kok verrast ons telkens weer met zijn specialiteit van de dag. Een bezoekje aan een trendy eetcafé beviel beduidend minder, zowel wat de smaak betreft als de nawerking.

Doen we hier nog wat? Nou, weinig. Het grootste deel van de dag zitten we lekker in de schaduw op ons terras een beetje te lezen. Een wandelingetje in de omgeving kan er ook wel af, maar die is niet bijzonder – al was het grappig om te ontdekken dat er ook hier onaantrekkelijke nieuwsbouw is naast fraaie villawijken. Even op de markt kijken, die er bijna elke ochtend is. Op een terrasje zitten en de vaste passanten bekijken – en de opschudding meemaken als een auto een te ruime bocht neemt en tegen een andere auto aanbotst, waardoor direct het verkeer een uur stilligt. En we hebben twee uitstapjes gemaakt: naar Valetta en Mdina/Rabat.

Valetta -met Leeuwarden Europese culturele hoofdstad 2018- is voor een groot deel een niet zo interessante stad zoals je ze ook in Italië wel vindt: een oud centrum, een wat armoedige ring daaromheen, deels uit de 19e en vooral de 20e eeuw (in de Tweede Wereldoorlog is er veel gebombardeerd) en een enkele mooie buitenwijk. Smalle staten met druk verkeer, waar we gelukkig nier in onze huurauto maar met de bus doorheen reden. De oude binnenstad – of eigenlijk de oude vesting op een landtong tussen de twee natuurlijke havens, is wel bijzonder. Een stratenplan alsof je in Manhattan bent (maar dan zonder de anomalie van Broadway): lange, brede, rechte straten en loodrecht daarop wat zijstraten. Geen wolkenkrabbers, natuurlijk, maar wel hoge en grote gebouwen, voornamelijk uit de 17e en 18e eeuw (althans de gevels, want daarachter is veel vernieuwd). Een zware en hoge muur eromheen (mooie panorama’s) en op de uiterste punt een groot fort, St. Elmo. Daarin een museum, gewijd aan alle oorlogen waarin Malta betrokken was, met de nadruk op de tijd dat de Johannieter orde (de Maltezer ridders) Malta in leen kreeg van keizer Karel de vijfde en het eiland verdedigde tegen een grote Turkse invasiemacht (16e eeuw), de verovering door Napoleon (eind 18e eeuw) en de Tweede Wereldoorlog. Een leerzaam museum, al zijn we er na het lezen dat Maarten Luther rond 1530 de bijbel in het Engels vertaalde, niet zeker van dat alles historisch correct is weergegeven.

Ons tweede uitstapje deden we, hoewel het eigenlijk op loopafstand lag (5 km) wel met ons gehuurde vehikel, ook al omdat het wat later op de middag in die richting niet zo druk was. Mdina, de oude hoofdstad van Malta (tot 1530) en het er later tegenaan gebouwde Rabat. Ook een vesting (Mdina dan) maar met wat meer kronkelende en nauwere straatjes. Een paar mooie gebouwen, zoals de kathedraal, en verder zeer rustig – op een paar luidruchtige groepen toeristen na. Rabat net wat levendiger dan onze verblijfplaats en ook al met fraaie oude gebouwen.

Kou

Een van de fijne dingen van het bestaan als pensionado is dat je de Nederlandse kou kunt ontvluchten door gedurende de wintermaanden naar warmer streken te gaan. Nu zijn we daar nog niet helemaal aan toe, maar een weekje leek ons wel aardig. Zo rond oud-en-nieuw, toch al niet de vrolijkste tijd in Nederland.

En dus keken we eens waar we vanaf Rotterdam (nou ja, Rotterdam – The Hague) naar toe konden, en dat leverde als keuze Tenerife op. Een eiland waar we ruim 30 jaar geleden al eens de kerst doorbrachten - we herinneren ons nog paella op een terras dat versierd was met kerstbomen, medepassagiers die hun eigen opvouwbare kerstboom als handbagage meenamen en ons zeer gebrekkige Spaans waarin we maar niet duidelijk konden maken dat de motor van onze huurauto olie sproeide en als gevolg daarvan was vastgelopen. En dichtbij La Palma, waar we de eeuwwisseling samen met de inwoners van Santa Cruz vierden met een dansje op straat. We wisten dus dat het er aangenaam warm kon zijn, maar ’s nachts ook fris – op La Palma hadden we een huisje dat tegen de berghelling lag en waar we blij waren dat er een petroleumkachel was.

We hebben dan ook, toen we afgelopen dinsdag onze koffertjes pakten, niet alleen zwemkleding ingepakt maar ook een fleece (niet degene die we op La Palma gekocht hebben, maar recentere) en onze donsjasjes. Beter mee dan om, zeggen we in zo’n geval.

Even leek het overdreven. Toen we aankwamen op het vliegveld Tenerife Sur, was het zo rond de 20 graden – precies wat we zochten. Dat het wat lang duurde voor onze bagage van de band kwam en we de sleutel van onze huurauto in handen hadden, bevestigde alleen maar de relaxte sfeer. En dat die huurauto een wat amechtige Dacia bleek die meer lawaai dan snelheid maakte, paste daar ook wel bij. En ach, dat z’n trekkracht zo beperkt was dat we de laatste zeven kilometer naar ons huisje in z’n twee moesten afleggen omdat het motortje de helling niet echt aankon – nou ja, het moest dan maar. Alleen: zeven kilometer redelijk steil klimmende weg, dat betekende wel dat ons huisje toch wat hoger tegen de hellingen van de Teide lag dan we hadden gedacht. En daarmee ook dat de temperatuur bij het uitstappen dichter bij de 10 dan de 20 graden lag – en dat kwam niet alleen maar omdat de zon inmiddels begon onder te gaan. Ja, “Noches frio”, zei de mevrouw die ons opwachtte, en ze toonde ons vol trots het al gereedstaande maar nog niet ingeplugde straalkacheltje en de extra dekens, voor het geval dat. En ja, het huis was nog wat frisjes – logisch, want gebouwd voor de hete zomers.

Ach, het deed ons denken aan La Palma, en die keer dat we oud- en nieuw doorbrachten in een appartement in de Algarve dat ook pas na een dagje stoken warm werd. Dus: fleeces aan, een lekkere warme maaltijd bereiden en dan vroeg naar bed om de volgende ochtend de omgeving wat te verkennen. De extra dekens kwamen daarbij trouwens goed van pas, want een straalkacheltje in de slaapkamer leek ons helemaal niks.

De volgende ochtend was het huis nog steeds kil. Logisch eigenlijk, want zo’n straalkacheltje verwarmt natuurlijk niet echt. Maar op het terras, in de zon, was het aangenaam en een telefoontje na het ontbijt leverde de belofte van de eigenaresse op dat ze zou zorgen voor een volgens ons wat geschikter verwarming: zo’n oliegevulde radiator waar we elders veel plezier aan beleefd hadden. Dichtbij bleek trouwens ook het volgens Google aanwezige restaurant inderdaad open te zijn – althans, ’s avonds – dus dat zelf koken hoefde ook maar eenmalig. En een wat uitgebreider verkennend tochtje leerde ons dat het beneden, dichter aan zee, weer net zo aangenaam was als de dag ervoor. Nou, dat kwam wel goed, dus.

Ehm, tja. Het restaurant was niet verwarmd, dus personeel en de paar gasten droegen hun donsjasjes ook binnen, over dikke truien. De bonensoep en het geitje waren smakelijk, maar kwamen uit de magnetron en de kaart bleek niet echt veel meer te bieden. En het radiatortje had de woonkamer inderdaad een paar graden verwarmd, maar dat dat aangenaam aanvoelde bleek toch al gauw alleen maar te zijn omdat het in het restaurant zo koud was geweest. Alweer vroeg naar bed dus maar, waar het nogal lang duurde voor we het onderlakense voldoende verwarmd hadden om echt profijt te hebben van de dikke dekenlaag. Nee, zo moesten we midden in de nacht constateren, dit was geen gelukkige keus. En toen de volgende ochtend bleek dat een hele nacht verwarmen de temperatuur slecht in een hoekje van de kamer zo rond de 15 graden had gebracht, was voor ons de maat vol – dit gingen we geen week volhouden.

Op zoek dus naar iets anders. Lagergelegen, dat in elk geval, en liefst ook op een plek waar iets meer variëteit in horeca was. Tja – dat was er wel, natuurlijk. Maar niet beschikbaar, en zelfs veel wat volgens boekingssites wel beschikbaar was bleek bij nader informeren (we wilden niet, zoals ooit in Frankrijk, uren voor een gesloten deur wachten omdat de gastheer voor hij voor een dagje uit vertrok niet in z’n mail gekeken had of er nog iemand een kamer geboekt had) geheel volgeboekt. Maar, zoals bekend: zoekt en gij zult vinden en niets is onmogelijk voor wie geld heeft, dus uiteindelijk bleek er nog een plekje te zijn in een redelijk comfortabel uitziende herberg in Santa Cruz: de Hotel Escuela, oftewel de hotelschool. Een paar jaar geleden was de zusterinstelling op Gran Canaria ons wel bevallen vanwege de redelijke kamers, een goed restaurant en aangename ligging, dus dat moest het dan maar worden voor de rest van de week.

En daar zitten we nu. In een inderdaad mooi kamer met goede klimaatregeling. Boven een restaurant waarvan de kaart helaas beperkt is en met een terras dat uit de zon en in de wind ligt Naast het stadion, een stukje buiten de binnenstad en in een zodanig patroon van eenrichtingsverkeer dat een ritje terug met de taxi evenveel tijd kost als de wandeling heen. Snip-, maar dan ook echt snip-, verkouden en met regelmatig een lichaamstemperatuur waar geen straalkacheltje nog wat van zou kunnen opsteken.

Weer lekker

Vanavond (nou ja, inmiddels gisteravond) hebben we weer echt lekker gegeten. Een cataplana, bereid door een Portugees die een restaurant heeft in Sibiu, onze een-na-laatste verblijfplaats tijdens deze rondreis door Roemenie. Dat is wel fijn, want de avond daarvoo viel het -ook in Sibiu- wat tegen (hotelrestaurant, Roemeense specialiteit: varkensvlees in maggisaus) en de ervaringen in Boekarest (hotelrestaurant middelmatig Italiaans, Libanee restaurant beter, maar niet heel goed) waren ook al niet om over naar huis te schrijven. Bij wijze van spreken, dan.

Sibiu is sowieso wel een aardige stad, maar voor we daar meer over vertellen eerst nog even wat over Boekarest. Vanwege onze momenteel niet optimale mobiliteit bedachten we na aankomst en een eerste verkenning in de omgeving van het hotel dat het misschien handig was om voor de volgende dag een prive-gids te boeken, die ons -liefst deels per auto- in korte tijd de interessantse plekken zou kunnen laten zien. Niet per se de toeristische hoogtepunten, maar wat architectuur en plaatsen met een betekenis in de geschiedenis of juist het alledaagse leven van nu. Dat zou voorkomen dat we zelf op zoek zouden moeten, wat (te) vaak resulteert in lange wandelingen door net de verkeerde straten - of de goede, zonder dat je je dat realiseert.

Het beschikbare aanbod was op zo korte termijn niet heel groot, maar Alina van "When in Bucharest" bleek een goede keuze: sociologe, goed geinformeerd over dingen die wij interessant vinden, vloeiend Engels (die Erasmusprogramma's zijn toch wel een heel mooi resultaat van de Europese samenwerking). Helaas moesten we op de ochtend zelf besluiten om niet allebei mee te gaan -onvoldoende energie voor het nog forse wandeldeel- maar dat belet ons niet om toch in de eerste persoon meervoud verslag te doen.

Het eerste deel van de wandeling leidde van het hotel door een wijk die in een paar opzichten wel wat weg heeft van waar we zelf wonen: gebouwd in de decennia rond 1900, redelijk rustig, te weinig parkeerruimte. Maar de verschillen zijn in het oog springender: grotere huizen, vrijstaand in soms forse tuinen. Nu deels in gebruik als kantoor of ambassade, deels nog als woonhuis (vooral de bescheidener en vaak minder goed onderhouden). Een door de overheid opgelegde keuze uit twee bouwstijlen (ofwel een combinatie van Frans eclectisch met Roemeens nostaligisch ofwel Art deco) maakt dat het in zijn verscheidenheid een aangename eenheid vormt. En toch nog een overeenkomst: op diverse plaatsen in de wijk zijn bewoners begonnen om de publieke ruimte weer tot een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid te maken, in plaats van een opgave voor de overheid.

Van dit rustige gebied naar een veel levendiger deel van de stad aan de andere kant van een van de heel brede (en zeer drukke) boulevards die tot de redenen behoren waar Boekarest ook wel "Klein Parijs" genoemd wordt. Een bezoekje aan het in omvang redelijk bescheiden Atheneum, een ronde (concert)zaal met zo'n 600 zitplaatsen, waar een geschilderd fries de Roemeense geschiedenis laat zien, van de Romeinse overheersing via de interessante positie van Transsylvanie in het Ottomaanse rijk, de eenwording en de opname in de Habsburgse dubbelmonarchie naar het korte bestaan, tussen de twee wereldoorlogen, als zelfstandig koninkrijk.

Voor de nieuwere geschiedenis konden we in de straten in de omgeving terecht, in het bijzonder op het revolutieplein. Toevallig hadden we kort voor ons vertrek nog het televisiefragment gezien waarin Ceaucescu op 21 december 1989, vanaf het balkon van het gebouw van het centraal comite van de communistische partij, het verzamelde volk zal toespreken en in opperste verbazing raakt als ze niet voor hem applaudiseren maar beginnen te scanderen dat hij weg moet. Van de schade aan gebouwen als gevolg van de daarop volgende strijd tussen bevolking en leger enerzijds en de Securitate anderzijds, is niet veel meer te zien - belangrijkste herinnering is het, door skateboardende en graffiti spuitende jongeren aangetaste, monument. Grappig wel om over dat soort gebeurtenissen, die we zelf zeer bewust maar op afstand hebben meegemaakt, te praten met iemand die er als vierjarige middenin zat, maar wat ze er nu van weet helemaal uit de geschiedenisboeken, documentaires en de persoonlijke verhalen van haar familie heeft.

Van deze recente geschiedenis weer naar de wat oudere: het "oude" centrum, waar de meeste gebouwen overigens uit de 19e eeuw stammen. Kennelijk hechtten de Boekaresters niet zo aan hun gebouwde historie, al zullen de frequente aardbevingen (die van 4 maart 1977 waren we trouwens alweer geheel vergeten) er ook een rol in hebben gespeeld. Eerlijk gezegd is dit centrum ook niet zo bijzonder, maar je kunt er ongetwijeld een aangename dag doorbrengen als je van winkels, bierhuizen en terrassen houdt. Bijzonder waren nog wel even een heel klein zeer oud orthodox klooster en een uit de Turkse tijd stammende karavanserail, een herberg met een grote binnenruimtedie ook als marktplaats werd gebruikt.
De middag hebben we verder doorgebracht met de lunch en nog een wandeling in de buurt van het hotel, waar we stuitten op de nationale kathedraal - opmerkelijk klein.

De volgende ochtend wilden we, voor we uit Boekarest vertrokken, nog een bezoek brengen aan het parlementsgebouw, het volgens alle berichten megalomane paleis dat Ceaucescu onder de noemer "Huis van het volk" voor zichzelf liet bouwen, maar waarvan hij de voltooiing niet meer heeft meegemaakt. Wij vonden het op het eerste gezicht nog wel meevallen, ook al omdat de avenue die er naartoe leidt heel breed is, met hoge blokken woningen ernaast en toch, dankzij wandelpaden en bomenrijen, een aangename indruk maakt. Maar die eerste indruk verandert toch wel als je je realiseert dat wat je ziet niet slechts een facade is met een ondiep gebouw erachter, maar een zide van een bouwwerk op een vierkant grondvlak - en daardoor daadwerkelijk in volume een van de grootste gebouwen ter wereld.
Tja, hoe de Roemenen daar nu tegenaan kijken, weten we niet echt. Volgena Alina is er toch wel enige trots, en ook wel wat heimwee, ook onder jongeren die het niet hebben meegemaakt, naar de communistische tijd - toen het bouwen van de metro in Boekarest maar tien jaar kostte, terwijl er nu per jaar maar 10 km snelweg wordt gerealiseerd. Dat laatste was trouwens ook een van de klachten van een oudere man die ons in Sibiu aansprak en zijn nood klaagde over het steeds duurdere leven. Ja, voor toeristen was het allemaal heel goedkoop en die kwamen daar ook graag, maar voor de gewone Roemeen was het heel zwaar. Misschien konden wij hem helpen met 10 Lei?

Goed, Sibiu dus, of Hermannsstad zoals het heet in het hier veel gesproken Duits. Redelijk forse stad met een aangenaam oud centrum waar we zowel zaterdag als zondagochtend wat hebben rondgelopen en -gekeken. En twee bezoekjes gebracht aan het museum in het voormalige paleis Brukenthal, dat diverse collecties omvat. Die van Europese kunst is groot en redelijk divers, met opmerkelijk veel schilderijen uit de Nederlanden en het aangrenzende deel van Duitsland. Een paar echt bijzondere werken daartussen (een anoniem altaarstuk uit de 15e eeuw dat Christus aan het kruis laat zien, omgeven door zijn 10.000 martelaren die zich met kennelijk genoegen aan bomen hebben gespiest, deed ons denken aan Monty Python's Life of Brian) en alles geplaatst in de leefvertrekken van het paleis (inclusief muziekkamer met oude instrumenten en een uitgebreide bibliotheek), dus zeker de moeite waard. Dat geldt in iets mindere mate de collectie Roemeense schiderijen. Daar zitten ook wel heel mooie tussen, maar het merendeel is niet echt anders danuit de rest van Europa. En een deel is gewoon erg middelmatig.
Middelmatg was ook ons hotel, enigszins aan de rand van de stad. Naast het stadion, zodat we goed konden horen dat er in de wedstrijd Sbiu - Timisoara op zaterdagmiddag een paar keer werd gescoord. Voorzover dat geluid van buiten niet werd gesmoord in de dreun van het bruiloftsfeest dat twee verdiepingen onder onze kamer werd gevierd, maar dat gelukkig ruim voor middernacht eindigde.

De terugeis naar Timisoara, op zondagmiddag, was weer lang en warm maar verliep zonder bijzonderheden. En dat het laatste avondmaal dat we in Roemenie nuttigden nou net weer niet lekker was - ach, het zij zo.

En kunnen we nog iets zeggen over land en volk? Nou ja, iets. Het land is op veel plaatsen landschappelijk mooi en veel van de steden en dorpjes die we gezien hebben ademden een prettig ouderwetse sfeer. De mensen met wie we te maken hadden waren merendeels prettig en spraken goed, of in elk geval voldoende, Engels of Duits (een enkeling ook Frans). Meest opmerkelijk is misschien wel de -voor zover wij konden zien- redelijk harmonieuze wijze waarop binnen dit land vele etnische inderheden samenleven (er is zelfs geen enkele categorie in de meerderheid). Over hoe dat komt en of het zo zal blijven, nu we leven in een tijdperkvan het construeren van (etnische) identiteiten en dus het afzetten tegen en uitsluiten van andere groeperingen, is een interessante vraag die ook in het gesprek met Alina regelmatig aan de orde kwam. Maar dat is dan ook weer lekker voer voor sociologen.