Oppervlakkige waarnemingen
Vancouver Island is in oppervlakte ongeveer even groot als Nederland, maar langgerekter en minder breed. Toch zijn de reistijden er beduidend langer. Dat merkten we op weg naar onze volgende verblijfplaats, Tofino. Dit voormalige vissersdorp aan de westkust was tot het midden van de vorige eeuw alleen over zee bereikbaar; pas in 1960 werd er een weg aangelegd door de bergen – een onverharde, overigens, die in de eerste jaren alleen in de weekends door toeristen gebruikt kon worden, want door de week was hij gereserveerd voor houttransporten. Nu ligt er een grotendeels goed begaanbare asfaltweg, en het heel smalle gedeelte langs Lake Kennedy wordt momenteel verbreed en verbeterd. Toch is de rit van Port Alberni, de dichtstbijzijnde stad, naar Tofino geen kleinigheid: ruim 100 kilometer slingerend, klimmend en dalend, met zo hier en daar een paar kilometer inhaalstrook – waar degenen die al die tijd voor je vooral de rem wisten te vinden, ineens toch de maximum snelheid gaan rijden. Tot aan Port Alberni is het vanuit Victoria makkelijker: zo’n 200 kilometer grotendeels vierbaans autoweg, maar wel met gelijkvloerse kruisingen en hier en daar een echt stoplicht. Al met al waren we ruim vijf uur onderweg, inclusief stops voor koffie en lunch.
Is het die rit dan wel waard? Dat is om te beginnen niet zo’n goede vraag – de rit zelf is de moeite waard, want bergen zijn bergen en toch telkens anders. En wat Tofino betreft: het ligt er natuurlijk aan, wat je zoekt. Mooie zandstranden en alle gelegenheid voor watersport – check. Uitstapjes per boot of watervliegtuig om walvissen, beren of adelaars te zien – check. Vrijwel ondoordringbaar regenwoud met enorme naaldbomen – check. Eenvoudige campings tot luxehotels – check. En ja, zelfs voor ons was er genoeg. Om te beginnen een eenvoudige, wat kleine kamer met uitzicht op de oceaan, in de Middlebeach Lodge – een soort pension dat op een aangename manier een jaren vijftig sfeer uitstraalt. In het dorp een restaurant waar de vis beduidend beter was en minder duur werd betaald dan in Victoria. En in het Pacific Rim National Park een paar mooi aangelegde en niet te lange wandelingen door het regenwoud en over een veengebied, waarmee we tweemaal een uurtje zoet waren. Verder vooral rust en een goed bed, zodat de mist van de jetlag langzaam optrok.
Wat die wandelingen betreft – die waren niet alleen een leuk tijdverdrijf en een gezond stukje lichaamsbeweging, maar ook echt interessant. Die door het veengebied -zeg maar een moeras- is geheel vlak en gaat over houten vlonders die als het ware drijven op het veen, en biedt zicht op bomen
die het duidelijk moeilijk hebben op deze grond. Ze groeien in vaak zeer verwrongen, worden maar een paar meter hoog -zelfs al zijn ze volgens de beschrijving tientallen en soms wel meer dan
honderd jaar oud- en als ze afsterven vormen ze de wonderlijkste grijze staketsels. Het moet in de vaak voorkomende zeemist een wel heel bijzonder gezicht zijn.
Die door het regenwoud ging ook over houten vlonders, maar deze zijn op kortere en
langere palen boven de grond gemonteerd en via een ingenieus stelsel van trappen en bruggen volg je hier een traject met stevige hoogteverschillen in een terrein met diepe kloven. De bomen zijn
heel anders: hier loop je juist tussen de woudreuzen, met een enorme omvang en lengte. De enige overeenkomst is dat ze ook hier soms vreemd gevormd zijn, maar dan vooral als ze jong een keer zijn
omgevallen en dan weer omhoog zijn gaan groeien.
Onze reis bestaat vooral uit blokjes van twee overnachtingen -telkens een dag reizen en een dag om de omgeving te verkennen- dus nog geen 48 uur nadat we waren aangekomen, vertrokken we alweer. Terug naar de oostkust van het eiland, over diezelfde weg door de bergen. Een stop voor de lunch in Port Alberni, een kleine industriestad (papier) aan een groot meer. En vervolgens naar het noorden, naar Campbell River. Door onszelf uitgekozen omdat er een groot natuurpark in de buurt is, maar uiteindelijk hebben we dat niet bezocht – de reis ernaartoe leverde al voldoende indrukken op, met uitzicht op besneeuwde toppen, snelle stroompjes door rotsige beddingen met daarin de iconische vissers en op andere plaatsen heel brede riviermondingen met op het water een enkel bootje en zo nu en dan een watervliegtuig.
In Campbell River verbleven we maar één nacht, in het redelijk moderne en comfortabele Painters Lodge. Hier een mooie grote kamer met een riant terras, dat ons deed besluiten om niet in een restaurant te gaan eten maar ergens wat kant-en-klaar eten te gaan halen. Waarbij direct bleek dat Campbell River toch een andere plaats is dan Tofino – daar had de Co-op een grote delicatessenafdeling, terwijl in Campbell River de Walmart niets had wat ons kon bekoren en de andere supermarkt eigenlijk alleen sushi. Wat trouwens een prima keuze bleek.
Viel ons verder nog iets op? Een paar dingen, tot nu toe. Allereerst: het is duidelijk dat op Vancouver Island verschillende werelden elkaar ontmoeten. De economische werelden van de visserij, de bosbouw en de toeristenindustrie. De leefwerelden van de “First Nationals”, de settlers, de toeristen en het wild. Dat levert oppervlakkig bezien een interessante mix op, maar niet iets waarop we in de paar dagen dat we er waren, grip kregen. Maar wat wel duidelijk is, is dat het ondanks de ongetwijfeld aanwezige conflicten, vooral een heel vreedzame samenleving lijkt. Iets waaraan de overheid niet weinig lijkt te hebben bijgedragen, met zaken als de zeer expliciete -zij het late- erkenning van de aanwezigheid en rechten van de “First Nations”, het inrichten van nationale parken en andere natuurbeschermingsmaatregelen en het voorzien in infrastructuur die ontwikkeling mogelijk maakt.
Ten tweede, maar dat wisten we nog van eerdere bezoeken aan dit continent, de relatief grote hoeveelheid mensen met ernstig overgewicht – en bijbehorende mobiliteitsproblemen. Zeer in de hand gewerkt, ongetwijfeld, door de voedingsindustrie (probeer in een gewone supermarkt maar eens producten zonder toegevoegde suiker te vinden) en de enorme porties die je in restaurants krijgt, vaak bedekt met vette en zoete sauzen (overigens zagen we ook regelmatig halfvolle borden afgeruimd worden). Waar dan weer tegenover staat dat er ook een hele industrie is rond gezondheid, van sportscholen tot winkels in voedingssupplementen en met restaurants waar je salades kunt bestellen met allerlei soorten “gezonde” granen, noten en bessen – of gewokte boerenkool, wat we als zomers gerecht toch wel bijzonder (maar ook smakelijk) vonden.
Ten slotte: Canada is niet goedkoop. Dat zie je al direct als je de prijzen in dollars ziet, al kun je dan nog denken dat het in Euro’s nog wel meevalt (een Canadese dollar is 66 cent, dus de prijs in Euro is tweederde van die in dollars). Maar bij het afrekenen komt dan de onaangename verrassing van de omzetbelasting (zo’n 5%), en daarbij in het geval van drank nog de accijns (zo’n 10%) en in restaurants het bedieningsgeld (kun je natuurlijk zelf bepalen, maar 10 tot 15% is eigenlijk wel normaal)
Reacties
Reacties
Wat een bijzondere en mooie natuurtrip.
Tot nog toe heel aangenaam allemaal lijkt mij.
Veel plezier nog de komende tijd. Aub wel voorzichtig op deze ,naar mijn inschatting ,af en toe toch wel gevaarlijke wegen.
Het is weer erg leuk om jullie reisverslag te lezen. Zo te lezen verloopt de reis voorspoedig en genieten jullie van deze mooie vakantie.
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}