Hotels
Laten we het eens over hotels hebben. Niet dat we dat niet al eerder deden, maar er is weer een mooie aanleiding: twee nogal opmerkelijke plekken waar we verbleven.
Om te beginnen Chateau Tongariro Hotel in Whakapapa. Een majestueus (bedoeld) gebouw dat je met zijn geel gepleisterde muren en rood pannendak al van verre ziet liggen als je de weg langs het Tongariro National Park volgt, met op de achtergrond de besneeuwde top van de Ruapehu. Je krijgt lang de indruk dat het het enige gebouw in de wijde omgeving is, en als je dichterbij komt wordt die indruk nauwelijks teniet gedaan. Ja, er is ook nog het skotel (ski-hotel) een eindje verderop, er zijn wat bungalows, een informatiecentrum en een paar cafes, maar voor het overige is Whakapapa een zo goed als imaginair dorp. Inderdaad, een ski-oord in de zomer.
Maar goed, terug naar het hotel. Het zijn eigenlijk twee gebouwen: het eerste gebouwd in het begin van de 20e eeuw, in het vertrouwen dat als je maar iets neerzette met de grandeur van de oude wered (denk Grand Hotel Budapest) de gasten vanzelf zouden komen. Het tweede toegevoegd aan het eind van de 20e eeuw, toen na de depressie en de na-oorlogse opbouwperiode (Nieuw-Zeeland stak nogal een vermogen in zijn bijdrage aan de beide wereldoorlogen) het toerisme weer echt op gang kwam.
Denk bij het eerste gebouw aan een verhoogd gelegen entree waar je echt met je auto voor komt rijden waarna er direct iemand in uniform naar buiten komt om je bagage in ontvangst te nemen, een grote hoge lounge met (brandende) open haard en ramen die een fraai uitzicht bieden op het weidse landschap en de (vulkaan)toppen Tongariro en Ngauruhoe en een ruim restaurant met tafels gedekt met damast en fonkelend kristal. Daarboven ongetwijfeld vorstelijke suites (en op de bovenste verdieping een soort dienstbodenkamertjes voor de minder welgestelde gasten - of het personeel van de juist zeer welgestelden) en in de spelonken eronder een kleine "plunge pool" (twee slagen breed en drie lang, maar te ondiep om die slagen te maken), een sauna, een wasserette en een kleine bioscoop.
Door de lounge loop je dan naar het wat verder naar achteren gelegen nieuwe gedeelte, dat zich in weinig onderscheidt van andere wat luxere hotels uit die periode. We hadden er een redelijk ruime kamer met een goed bed, een badkamer met (mini)bad en een televisie die zodanig in een wandmeubel was ingebouwd, dat de openstaande deurtjes elk effect van breedbeeld teniet deden. Omdat het een hoekkamer was, hadden we ramen in twee muren - waardoor we de middag van de tweede dag goed konden volgen hoe de werkzaamheden vorderden waardoor we urenlang van stromend water verstoken waren (ook weer zo'n kans van bijna nul, zou je zeggen).
Het fraaie restaurant trok voor het diner weinig eters (ook ons niet), vooral omdat de kaart -als je een beetje door de namen van de gerechten heenkeek- ongeveer hetzelfde bood als die van het ernaast gelegen cafe (waarmee het ook de keuken deelde). Tegen het prijsverschil kon ook de pianist die 's avonds voor de achtergrondmuziek zorgde, niet op.
En dan het tweede hotel, het Museum and Art Hotel in Wellington. Een zwart geschilderd betonnen gebouw aan wat we maar even de boulevard van Wellington zullen noemen, dat niet echt opvalt in de skyline die je ziet als je over zee aankomt. Dat moet vroeger anders geweest zijn, want volgens de taxichauffeur die ons van dit hotel naar de veerpont bracht, lag het tot 15 jaar geleden op een veel prominenter plaats aan het water, maar is het toen in zijn geheel over speciaal aangelegde rails zo'n 500 meter opgeschoven om plaats te maken voor het Te Papa museum. Een weinig opvallende entree voor voetgangers en een zijdeur in een soort parkeergarage (waarvan de ingang ook al niet opviel) en binnen een lounge die overging in een soort galerie waar fraaie redelijk moderne maar wel vooral figuratieve kunst staat en hangt. En dan niet middle of the road, maar veel heel uitgesproken en opvallend mooie werken. Op de derde verdieping een (duur) Frans specialiteitenrestaurant, waar we slechts ontbeten hebben. En ook hier een vriendelijke jongen die onze bagage naar onze kamer bracht, en die ons later perfect verwees naar een goede fotohandel waar we een vervanger konden kopen voor een van onze camera's, die onherstelbaar defect was geraakt.
Onze ruime kamer lag aan de achterkant van het hotel, aan de stadszijde van het later aangebouwde gedeelte, en was voorzien van een keukengedeelte (met vaatwasser en was/droogcombinatie) en een televisie die de naam breedbeeld volledig waarmaakte. Ook hier natuurlijk een badkamer, met (stort)douche en (in dit geval zeer forse) badkuip. In de kamer geen kunst aan de muur, maar wel veel spiegels. Of waren het portretten van Narcissus?
Uitzicht (via een raam dat niet open kon) op een redelijk drukke straat en op een voorziening die ook iets met stromend water te maken had, namelijk een soort abri op de straathoeken, bedoeld om voetgangers droog te houden tijdens het (lange) wachten op een groen voetgangerslicht.
Dat wat betreft de hotels, met hun verschillen en overeenkomsten. Voor het overige was de ervaring zeer verschillend.
Bij het Chateau was weinig anders te doen dan wandelen. Veel mensen komen er in de zomer naar toe om een echte alpine wandeling van ruim 17 km te maken, maar dat was ons sowieso te gortig). Wij hadden het geluk van een zonnige dag, en wandelden twee uur over vulkaanas en inmiddels afgekoelde lavastromen (de laatste uitbarsting was nog maar een paar jaar geleden), tussen dorre heideachtige struiken en door koele bossen, naar een mooie waterval en langs de stroom weer terug. En in het hotel keken we naar het nieuws over de gijzeling in het cafe in Sydney waar we een week of twee eerder op slechts 500 meter langsgelopen waren, en zagen we de reacties van publiek, politici en verantwoordelijken binnen het justitie-apparaat, precies volgens de patronen van het zoeken naar verantwoordelijkheden en het doorspelen daarvan zoals we verwacht hadden.
In Wellington begon het te regenen toen we aankwamen, en wel zo hard dat we onze regenjacks aan een ultieme test moesten onderwerpen (die een daarvan helaas niet geheel doorstond). Wandelen door de stad was dus geen echt genoegen, maar het Te Papa museum aan de overkant bood genoeg vertier en informatie voor een middag. Een leuke, kleine tentoonstelling van wat een liefhebber in de loop van de jaren in antiekwinkeltjes verzameld had (waaronder de oervorm van heel wat glazen vogels die wij thuis hebben staan). Een wat grotere verzameling Nieuw Zeelandse in internationale kunst. Grote tentoonstellingen over de geschiedenis van Nieuw Zeeland, over de geologie en de flora en fauna. En dat alles in een mooi gebouw.
Vervolgens bleek de Big bad wolf waarop we vanuit onze kamer uitkeken niet slechts een plek waar varkentjes werden verwerkt tot prima vleeswaren, maar ook een aardig restaurant. Waarmee we ook weer een alternatief hadden voor de uitverkochte optredens van Joan Armatrading en Jethro Tull, en voor de Christmas pantomimes in het nabije theater.
PS: aan de serie foto's van Wellington hebben we er nog een aantal toegevoegd.
Aardbevingsschade
Na Rotorua reden we een stuk naar het oosten tot aan Opotiki, waar we de Great Pacific Highway verlieten voor we er goed en wel aan begonnen waren, om de veel kortere doorsteek naar Gisborne te maken. Daardoor misten we ongetwijfeld mooie zeezichten, plus de kans de meest oostelijk gelegen vuurtoren van Nieuw-Zeeland te bezoeken, maar we kregen er een prachtige tocht door ruw binnenland voor terug. Eerst langzaam klimmend door een steeds nauwer worden vallei / kloof (veel bochten, dus hard werken) en vervolgens een heel eind rustig meanderend over heuvelachtig hoogland dat weer erg aan Schotland en Ierland deed denken - ook door de schapen.
Gisborne zelf is geen bijzondere stad (ook hier weer de combinatie van kennelijke rijkdom en armoed) en we overnachtten hier dan ook alleen om de dagetappe niet te lang te maken. General Travel, de lokale agent van SNP, had ons ondergebracht in het Portside hotel - het meest onpersoonlijke tot nu toe. Nauwelijks personeel - het ontbijt werd de avond tevoren door de receptioniste op onze kamer gebracht (wat toch een beetje deed denken aan een gevangenis). Belachelijk duur, trouwens - zeker voor het weinige wat je uiteindelijk kreeg.
De naam Portside droeg het hotel niet voor niets: we hadden uitzicht op de haven, die klein maar bedrijvig was: behalve vissersboten die kwamen en gingen, lag er een vrachtschip dat geladen werd met boomstammen. Continu, de hele nacht door (maar gelukkig net ver genoeg weg om er niet te veel herrie van te hebben).
We aten opmerkelijk lekkere vis in een op het eerste gezicht niet veelbelovend restaurant, waar we terecht kwamen omdat de meeste andere helemaal volgeboekt waren vanwege feestelijke diners (vanwege de naderende kerst?).
De volgende dag in de regen naar Napier. Hier hadden we wel bewust voor gekozen (de stad, niet de regen). Napier is tijdens een grote aardbeving in 1931 grotendeels verwoest, niet alleen door de beving zelf, maar ook door de erop volgende brand (veel gebouwen waren van hout). In de jaren daarna is het centrum herbouwd in Art Deco-stijl, en dat wilden we wel zien.
Maar ja - het weer zat tegen. En dan krijg je, ondanks de mooie panden, toch een beetje dat alle steden op elkaar lijken op een regenachtige zondagmiddag. Gelukkig was maandagochtend beter, zodat we een betere indruk konden krijgen. En die is dat Napier vooral anders is door de eenheid van stijl (anders gezegd: het ontbreken van rommeligheid) en door de details. De strakheid van Art Deco (niet te verwarren met Art Nouveau met zijn vloeiende lijnen a la Mucha) sluit goed aan bij de sobere bouwstijl die je toch al veel ziet, maar het zijn de decoraties met geometrische figuren, ook Maori motieven, de doorgetrokken lijnen (die de hoogte of juist de breedt benadrukken) die het geheel bijzonder maken.
Overigens was de regen wel aanleiding om het kleine museum te bezoeken, waar we een tentoonstelling zagen over de aardbeving (plus een deel van een film met verhalen van overlevenden), een expositie van mode zoals gedragen en ontworpen door de eerste vrouwelijke (en Maori) minister van Nieuw Zeeland en een expositie van decoratieve borduurkunst (hadden we al gezegd dat het regende?).
In Napier overnachtten we in het County Hotel. Oorpronkelijk, ook in de jaren 30, neergezet als Business Building (bedrijfsverzamelgebouw) en op enig moment verbouwd tot hotel, en daarbij ook voorzien van een extra verdieping. Wij hadden een mooie kamer (in stijl) op die extra verdieping, en daardoor ook een terrasje. Maar ja - het regende.
Het stoere meisje bij de receptie -ze wilde per se helpen met onze bagage, en daarbij ook de zwaarste koffer dragen- had voor het gemak maar alvast een reservering gemaakt in het restaurant van het hotel, "want we hebben een vijf-sterren kok en dus is het vaak moeilijk een tafel te krijgen". Nou, niet op deze zondag: het restaurant was meer dan half leeg, en het eten niet geweldig maar wel betrekkelijk duur. Maar ja, het regende, dus we waren blij dat we niet naar buiten hoefden. En de wijn was goed.
Zwavel en stoom
De man die ons wilde laten kennismaken met de wonderen van de sterren en planeten, was oorspronkelijk geoloog. Eigenlijk hadden we hem als gastheer moeten hebben bij onze volgende pleisterplaats: Rotorua, een van de (momenteel) meest geothermisch actieve gebieden van Nieuw Zeeland. Eerlijk gezegd hebben de verschijnelen daarvan meer onze belangstelling dan zwarte gaten, de banen der planeten en de opkomst en ondergang van sterrensystemen, hoe interessant op zichzelf ook .
Rotorua dus. Een vrij grote, in elke geval uitgestrekte, plaats. Op weg naar ons onderkomen reden we langs Amerikaans aandoende wegen (hoewel we ze ook in Frankrijk hier en daar zagen): breed, met aan weerszijden allerlei soorten bedrijven - grote winkels, autodealers, restaurants voor een snelle hap, werkplaatsen. En dan daarachter de woonwijken, met vooral alleenstaande huizen - zij het bepaald niet allemaal van villaformaat.
Koura Lodge waar wij overnachtten, ligt aan het (grote) meer. Vanuit de kamers, maar zeker vanaf het grasveld en de aanlegsteiger heb je een mooi uitzicht, heel in de verte ook op het stadscentrum. De kamer zelf was wat klein, en nogal gehorig (direct naast het kantoortje, en daarvan slechts gescheiden door een houten wandje. Maar gelukkig was het niet druk. Verder een ruime lounge om wat te zitten, een kopje koffie of thee te maken of via een vaste lijn internet op te gaan. Verder nog een zithoek in de ontbijtzaal met een tv, dvd-speler en een verzameling dvd's, waarvan we gebruik hebben gemaakt om de film River Queen te zien - een slecht verfilmd larmoyant verhaal over een Iers meisje dat in een van de gewapende conflicten terecht komt die er eind 19e eeuw tussen de Maori en de Britten waren. Maar goed, je ziet weer wat van het land.
Valt er verder nog iets te vertellen over de stad? Ja: op het meer kun je je aan een parachute achter een boot laten aansleuren, of je kunt je door een watervliegtuigje laten ophalen bij je aanlegsteiger voor een rondvlucht. En na afloop van een zo gevulde dag ga je naar Eat Streat. Bij het park aan het meer is een stukje straat van zo'n 50 meter tot voetgangersgebied gemaakt en overkapt. Aan weerszijden restaurants en cafe's, misschien 20 in totaal. Redelijk uiteenlopend, maar toch was het nog ingewikkeld om iets naar onze smaak te vinden (misschien zijn we te kieskeurig, want allerlei etablissementen waarvoor wij onze neus ophaalden, zaten vol).
Uiteindelijk aten we de eerste avond bij Mac's (dat heeft een vertrouwde klank). Goede spullen en een opmerkelijk goede kok (zowel de Jacobsmosselen als de biefstuk waren perfect - mooi aangebakken en van binnen nog net een beetje rauw), fijne wijn en een manager die daar verstand van had - en vrijwel leeg. Een uitstraling van niets, en dat gold helaas voor de baas ook voor het overigens heel lieve meisje dat hij had ingehuurd om bij de ingang van het terras te staan om klanten te lokken - naast een uiting van wild breien, wat natuurlijk op zich al een uitdaging is. Bij gebrek aan succes kwam ze na verloop van tijd maar even vragen of we toevallig Nederlanders waren - dat dacht ze te horen, want thuis spraken ze ook Nederlands maar het was toch niet haar taal. Interessant detail: ze werkte nu twee jaar om het eerste jaar van haar studie te kunnen betalen - als ze dat gehaald had, kon ze naar een bank om voor de jaren daarna te lenen. En voor die studie moest ze wel naar de universiteit van Dunedin, want dat was de enige waar ze haar vak (orthodontie) doceerden.
De avond erna kozen we overigens voor het ernaast gelegen Atticus Finch: een restaurant met een aardig concept - kleine gerechtjes om te delen die in een door de keuken bepaalde volgorde worden opgediend. Alles op zich smakelijk, maar het is op deze manier wel wat moeilijk om te combineren en de juiste hoeveelheid te bepalen.Beide avonden nog even door het centrum gelopen (de eerste keer met wat regen, de tweede keer brak aan het eind van de middag de zon door). Dat maakt meer een Engelse "High Street"-indruk: kleinere en wat grotere winkels, pubs en toch ook nog wat restaurantjes, over het geheel genomen een beetje armoedig met hier en daar opeens iets aantrekkelijks.
Maar goed - het ging dus eigenlijk om de geothermiek. In de stad zelf is daar al het nodige van te merken: de geur van zwavel, stoompluimen die opstijgen uit een van de parken (en, zo zagen we, ook ergens uit een rioolput - maar misschien had dat een andere oorzaak). Je kunt hier ook thermische (modder)baden bezoeken, en een geyser zien - dat alles ingebed in een toeristische attractie met Maoricultuur
Wij besloten het iets verder weg te zoeken, en een bezoek te brengen aan de Waimangu Volcanic Valley. Je kunt daar een prachtige wandeling van een kilometer of drie maken door zeer recent vulkanisch actief gebied (lekker afdalen, en terug met bus - en omdat het nog niet echt vakantieseizoen is, lekker rustig). Onderweg kom je langs kratermeren, hete bronnen, geysers en afzettingen van in water opgeloste mineralen. Alles wordt goed beschreven in een brochure (we kregen zelfs een Nederlandse verse mee). En daarbij is het ook een vogelreservaat, dus je hoort -naast het gegorgel, gerommel en gesis uit de grond- veel exotische geluiden, en soms zie je zelfs een van de veroorzakers daarvan (aan het eind zie je op Lake Rotomahana een enorme diversiteit aan watervogels).
Meest opvallende vonden we eigenlijk wel het fractale karakter van wat we zagen: een kratertje met een doorsnede van vijf centimeter ziet er net zo uit als een grote vulkaan, en als je een stukje van het landschap hier (van enkele vierkante centimeters of van een of twee vierkante meter) geisoleerd bekijkt, is het eigenlijk net een landschap waar je overheen vliegt en wat je van 10 kilometer hoogte ziet.
Geen natie van migranten - of toch
Vanuit Europa ben je enigszins genegd om Nieuw Zeeland te zien als een natie van immigranten (vooral uit Europa) die de oorspronkelijke bevolking verdrongen hebben - fysiek en sociaal. Vergelijkbaar met de beide Amerika's, en Australie. Althans, dat was in grote lijnen ons beeld. En dat beeld klopt niet. Of, beter gezegd, het ligt heel wat ingewikkelder.
Een van de eerste dingen die ons opvielen was dat de Maori in Auckland aanweziger -in aantal in in uitstraling- waren dan de Aboriginal in Australische steden of de Indianen in Amerikaanse. Voorzover wij dat konden zien natuurlijk - deels afgaand op wat we aanzagen en -zien voor typerende fysieke kenmerken.
Vervolgens reden we naar het noorden, en kwamen we heel veel stadjes en dorpen tegen met Maori of Polynesisch aandoende namen (Te Hana, Whitianga, Kawakawa en dergelijke). Waarbij ons in dat laatste stadje weer opviel dat de Maori er duidelijk in de meerderheid waren, en dat het nogal arm leek (de door Hundertwasser, die er de laatste jaren van zijn leven woonde, ontworpen openbare toiletten zijn duidelijk geen toeristische attractie die welvaart brengt).
Tot zover waren dat wat waarnemingen. In Russell, ons eerste verblijf buiten Auckland, werden we wat meer aan het denken gezet. In de eerste plaats doordat we daar in de videocollectie van onze gastvrouwen de film Whale Rider vonden, waarvan we vonden dat we die nu toch maar eens moesten zien. Deze film kun je nogal uiteenlopend beoordelen. Als een sprookje, als een verhaal over generatieconflicteen, als een weergave van (strijd rond) emancipatie van vrouwen, als een introductie in Maori-cultuur. En je kunt hem ook zien als een bevestiging van het beeld wat we hadden van de Maori, als de verdrukte oorspronkelijke (nou ja, ooit ook als immigranten gekomen) bevolking die een uiteindelijk tot mislukken gedoemde strijd voert om de eigen cultuur en stamverbanden te behouden. Maar hoe je hem ook ziet, hij geeft geen simpel en eenduidig beeld.
Wat ons verder aan het denken zette, was een bezoek -op aandringen van onze gastvrouwen- aan de Witiangi Treaty Grounds: de geboorteplaats van Nieuw Zeeland als een natie, nu zo'n 170 jaar geleden. Het verhaal dat we daar zagen was er een van welbegrepen eigenbelang en wederzijds respect aan de kant van zowel Maori als Europese (en Australische) immigranten, een sturende rol van kerk en staat, visionaire individuen, vergeten goede bedoelingen en een bereidheid aan beide kanten om via een lang en ingewikkeld proces van overleg te komen tot herstel van aangedaan onrecht.
Het welbegrepen eigenbelang zat er, zo zagen wij het, vooral in dat de eerste ontdekkingsreizigers en gelukzoekende migranten (net als de Maori oorspronkelijk) sterk in de minderheid waren, en de Maori nodig hadden om aan eten en water te komen. De Maori waren enerzijds ingesteld op strijd (verdediging tegen indringers, waaronder ook andere Maori stammen) maar ook op handel - dus dat sloot op elkaar aan. Vervolgens leidde die handel er wel toe dat de verhoudingen tussen de Maori verstoord werden, en dat de onderlinge stammenstrijden veel meer slachtoffers eisten (in plaats van met stokken, werd er nu met vuurwapens gevochten).
De kerk, of in elk geval een groep geestelijken uit Australie, speelde een rol door de Maori te zien als een volk dat geluk (in de vom van het christendom) gebracht moest worden. Er kwamen dus missionarissen, en die brachten Europese cultuur mee die in elk geval ten dele werd aanvaard, zonder dat de Maori hun eigen cultuur opgaven. Maori gingen ook naar Australie en Europa om de (handels)banden te versterken.De (Engelse) staat zag in de loop van de 19e eeuw een rol, omdat Nieuw-Zeeland te veel een toevluchtsoord werd voor mensen die zich aan het gezag van die staat (ook in Australie) onttrokken. En er was de dreiging dat Frankrijk zijn invloed uitbreidde. In deze situatie ontstond bij de meerderheid van de Maori de behoefte aan een verenigend en beschermend gezag (een Hobbesiaans besef), en bij de Engelsen de bereidheid dat te bieden. Er volgden onderhandeling, en er werd een verdrag opgesteld. Of eigenlijk twee: een exemplaar in het Engels en een in het Maori. Die laatste was een vertaling, maar week op een aantal cruciale punten (bv. eigendom van het land en de soevereiniteit van de Maori t.o.v. de Engelse vorst) af van de Engelse tekst - vooral omdat sommige begrippen niet goed vertaald konden worden. De verschillende Maori-stammen tekenden in de loop der jaren vooral de Maori-tekst, voor de Engelsen was de Engelse tekst het uitgangspunt.
Ondanks de verschillen, waren beide teksten in zoverre gelijk dat het de bedoeling was dat Maori en immigranten gelijkwaardig zouden zijn, en dat bezit en cultur van de Maori gerespecteerd zouden worden. Voor veel immigranten die later kwamen, was dat echter onbekend, of niet meer dan een dode letter. Bij elkaar leidde dat tot een tweederangspositie voor de Maori, zowel economisch als cultureel. Tegelijkertijd deden de Maori wel volop mee in een aantal aspecten van de nieuwe natie, zoals het leger (er vochten hele eenheden Maori mee in de Eerste Wereldoorlog).
In de loop van de jaren ontstond er bij de Maori wel wrevel (in de tweede helft van de19e eeuw was er zelfs een aantal stevige gewapende conflicten met de Engelsen) maar het was pas in de jaren '70 van de twintigste eeuw dat de protesten leidden tot het instellen van en gezamenlijke (Maori en Nieuw-Zeelandse / Engelse staat) commisie die in kaart moest brengen waar het was misgegaan, wat er was misgegaan en hoe dat onrecht hersteld kon worden. Dat heeft er onder andere toe geleid dat Maori financieel zijn gecompenseerd (en niet zuinig, maar wel op een manier dat het overgedragen vermogen economisch goed rendeerde) en dat de Engelse koningin officieel heeft erkend dat er fouten waren gemaakt - waarvoor ze ook excuses heeft aangeboden, die werden aanvaard. Interessant dat dat hier wel kan, en dat er tegen een vergelijkbaar gebaar rond het Nederlandse slavernijverleden zoveel bezwaren worden opgeworpen.
Maar ook met deze historische kennis blijft het beeld ingewikkeld. We zagen inmiddels ook de film "Once were wariors", die een beeld laat zien van een veel rauwer werkelijkheid, waarbij Maori die uit hun "eigen" omgeving naar de steden trekken, in een sociale onderlaag terecht komen. We zagen veel dorpen en dorpjes waarvan we begrepen dat ze vooral door Maori bewoond werden, en die er bepaald niet welvarend uitzagen. Maar dat laatste geldt eigenlijk voor heel wat plaatsen waar we kwamen: je ziet eigenlijk in alle wat grotere plaatsen dat er in de winkelgebieden in de centra veel leegstand is, en dat er over het algemeen veel winkels zijn waarvan je het idee hebt dat ze een marginaal bestaan leiden.
We zagen tegelijkertijd dat de Maori op allerlei toeristisch interessante plaatsen de exploitanten zijn. In Rotorua, bjvoorbeeld, zijn de warme bronnen, modderbaden en geysers alleen toegankelijk via een Maori dorp of een Maori bezoekerscentrum.
Nou ja, je kunt niet verwachten dat je in een paar weken begrijpt hoe een samenleving in elkaar zit - we zijn er zelfs niet zeker van dat we helemaal begrijpen hoe het met de Nederlandse zit. Maar die lijkt in elk geval een stuk meer bezig met het telkens maar benoemen van problemen rond migratie en multiculturaliteit dan met het zoeken naar oplossingen. En daarin valt wellicht wat van Nieuw-Zeeland te leren - misschien wel vooral dat het heel lang kan duren, maar dat je er in elk geval niet komt als je er niet samen aan begint.
Eten, slapen, reizen
Ooit legde een Fransman aan een van ons de essentie van vakantie uit: "manger, dormir, manger". Dat was tijdens een wat langer verblijf in een hotel, dus dat hij het reizen niet noemde, ligt voor de hand.
Wij reisden de afgelopen dagen van Auckland naar het noorden en weer terug, en onderweg aten en sliepen we wat.
Het reizen doen we in een Toyota Highlander. Een forse 4WD, waarvan we niet direct zien wat het essentiele verschil met de RAV4 is - maar dat doet er ook niet zo toe. Het rijdt comfortabel, hij is ruim en hij kan de wegen hier goed aan.
Die wegen lopen uiteen van ruime snelwegen tot bochtige en smalle berg- en kustwegjes, sommige redelijk steil en hier en daar niet erg goed onderhouden (of juist in staat van onderhoud, en dus ontdaan van een deel van het wegdek). Het verkeer is op veel plaatsen drukker dan gedacht, met relatief veel grote vrachtwagens en uiteraard campers. Er wordt betrekkelijk rustig gereden (soms ronduit traag) en opmerkelijk is dat er behalve het linkshouden nog een Engelse eigenaardigheid gemeengoed is: hellingen afdalen op de rem, in plaats van in een lage versnelling (maar misschien biedt niet elke automaat die mogelijkheid). Per uur kun je zo'n 60 km afleggen.
Waar de Nieuw-Zeelandse media en politiek zich nogal drukover maken, is het aantal ernstige ongevallen waarbij toeristen betrokken zijn. Sommigen bepleiten een verbod om de eerste dag(en) na aankomst een auto te huren, anderen vinden dat dat een verantwoordelijkheid van ieder voor zich is (of van de verhuurbedrijven). Wij proberen gewoon wakker te blijven (maar jetlag werkt langer door dan je wilt toegeven) en niet te vergeten links te houden.
Het landschap waar je doorheen rijdt, doet Europees aan. Een mengeling van bergen, heuvels, rotskusten, stranden en eilandjes zoals je ze ook kunt vinden in Engeland, Schotland, Scandinavie en Duitsland - maar wel met heel andere bomen, struiken, bloemen (je ziet in het wild wat bij ons in tuinen staat) en vogels. De stadjes en dorpjes zijn een mengeling van Engels, Amerikaans en Scandinavisch, met hier en daar een Maori accent. Ook het weer wijkt niet zoveel af van wat je in Europa tegen kunt komen, maar dan ook aan de Middellandse zee. Echt warm hebben we het nog niet gehad, echt nat zijn we nog niet geregend.
Eten lukt tot nu toe prima. In Auckland een fijne lunch met grof bruin brood en langzaam geperste sappen, een afhaalmaaltijd bij de Thai en een prima diner in de 215 Bistro. Op weg naar het noorden een lunch van Marokkaans gekruide vis op een Griekse salade bij restaurant Reva in Whangarei.
In Russel een prima Chowder in de Gables, en de avond daarop een wat minder geslaagde combinatie van gebakken vis en garnituur in de Duke of Marlborough. Als lunch in Paihia calamari in het 35 Degrees restaurant, en op zondag pompoensoep en een broodje in het cafe van de Treaty Grounds.
In Waipu Cove prima lam resp. rund in het enige restaurant daar, en de volgende dag heerlijke lam jogan rosh resp. korma van de Madly Indian in Waipu. Als lunch onderweg sandwiches uit een cafe (en per ongeluk koffie met -veel- melk). En in Kuaotuhu heel smakelijke fish & chips (resp fish & salad) uit Lukes Kitchen, en de volgende dag, in onze "eigen" tuin, gerookte vis uit de rokerij in Coromandeltown. Lunch bij de Peppertree in Coromandeltown: mosselen resp. salade. Over het geheel genomen voldoende en smakelijk, voor een doorgaans redelijk bedrag. En meestal vergezeld van een plaatselijke, in elk geval Nieuw-Zeelandse, wijn. En daar zijn heel goede bij.
Onze onderkomens na Auckland waren we even wat anders dan de Bavaria B&B, waarover we eerder schreven.
In Russel haddden we een een zeer ruime en luxe ingerichte tuinkamer in de geweldige Flagstaff Lodge, waar we overigens de enige gasten waren. Mooi en rustig gelegen, maar dicht bij de baai en de restaurants en winkeltjes. Ruimschoots glegenheid om buiten te zitten, een bad te nemen onder de sterrenhemel in de twee klassieke badkuipen op het binnenplaatsje en eventueel een schoonheidsbehandeling of massage te ondergaan. De twee gastvrouwen -een Nieuw-Zeelandse en een Engelse, die hun respectieve carrieres in de overheid en de juridische dienstverlening hadden verruild voor dit avontuur- spanden zich zeer in om ons te voorzien van een smakelijk ontbijt, en onthaalden ons aan het eind van elke middag op wijn en hapjes.
In de Bream Bay Lodge bij Waipu Cove hadden we het Garden appartment: een redelijk ruime woonkamer met keukenblok (we moesten zelf voor het ontbijt zorgen), een aparte slaapkamer en een ruim terras, grenzend aan de grote tuin. Heel licht, met uitzicht op de tuin en een weiland met varkens, ezels, schapen en konnijen. Een spa in de tuin met daaruit uitzicht over het vogelreservaat (een kreek en een duinenrij voor Bream Bay) en de mogelijkheid kano's te gebruiken (aan ons niet besteed). Iets minder rustig, want dicht bij een betrekkelijk drukke weg. De eigenaar (die Nederland goed kende) drong er op aan dat we gebruik maakten van zijn huisbioscoop en wilde de film die we zagen (The Piano) ook graag nabespreken, maar had daarbij slechts belangstelling voor een van ons.
In Kuaotuhu, tussen Coromandeltown en Whitianga, overnachten we bij de Stargazer B&B in de mooi gelegen Miners cabin, een huisje met zitkamer, een open eetkeuken, drie slaapkamers, een veranda en ruime tuin (met, zo bleek, sandflies). Voor een deel nog ingericht zoals het was toen de eigenaar er zelf woonde (tot 2010), voordat hij een eindje verderop zijn huidige huis bouwde dat geheel is toegesneden op zijn hobby, de astronomie. Hij wilde ons graag een uitgebreide uitleg geven en door de grote telescoop in zijn observatorium laten kijken naar de zuidelijke sterrenhemel, maar het was beide avonden bewolkt. Ook hier een redelijk drukke weg goed hoorbaar, maar niet zichtbaar.
Bootvluchtelingenmuseum
Op weg naar het noorden kwamen we langs een bord waarop werd aangekondigd dat er daar in de buurt op nieuwjaarsdag Highlandgames gehouden zouden worden. Dat vonden we wel grappig, maar omdat we dan toch niet in de buurt zouden zijn, besteedden we er verder weinig aandacht aan. En ook toen bleek dat onze derde stop in Nieuw Zeeland vlak bij het dorp was waar we deze aankondiging hadden gezien, vonden we het eigenlijk alleen maar typisch dat er kennelijk op deze plaats zo'n sterke band met Schotland was.
Totdat we in ons informatiepakket iets meer lazen over de bijondere geschiedenis van deze plaats, en we besloten om even het museumpje te bezoeken. Daar bleek dat er een directe link was met een stukje geschiedenis dat we jaren geleden in dit blog aan de orde stelde, namelijk de "Highland clearances", de periode zo aan het eind van de 18e / begin 19e eeuw dat de grootgrondbezitters in Schotland (of moeten we zeggen "de bezitters van grote stukken grond in Schotland") tot de conclusie kwamen dat ze veel meer konden verdienen door op hun grond schapen te houden dan door die grond te verhuren aan keuterboertjes. Waarna ze in het gunstigste geval die keuterboertjes wat geld meegaven om elders een nieuw leven te beginnen, en in het slechtste de mensen verdreven door hun huizen te verwoesten.
Veel van die verdreven boeren kwamen aan de westkust terecht, waar landbouw en veeteelt nauwelijks mogelijk zijn en waar ze vissers werden, of verzamelaars van zeewier (een tijdlang een belangrijke grondstof voor o.a. glasproductie), maar waarvandaan er ook velen emigreerden. Zo ook ene McLeod, die wat afweek van het gemiddelde doordat hij gestudeerd had en zichzelf opwierp als leraar en dominee van zijn eigen versie van de (protestantse) kerk. Hij vertrok naar Nova Scotia (voor de westkust van Canada) waar hij uiteindelijk leidsman werd van een bloeiende gemeenschap - een soort co-operatie, waarin veel collectief werd gedaan. Juist op het moment dat deze gemeenschap werd getroffen door hongersnood (als gevolg van gewasziekten en teruglopende visvangst) ontving McLeod een brief van een van zijn zoons die naar Australie was vertrokken (dat toen overigens nog New Holland heette), waarin deze schreef dat het hem daar goed ging. Uiteindelijk besloten McLeod en een groep volgelingen dan daar maar naar toe te gaan - en dus bouwden ze een schip (hoe ze aan de kennis en vaardigheden kwamen om dat te doen, is een verhaal apart). Met hulp van een gedroste officier van een Engels schip (die was gevallen voor de charmes van een van McLeods dochters) kwamen ze met dat schip na een lange reis in Melbourne aan - om te ervaren dat die stad inmiddels een poel des verderfs was geworden (er was in de buurt goud gevonden, en de goudzoekers kwamen naar Melbourne voor handel en vertier). Daarom verkasten ze naar Adelaide, waar enkele jaren later tyfus uitbrak en hun gelederen gedecimeerd werden.
Inmiddels was Nieuw Zeeland een natie geworden onder strak(ker) Brits bestuur, en toen een avontuurlijke landgenoot ontdekte dat er aan de oostkust van het Noordereiland een mooi stuk land redelijk verlaten lag (de Maori daar hadden elkaar in onderlinge oorlogen bijna uitgeroeid, met behulp van de musketten die ze van de Europese migranten kochten) wisten ze via de gouverneur van Nieuw-Zeeland voor elkaar te krijgen dat ze daar een (het zoveelste) nieuw begin konden maken, en dat "clangenoten" die later zouden volgen, zich bij hen mochten aansluiten.
Nou ja, de rest is (ook) geschiedenis. Dit keer waren de bootvluchtelingen succesvol. Het land en het klimaat zaten mee. Er kwamen nog een paar schepen uit Nova Scotia. Ze plantten zich voort en bevolkten de Nieuw Zeelandse aarde. Ze kregen behoefte om zich te verdiepen in hun roots. Het zingen van psalmen maakte plaats voor het bespelen van pipes en drums. Er ontstond een behoefte om de in diaspora levende nazaten zo nu en dan bij elkaar te brengen. En zo werden de Waipu Highland Games geboren.
Natuurlijk. Dit is een simpele weergave van wat er in het museum verteld werd. En dat is ongetwijfeld weer een vertekende weergave van de werkelijkheid, met nadruk op een paar anekdotes en aansprekende personen, en minder aandacht voor structurele factoren als economie en zich ontwikkelende opvattingen over wereld, samenleving en individu. Maar het zet je daar wel over aan het denken. En over de wereld van nu, en over hoe wij aankijken tegen mensen die hun land verlaten om elders een leven op te bouwen. Of het geluk te zoeken, zo je wilt.
Welkom in Nieuw-Zeeland?
Hoe lang zou je, als je als houder van een niet-EUpaspoort op Schiphol aankomt, er over doen om door de controle van de marechaussee te komen? Zou je een uur of meer in een slingerende rij moeten schuifelen door een deprimerende, muffe ruimte - zonder toiletten of een mogelijkheid iets te drinken? Moet je een formulier invullen waarop staat of je ooit strafrechtelijk veroordeeld was (we wisten trouwens niet dat dat voor Australie nog steeds een voorwaarde was). En bij de douane? Is er dan weer zo'n rij, waarna je een formuliertje moet overhandigen waarop je hebt ingevuld of je kleding bij je hebt die je buiten hebt gedragen, of voedsel? En als je dat ontkent, worden er dan vervolgens honden ingezet om te ruiken of er niet toch iets dergelijks in je bagage zit?
Zomaar wat vragen die vorige week bij ons opkwamen op het vliegveld van Sydney (na een vlucht van 13 uur) en vervolgens op Auckland (na een, gelukkig, veel kortere vlucht). En ja, we weten dat het voor reizigers op zogenaamde risicovluchten veel onaangenamer is om op Schiphol door marechaussee en douane te komen, maar dat terzijde. We werden gewoon een beetje rebels. En dus kruisten we aan dat we wel degelijk schoenen bij ons hadden die "outdoors" gedragen waren, en "food". Waarna we bij douanemensen terecht kwamen die met gehandschoende handen onze bagage inspecteerden, onze vrijwel gloednieuwe en netjes schoongeborstelde wandelschoenen gelukkig acceptabel bevonden (maar geen blik wierpen op wat we aanhadden) en enigszins meewarig glimlachten over het feit dat we koekjes, chocolade en borrelnootjes aanzagen voor voedsel. Bananen, kaas, worst - dat zochten ze. Nou ja, met een vriendelijk "Better safe than sorry" mochten we door. Wat toch weer beter was dan de man die had aangekruist niets bij zich te hebben en die dus in de gewone rij mocht blijven, maar bij wie na ongeveer even lang wachten drie appels werden gevonden.
Auckland is een stad van ruim een miljoen inwoners, en die wonen bepaald niet allemaal in hoogbouw. Auckland is dan ook een heel uitgebreide stad, en dat merkten we toen we een taxi namen naar onze Bed&Breakfast in een buitenwijk die niet eens heel ver van het vliegveld lag. Een lange rit, en met 90 dollar bepaald niet goedkoop (hoewel - ook weer niet duurder dan de rit van huis naar Schiphol).
De B&B zelf was wel grappig. Bavaria heette hij, maar de eigenares bleek van oorsprong Frans te zijn. Ze had hem met deze naam gekocht van de vorige (oorspronkelijk Duitse) eigenaren, en het maar zo gelaten. Ze kreeg immers heel wat klandizie uit Duitsland. Een onderhoudend typje, dat graag grappen maakte, altijd gelijk had en haar zoon en haar vriend srevig aan het werk hield. Tja, een verleden in het onderwijs verloochent zich niet. Het ontbijt werd bestierd door een oorspronkelijk (Duitstalig) Zwitserse, die van orde hield en zowel de zachtgekookte als de gepocheerde eieren redelijk stevig wist te krijgen. De kamers waren met bijzonder dunne wandjes van elkaar gescheiden en het meubilair was waarschijnlijk door de vorige eigenaren op rommelmarkten bij elkaar gescharreld, maar al met al was het een aangenaam onderkomen. En de ligging was prima: redelijk rustig, dicht bij winkels (forse supermarkt) en restaurants (waarvan de 215 Bistro vermeld moet worden als ronduit erg goed, net als overigens de Thai op de hoek - ook take away, die we konden nuttigen in de tuin van onze B&B), en bij bushaltes van drie lijnen naar de binnenstad.
In Auckland is beduidend meer te doen dan wij met onze korte beentjes bij elkaar konden lopen. We hebben ons beperkt tot wat shopping (eigenlijk moet je, als je op reis bent, ver van buitensport- en CD-winkels vandaan blijven - gelukkig konden we de verleiding van boekwinkels weerstaan) en een bezoek aan de Auckland Art Galery. Een mooi gebouw, met een aantal redelijk interessante tentoonstellingen en op het dak niet alleen een bank die hier en daar wat uit de bocht vloog, maar ook een verzameling sterk uitvergrote maar mathematisch correct aan elkaar verbonden zeepbellen. Genoeg, in elk geval, om een paar uur in door te brengen. Geen bezoek dus aan het museum dat ons, zo vertelden andere gasten van de B&B, veel had kunnen leren over de geologische en sociale geschiedenis van Nieuw Zeeland. Nou ja, dat pikken we onderweg dan maar op. Onze reisorganisator (SNP) heeft ons van veel documentatie voorzien, en de locale agent voegde daar nog een stevig pakket aan toe. Wanneer moeten we dat eigenlijk lezen?
Wat ons in elk geval al opviel was de multiculturaliteit van de stad (onze taxichauffeurs kwamen uit respectievelijk Pakistan en Sri Lanka, de kapper die nog geen kwartier nodig had om Max' haar te fatsoeneren uit China). Overigens lijkt die multiculturaliteit wel grotendeels beperkt tot Europeanen, Aziaten en Polynesiers, plus uiteraard veel Maori.
Eindelijk antwoord
We lopen een week achter. Met dit blog dan, want in tijd lopen we 12 uur vooruit. Maar daarover later. Nu eerst nog even terug naar vorige week zondag en de dagen daarna. Waarvan we overigens al wel foto's hebben geplaatst.
De film "Sirens" is, behalve een vehikel voor wat soft porno met Tara Fitzgerald en Elle MacPherson (en met Hugh Grant die nog onnozeler doet dan normaal), een mooie introductie van de Blue Mountains (en het werk van schilder Norman Lindsay). Maar die inspiratie hadden we niet nodig om op zondag Sydney voor een paar dagen te verlaten voor een bezoekje aan Katoomba, het stadje dat ongeveer het centrum van die bergen is.
Via Wimdu (een Duits alternatief voor AirBnB) hadden we er een huisje geboekt, dat echt op maar een paar honderd meter bleek te liggen van een van de hoogtepunten van het gebied, de Three Sisters (drie hoge steenpilaren op een rijtje, die mooi boven de bush uitsteken) en van een aantal mooie wandelroutes. Van alle drukte die dat met zich brengt (busladingen worden er dagelijks voor een uurtje gedropt) merkten we echter weinig - de zijstraat waaraan het lag, was erg rustig.
Bijzonder aan het huisje was de inrichting: bijna helemaal in jaren-zestig stijl (met als uitzondering, gelukkig, het bed en de televisie). En eigenlijk ook wel het feit dat het deel uitmaakte van een rijtje van drie geschakelde mini-bungalowtjes, dat dwars ten opzichte van de weg stond (het onze was het eerste). Een opmerkelijke bouw, vonden we, maar het blijkt daar (en trouwens ook hier) heel gebruikelijk te zijn.
Twee dagen hebben we er doorgebracht, die gekenmerkt werden door typisch bergweer: 's ochtends stralend, 's middags heftig onweer en 's avonds weer mooi. Dat was trouwens wel het enige echt vertrouwde aan deze bergen - voor het overige was het wel bijzonder. Om te beginnen al dat Katoomba op een soort hoogvlakte ligt, en je dus niet opkijkt tegen de bergen, maar naar beneden in de dalen. En verder de begroeiing: dicht bos, met verder naar beneden echt het karakter van regenwoud. Helaas zijn we daar niet gekomen, want Marian had (en heeft) een probleem met haar rug waardoor wandelen erg moeilijk gaat. En ja, verder maken deze bergen hun naam waar: ze zien er van een afstandje nogal blauw uit. Wat weer niet zo bijzonder is, want dat blauwzweem heb je altijd wel als je wat verder kijkt, maar het aardige is wel dat dit fenomeen hier uitgebreid wordt bediscussieerd (het zou wel / niet komen door de olie die verdampt uit de Eucalyptusbomen). En zo kregen we eindelijk antwoord op de vraag die ons al ruim 40 jaar bezighoudt (uit een boek dat Max tijdens zijn eerste jaar Natuurkunde moest bestuderen): hoe verklaar je uit het getal van Avogrado dat de lucht blauw is. Zie http://www.bluemountainsheritage.com.au/history/why-are-the-blue-mountains-blue/
Valt er over Katoomba nog iets te zeggen? Ja, het is een aardig voormalig mijnstadje. Er is een heel steil tandradtreintje en een kabelbaan met doorzichtige bodem (niet aan te raden als je hoogtevrees hebt). En restaurant The Rooster zou beter Le Cocq kunnen heten, want het biedt verrassend goed Frans eten (je zou willen dat je het tijdens vakanties in Frankrijk altijd zo goed trof).
Op de terugweg vanuit Katoomba hebben we een bezoek gebracht aan de Blue Mountains Botanic Garden in Mount Tomah. De planten die daar staan komen allemaal uit milde klimaten, dus een deel was voor ons erg bekend - maar er was ook veel wat we voor het eerst zagen, zoals de imposante boomvarens (of zijn het varenbomen?). En het blijft gewoon mooi om te zien hoe zo'n tuin in elkaar is gezet.
De terugreis naar Sydney was vooral lang - in tijd, meer dan in kilometers. Het verkeer is druk in deze streken, en waar het niet druk is zijn er op de smalle wegen wel campers of zware vrachtwagens die het tempo drukken. Toch kwamen we nog op een redelijke tijd aan bij ons hotel, dat zo dicht bij het vliegveld lag dat we de kerosine haast konden ruiken. Maar dat was wel erg makkelijk, want de volgende ochtend moesten we al tegen acht uur inchecken voor de reis naar Auckland. Waarbij overigens voor de tweede keer bleek dat de Australische Immigration en de Customs and Border Protection de nieuwe Nederlandse paspoorten nog niet in hun systemen hebben. Maar dat terzijde.