Marian en Max zijn even weg

Stadslucht

Behalve de keer dat we in het noorden van de Verenigde Staten midden in de nacht hals over kop het door ons gehuurde huisje midden in het bos ontvluchtten omdat we het door de vochtigheid en geuren van verrotting letterlijk te benauwd kregen (en de keer in Odoornerveen waarover we later nog wel verslag zullen doen), hebben we niet eerder besloten ons verblijf ergens te bekorten vanwege de luchtkwaliteit binnenshuis (er was natuurlijk ook die keer dat we een week of twee eerder terugkwamen uit Canada, vanwege de bosbranden). Nou ja, dat klinkt een beetje dramatischer dan het was, maar toch: ons rustweekje halverwege de reis door Noord-Spanje verliep wat anders dan gepland. Dat kwam zo.


We hadden bedacht dat het na een dag of 10 in stedelijke omgevingen wel fijn zou zijn om een paar dagen op het platteland door te brengen, in een leuk huisje met een tuin. Een beetje dolce far niente, maar dan op z’n Spaans. Nu bleken dergelijke huisjes niet dik gezaaid, maar we vonden er een, op een half uur rijden van Lugo. Niet een stad die op ons verlanglijstje stond, maar wel in het meest westelijke gebied dat we wilden bezoeken, Galicië, en eigenlijk qua afstand wel een mooi punt om de steven te wenden en langzaamaan weer terug te rijden.

En dat bleek ook zo. Alleen – het huisje was kennelijk al een tijdje niet echt in gebruik geweest, en toen we aan het einde van de middag aankwamen voelde het al wat kil. Dat werd in de avond, nacht en ochtend niet beter: buiten was het mistig en klam, en binnen was er alleen een houtkachel zonder hout. En verder rook het er ... laten we zeggen: een beetje “rustiek”. En ook dat werd niet beter, zelfs niet als we de ramen openzetten. Niet fijn voor de longen, al met al.
De ervaring heeft ons inmiddels geleerd dat het in dit soort gevallen niet helpt om het “maar even aan te zien”, dus we hebben snel de knoop doorgehakt en een alternatief gezocht. Dat vonden we niet op het platteland, maar in de stad, dicht bij het oude centrum van Lugo. En zo hadden we gedurende drie dagen zowel een fonkelnieuw appartement tot onze beschikking, aan een drukke winkelstraat met overdag veel verkeer, als een huisje op het land. Een prima combinatie. In de ochtend een beetje luieren en de stad bekijken, voor de lunch naar het huisje op het land waar we lekker in de schaduw van de bomen in de tuin konden zitten, daar een eenvoudige doch voedzame maaltijd nuttigen of in de stad op het terras van een restaurantje (gegrilde inktvisjes, octopus- meer hoeft het niet te zijn) en dan een nacht in een goed bed.
Volgens onze gastheer in Oviedo is Lugo eigenlijk een mooier stad dan Oviedo, maar dat hebben we er niet echt aan afgezien. Wat wel bijzonder is, is dat de nog door de Romeinen gebouwde stadsmuur vrijwel helemaal intact is gebleven, en dat het daarbinnen gelegen centrum grotendeels autovrij is. Dat maakt het een prettige plek om te zijn. En of de kathedraal mooier is dan die van Oviedo? Hij is in elk geval beduidend groter.

Wat ons wel erg opviel was het verschil tussen de stad “binnen de muur” en het deel waar wij zaten. Aan een drukke winkelstraat dus -zeker in de zin dat er overdag veel verkeer door reed- maar wel het soort winkels waaruit je nu niet de indruk kreeg dat het een rijke stad, of in elk geval een rijke buurt, was. En die indruk kregen we ook terwijl we zaten te eten op een terrasje in de buurt en keken naar de mensen die voorbijliepen en de kinderen die er speelden. In de oude binnenstad was dat toch wel wat anders: luxe en dure kledingwinkels en juweliers, onder andere. Maar aan de andere kant, als je dan vanaf de muur de stad in keek, ook wel half en geheel ingestorte krotten. Kortom – we hebben niet echt hoogte gekregen van de stad.


Als je vanuit Lugo terug wilt naar ons beginpunt, kun je grofweg twee dingen doen: min of meer dezelfde weg langs de kust in omgekeerde richting, of eerst een stuk het binnenland in en dan ten zuiden van de bergrug die parallel loopt aan de kust weer naar het oosten. Wij kozen voor het laatste, en reden vanuit Lugo naar León. Een goede keus, zo bleek – al schrokken we wel een beetje toen we in ons hotel aankwamen en vervolgens van daaruit de binnenstad gingen verkennen. Het hotel, gelegen aan de rand van de oude binnenstad, was gevestigd in een pand uit 1360, gebouwd in de -kennelijk- typisch Leónese stijl: vier verdiepingen met kamers rond een centraal trappenhuis – ooit misschien niet eens overdekt (dat trappenhuis, natuurlijk). Wij zaten op de bovenste verdieping in een zeer ruime kamer –op de plattegrond met de vluchtwegen zagen we dat het de grootste was– met maar één raam. Op een hoogte van twee meter. Bij een buitentemperatuur van ruim 30 graden gaf ons dat het gevoel dat het wel eens een paar heel warme en benauwde nachten konden worden, maar dat viel enorm mee. De isolatie van dak en muren hield de warmte redelijk buiten, en de airco hield het daarbovenop aardig koel.
Tot zover dus het hotel. En dan de binnenstad. Die puilde uit van de mensen – vooral jongeren die in grote groepen door de smalle straatjes trokken, zo te horen goed voorzien van alcohol. En op het plein niet ver van ons hotel werden een podium en geluidsinstallatie opgebouwd. We bereidden ons dus voor op een onrustige nacht, en die leek al aan het begin van de avond te beginnen, toen onder ons raam -zo te horen, want zien konden we het niet- een soort dweilorkest begon te spelen. Maar dat trok, zoals het gaat met dweilorkesten, verder. En toen we het later vanaf een terrasje langs zagen komen, was het eigenlijk best leuk. Iets minder, misschien, dan de half komische, half serieuze processie met doedelzakmuziek die eraan voorafging, maar toch. En verder? Nauwelijks meer iets gehoord. Rond middernacht was het zo goed als stil, en dat bleef het ook.


Behalve wat proeven van het Spaanse leven, en natuurlijk ook het eten en drinken, hadden we voor León twee dingen op het programma staan: het museum voor hedendaagse kunst (MUSAC) en een door Gaudi zo’n 130 jaar geleden gebouwd groot herenhuis (Casa Botines). Allebei op loopafstand –het Casa zelfs letterlijk om de hoek– en allebei de moeite waard. In het museum drie tentoonstellingen, waarvan die van foto’s ons het meest aansprak. Hebben we ooit verteld over dat Engelse landhuis dat we ooit bezochten waarin we een grote zaal binnenkwamen waarvan de muren van vloer tot plafond waren bedekt met schilderijen? Dit leek daar wel wat op – en de overeenkomst was nog treffender omdat ons daar in Engeland direct bij binnenkomst dat kleine schilderij van Jan Steen opviel, en hier in León direct de foto’s van een paar Nederlandse landschappen. Waarschijnlijk zijn het het licht en de lichtval die je direct herkent. Van de andere tentoonstellingen blijft ons vooral de video bij die ons erg deed denken aan Monty Python –door de makers misschien net vanuit de wieg gezien– en de zowel futuristische als brutalistische architectuur van Brasilia die inmiddels heftig in verval leek.

Casa Botines herken je niet direct als een Gaudi-ontwerp – het is wel opmerkelijk, maar het mist de grilligheid en de kleuren. Het ziet er eerder wat streng uit, ook al door de grijze steen waaruit het is opgetrokken. Maar het is zeker een interessant bouwwerk. Enerzijds bouwkundig - we lazen van alles over de fundering, de aanpassing aan het klimaat (koude winters!) en de regenwaterafvoer. Maar ook wat betreft het gebruik – de met elkaar verbonden kamers, de torenkamertjes en de twee lichtschachten annex trappenhuizen moeten het aangenaam gemaakt hebben om er te wonen. En de benedenverdieping, ontworpen als bedrijfsruimte voor de textielhandel van de opdrachtgevers, was ook opmerkelijk: prettig licht door de slim geplaatste ramen en de dunne pilaren die de bovengelegen verdiepingen droegen. Daarnaast was het de moeite waard vanwege een aantal in de stijl van de late 19e eeuw ingerichte kamers, en de verdieping met schilderijen en beeldhouwwerken uit vele eeuwen.


Bij dit verhaal even (nog) geen beeld - dat hebben we natuurlijk wel, maar het kost even teveel tijd om het hier te plaatsen.

Verder langs de pelgrimsroute

Nee, we zijn niet op weg naar Santiago de Compostella, en nee, we lopen niet. Maar we gaan in de richting van Santiago, en we volgen zo nu en dan wegen waarlangs ook degenen lopen die dat wel doen. In de hitte, en soms de regen. Heuvel op en heuvel af en dan weer op. Het herinnert ons aan de tijd dat we nog wel eens een voettocht van een paar uur maakten, maar om nu te zeggen dat we het missen ….

Hoe dan ook, na drie nachten en dus twee volle dagen Bilbao was het tijd om weer verder te gaan. Langs de kust, door kleine stadjes – in een waarvan we weer lekkere vis aten- en nog kleinere dorpjes. En langs de vuurtoren op de Cabo de Ajo, door Google creatief vertaald als “Kaapse knoflook”, die op zich niet zo interessant is maar die we als noordelijkste punt van Spanje niet wilden missen.

Doel van deze etappe was Santander, bekend van de “Banco de”, maar volgens de reisgidsen die we raadpleegden vooral de moeite van het bezoeken waard vanwege de mooie ligging aan een grote baai, waarachter je dan de bergen in het binnenland ziet oprijzen. En dat bleek alleszins te kloppen, zij het dat vanuit onze kamer in het hotel het zicht op de baai wat werd belemmerd door een nogal fors gebouw dat als een ruimteschip in de stad leek te zijn neergedaald. Inderdaad: het Centro Botín, in opdracht van de Fundación Botín (van de eigenaar van genoemde bank) ontworpen door Renzo Piano, gebouwd tussen 2012 en 2017 en nu in gebruik als expositieruimte voor moderne kunst (en deels ook als congrescentrum). Van die kunst raakten we niet erg onder de indruk (al waren er een paar mooie of in elke geval interessante dingen te zien) maar in een paar ruimten zijn we toch een tijd blijven zitten – maar dan vanwege het uitzicht over de baai of de stad.
Een niet te missen bezienswaardigheid was volgens de reisgidsen het schiereiland “La Magdalena” waar de stad begin 20e eeuw een paleis had laten bouwen ten behoeve van koning Alfonso XIII en koningin Victoria Eugeni. Net te ver om te lopen en alle fietsverhuurders waren helemaal los (zo’n 50 jaar geleden ontlokte het gebruik van deze uitdrukking door een Amsterdamse verhuurder, aan een van ons de vraag wie er dan “vast” was - in de veronderstelling dat een vaste kracht wel meer zou weten over de verhuur dan een vakantiehulp), dus dat werd de bus. Makkelijk dat je daarvoor niet een apart kaartje hoeft te kopen maar gewoon met je creditcard kunt inchecken. Na een korte rit aten we eerst in een restaurantje aan het strand een smakelijke lunch, maakten we vervolgens een fraaie wandeling van een kilometer of drie door het park en om het paleis (nu hotel, en verre van bezienswaardig) en dronken we tenslotte, weer aan het strand, een grote kan sangria. Een welbestede middag. Wat later op de avond nog even de stad in, waar we in een oud marktgebouw een prettig restaurant vonden - de Zamburiñas bevielen ons in het bijzonder.

En toen was het alweer zaterdag, een volle week na de start van onze reis. Een mooie dag om verder te trekken, naar Oviedo. Onderweg nog een uitstapje naar Comillas, een stadje waar we ook waren tijdens onze vorige vakantie in deze streken. Toen bezochten we al El Capricho, een door de architect Gaudi ontworpen villa. Daar was het nu erg druk, en daarom hielden we het bij een paar blikken op de buitenkant en een rondleiding door het naastgelegen Palacio de Sobrellano, het een jaar of 140 geleden voor de markies van Comillas gebouwde zomerverblijf. Architectonisch minder uitbundig dan Gaudi’s creatie, maar toch de moeite waard.
Na een eenvoudige doch voedzame lunch voerde onze reis ons over de snelweg -best mooi gelegen- naar ons appartement, waar we een half uurtje eerder aankwamen dan verwacht. Op zich geen probleem, vond onze gastheer, maar hij had zich op de tijd verkeken en was er dus nog niet – en dat betekende dat we een beetje onhandig voor de inrit van de gemeenschappelijk parkeergarage moesten staan wachten tot zijn jeugdige echtgenote arriveerde om ons de weg te wijzen door bevallig voor ons uit te hollen. Waarbij je moet bedenken dat die garage, net als in Bilbao, een nogal onoverzichtelijk en slecht verlicht geheel van twee verdiepingen was waar je via smalle doorsteekjes je plek in de uitgestrekte rijen moest vinden – en dan natuurlijk bij vertrek ook weer de uitgang. Het appartement zelf was compact maar redelijk comfortabel, gelegen op de tweede verdieping van een flatgebouw aan -waarschijnlijk- een van de drukste rotondes van Oviedo. Gek genoeg hadden we daar niet veel last van, zelfs niet als we de ramen open hadden. Snelle gewenning, waarschijnlijk. En volgens de echtgenote van de eigenaar hadden we een prachtig uitzicht – tussen de flats aan de overkant door kon je bergen zien, met op een van de toppen een groot Christusbeeld.

Van Oviedo zelf hebben we eigenlijk niet zoveel gezien. Op zondag zijn we naar het nabijgelegen Gijón gereden, waar we de botanische tuin wilden zien. Dat bleek een vrij bijzondere, namelijk gewijd aan de Noord-Atlantische vegetatie. Het soort bos dus dat in Nederland heel gewoon is, maar in Spanje waarschijnlijk minder bekend – met daarin overigens ook wel delen die voor ons weer nieuw waren, zoals de verzameling Asturische eiken. Hoe dan ook, een fijne plek om te wandelen op een warme dag. Daarna kwamen we voor de late lunch terecht in een Sidreria, een boerderij waar niet alleen cider wordt gemaakt maar ook verkocht. Een populaire besteding van de zondagmiddag, kennelijk, want het was er erg druk – maar het eten (onder andere met cider bereide chorizos en fabada met bloedworst) was het wachten waard.
De dag erna hebben we wat rondgewandeld in de winkelstraten en het park dicht bij ons appartement, waarbij we vooral een aantal van de beeldhouwwerken bekeken hebben waarmee Oviedo de laatste jaren is versierd. Heel verschillend: van naturalistisch figuratief via de onmiskenbare rondingen van Botero naar volledig abstract. Toch interessant dat een stad dat doet – je vraagt je af of er in de gemeenteraad nog uitgebreide discussies zijn geweest over deze besteding van gemeenschapsgeld.
Even opmerkelijk vonden we, de volgende ochtend, het ook in Oviedo gelegen Museo de bellas artes de Asturias. Verspreid over twee naast elkaar gelegen historische panden en een recente aanbouw is daar een grote collectie werken bijeengebracht: schilderijen, beelden, altaarstukken, gebruiksvoorwerpen, in tijd lopend van de late middeleeuwen tot contemporain. Weinig echte topstukken, maar wel een aantal die je bijblijven. De manier waarop ze waren neergezet en opgehangen wekte een beetje de indruk dat het museum alles wilde laten zien wat ze in huis hadden, dus het was wat overweldigend zonder dat er een verhaal verteld werd. Hoe dat ook zij, het was een goede plek om te zijn terwijl buiten het water met bakken naar beneden kwam (de paar honderd meter van de parkeergarage naar de ingang van het museum waren voldoende om ondanks onze paraplus nat te regen, waarbij het ook niet hielp dat we een paar keer brede stromen moesten oversteken die net wat dieper bleken dan onze schoenen aankonden).

Na het museumbezoek zijn we direct verder op weg gegaan, nog steeds richting Santiago de Compostella, naar Lugo. Maar daarover een volgende keer.

Op de weg naar Santiago de Compostella

De eerste keer dat we een vakantie doorbrachten aan de noordkust van Spanje, vlogen we van Schiphol naar Bilbao. Dat was toen, en is nog steeds, een vlucht waarbij je moet overstappen in Parijs. En het was toen de tot nog toe enige keer dat we een vlucht misten: het toestel uit Amsterdam kwam te laat binnen en wij konden niet direct de weg vinden naar de gate waar we ons moesten melden voor de aansluitende vlucht. Gelukkig hoefden we maar een paar uur te wachten op de volgende vlucht, maar de herinnering was genoeg om te bedenken dat we dat niet nog een keer wilden. Maar ja – het hele eind met de auto, heen en terug, leek ons ook niets. En dus werd het een vlucht van Rotterdam naar Bergerac, en vandaar ruim 300 kilometer rijden naar de Spaanse grens. Met een overnachting al redelijk in het begin, want als je aan het begin van de middag aankomt en dan eerst moet wachten op je bagage en vervolgens tot je de sleutels van je huurauto hebt, kan het zomaar een latertje worden.

Goed geregeld dus – behalve dan dat onze vlucht gecanceld werd en we pas een dag later konden vertrekken, en we dus de keuze hadden het eerste verblijf in Spanje een dag in te korten, of toch maar die 300 kilometer in één keer te doen. Het werd het laatste – en het viel mee. De huurauto bleek een redelijk comfortabele Jeep Compass (wel een beetje groot en het hybride rijden moest ook even wennen) en onze navigatieapp leidde ons eerst over zeer rustige landweggetjes naar een stukje al even rustige snelweg en toen over wat ook al niet te drukke departementale wegen naar de snelweg langs de Franse kust die laat op de zaterdagmiddag ook goed te doen was. En dus reden we tegen acht uur ’s avonds Spanje binnen en konden we een half uurtje later inchecken in ons hotel in Hondarribia (video). Daar was gelukkig, na enig aandringen, nog een kamer beschikbaar die niet grensde aan de tuin waar een feestje gaande was – het jarenlang blokken op Spaans werpt deze reis weer vruchten af.

Het stadje zelf is aangenaam: een kleine binnenstad met hooggelegen (via een lijft bereikbaar) een oud deel en een lange boulevard langs de baai, aan de andere kant waarvan Frankrijk ligt. In een straat met -volgens de receptioniste van het hotel veel originele vissershuisjes vonden we een groot aantal restaurants waar we laat -nou ja, voor ons doen- op de avond prima raciones en pintxos gegeten hebben.

Op zondag zijn we in de loop van de ochtend naar San Sebastian (video) gereden om een beetje rond te kijken (en te ontbijten en uitgebreid te lunchen). Veel te zien, waaronder een bijzondere brug over de rivier en optredens van traditionele muziek- en dansgroepen (de doedelzak is wijder verspreid dan je zou denken). Maar we waren moe, dus we hebben het rustig gehouden en niet geprobeerd alles te zien. Ook van het feit dan San Sebastian kennelijk een groot aantal zeer goede restaurants telt, hebben we niet geprofiteerd – in de loop van de middag zijn we teruggegaan naar ons hotel en daar hadden we pas rond een uur of negen weer ruimte voor wat snacks.

De volgende ochtend via de kustweg naar Bilbao (video). Althans, dat was de bedoeling, maar door een wat onhandige omgang met tussenstops en voorkeuren in twee verschillende navigatieapps reden we uiteindelijk na het tweede kustplaatsje via een stevige omweg door de bergen. Nou ja, ook mooi. In Bilbao hadden we een huisje in het oude deel van de stad, met een garage. Dat was een beetje verwarrend, want die garage bleek onder een redelijk modern flatgebouw te zijn, in wat er uitzag als een nieuwbouwwijk – maar als je dat complex aan de achterkant verlaat, sta je ineens in een stuk stad dat er heel anders uitziet: smalle straatjes, die hier en daar zo steil zijn dat er trappen gemaakt zijn. En daar was ons huisje, op de begane grond van een gebouw met vier verdiepingen. Prettig gelegen: net buiten het oudste deel van het centrum en gunstig ten opzichte van het openbaar vervoer (de auto is de garage niet meer uit geweest). Verder ook wel comfortabel, maar het blijft onwennig als de ramen van je keuken en een van de kamers uitkomen op een vrij smalle luchtschacht waardoor je iets meekrijgt van alle conversaties en de kookkunsten van je buren.

Op het programma voor Bilbao stond uiteraard het Guggenheim museum, waar we onder andere een grote tentoonstelling van werken van Kokoschka zagen. Een reproductie van zijn “Macht der muziek” hing jaren bij ons aan de muur, maar in het echt is zo’n schilderij toch altijd weer imposanter. En zijn “Entfesselung der Atom-Energie” is …. laten we maar zeggen: actueel. Natuurlijk zagen we ook de “Kitty” van Jeff Koons – een kunstwerk dat aan onderhoud uiteindelijk meer kost dan de aankoopprijs: twee keer per jaar moeten er 70.000 nieuwe bloeiende plantjes in geplaatst worden.
Behalve het Guggenheim bezochten we ook nog het nabijgelegen Museo de Bellas Artes de Bilbao. Veel bescheidener, maar ook zeer de moeite waard, al was het maar door de manier waarop oude en moderne werken tegenover elkaar worden geplaatst.

Dicht bij huis

Voordat we zo rauwelijks werden onderbroken door de Corona-pandemie, schreven we tijdens de meeste van onze reizen een of meer blogs. Die zijn sinds begin 2020 niet meer verschenen – eerst omdat we daadwerkelijk niet meer op reis gingen, en vervolgens omdat we het een beetje ontwend waren. Maar de laatste keren dat we op stap waren begon het toch wat te knagen, en nu kregen we de afgelopen maanden ook nog eens een paar keer de vraag of we er echt mee gestopt waren.

Nou ja, lang verhaal kort: we gaan het weer doen. En we beginnen met een korte terugblik (voor wie die “blik” letterlijk wil nemen: er zitten wat links in naar video’s).

In 2020 zijn we, na onze terugkeer uit Valencia, inderdaad niet meer “even weg” geweest, althans niet meer dan een paar fietstochtjes van hooguit een paar uur. Ons fotoboek van dat jaar laat een zekere monotonie zien: buiten die tochtjes en wat wandelingen in de buurt, bestond ons vertier gedurende de lockdowns vooral uit de smakelijke diners die we lieten bezorgen door of afhaalden bij de restaurants in de buurt. En in de zomermaanden toen er weer wat meer kon, aten we in die restaurants, of een enkele keer bij vrienden. In de tweede helft van het jaar kregen we het druk met de voorbereiding van het wat meer toekomstbestendig maken van ons huis. Om de installatie van een lift mogelijk te maken, moesten twee ingebouwde kasten worden leeggeruimd en om de inhoud daarvan een plek te geven moesten er boekenkasten plaatsmaken voor kledingkasten en andere kasten verplaatst worden - en er moest heel veel naar de kringloop gebracht worden. Goed, zie het maar als een reis in ons eigen huis en door ons eigen verleden.

In 2021 begonnen we -voorzichtig- weer met echte reizen. Eerst in eigen land. In maart, terwijl thuis de lift geïnstalleerd werd, een paar dagen naar Winterswijk, waar we een appartement in een voormalige boerderij huurden. Onbekend gebied voor ons, dat we op de dagen dat het niet regende of stormde op de fiets en te voet verkend hebben. Met als hoogtepunten het spotten van een broedende Oehoe in de oude steengroeve -dat is op een afstand van ruim 100 meter best een opgave- en -op veel kortere afstand- van een specht in het bos. Culinair was het hoogtepunt een afhaalmaaltijd bij een kok met ambitie, en het dieptepunt een afhaalmaaltijd bij de plaatselijke Chinees die sinds de jaren zestig het menu niet had aangepast.

In juni deden we iets vergelijkbaars, maar nu in Hulst en omgeving. Aanleiding was wederom de lift, maar nu wat indirecter: door alle verplaatsen en vervangen van kasten was er in de slaapkamer een lege plek aan een muur ontstaan, waar we een passend kunstwerk voor zochten. Tijdens een van onze bezoeken aan een galerie zagen we iets wat wel interessant was maar niet passend, en dus leek het ons wel aardig om eens bij de kunstenaar in zijn atelier te gaan kijken. En dat bleek in Hoofdplaat te zijn. Een mooi excuus om eens een ander onbekend stukje van het land te bezoeken: Zeeuws-Vlaanderen ten oosten van Terneuzen. Een prima omgeving voor langere fietstochten vanuit ons huisje in Hulst, door de polders en over langs de dijken. Veel vogels gezien, en uiteraard het Verdronken land van Saeftinge en de nog niet verdronken maar al niet meer te befietsen Hedwigepolder. Dat de huizen in dit deel van Nederland tegenwoordig vooral gekocht worden door Belgen die niet in maar wel dichtbij Antwerpen willen wonen, bleek een voor ons aangename consequentie te hebben: een paar heel goede restaurants in de omgeving.
Oh, en wat de aanleiding tot dit reisje betreft: het atelier bleek een voormalig klooster annex school te zijn, volgepropt met schilderijen, tekeningen, beeldhouwwerk en wat al niet meer – en tussen al dat moois vonden we ook nog een schilderij dat ons direct aansprak en dat nu mooi harmonieert met onze nieuwe gordijnen.

We slaan even een paar maanden over (er komt een apart blog over de wat langere reis die we in de zomer maakten) en gaan naar ons laatste korte uitstapje in 2021: een paar dagen, begin november, in en om Leersum, waar we enigszins tot onze verbazing een huisje huurden op een bungalowpark. Aanleiding was de jaarvergadering van de Nederlandse Vereniging van wiskundeleraren, in Veenendaal, en meer in het bijzonder het diner daarna waarvoor we uitgenodigd waren. Geen zin om dan ’s avonds terug te rijden, en dus gekozen voor een paar dagen fietsen of wandelen op de Utrechtse Heuvelrug. Het huisje (simpel maar ruim) en het park (heel rustig en mooi in het bos) vielen ons alleszins mee, en de omgeving bleek zeer geschikt voor de geplande activiteiten. De fietstocht naar Wijk bij Duurstede en dan via het Gelderse Rijswijk, Maurik en Amerongen weer terug beviel ons prima, vooral omdat we net voordat er een enorme onweersbui losbarstte een lunchgelegenheid gevonden hadden in Wijk bij Duurstede. De rest van de tocht -inclusief de twee oversteken met veerponten- deden we met stevige wind en een zon die zo nu en dan door de dreigende wolken keek, maar gelukkig weer droog. Een wandeling in het Zuylensteinse bos , de volgende dag, gaf ons de gelegenheid om veel paddestoelen te zien; op de terugreis staken we nog een keer de Nederrijn en nu ook het Amsterdam-Rijnkanaal over om een bezoekje aan Buren te brengen. Niet veel te doen op een maandagmiddag in november, maar toch aardig om te zien.

Fietsen in Valencia

Valencia ligt aan de mond van een rivier op een vlakte. Dat maakt dat fietsen hier geen grote inspanning vergt, en het is dan ook niet gek dat er inmiddels een heel net van fietspaden is. Maar dat wil niet zeggen dat fietsen hier een feest is. Integendeel, althans in en om de binnenstad. Het is duidelijk dat de auto hier op de eerste plaats komt, vervolgens de voetganger en dan op grote afstand de fietser. Dat zie je al direct aan die fietspaden: het is inderdaad een net, dus ze zijn er bepaald niet overal en ze lopen ook niet langs de routes die voor jou het meest logisch zijn. Ze zijn ook heel smal –in elk geval smaller dan in Nederland- en dan zijn ze ook nog eens vaak bedoeld om in twee richtingen bereden te worden – en niet alleen door fietsen, maar ook door (elektrische) steps. Dat betekent dus dat je vaak in een sliert achter de langzaamste aanrijdt, en het is voortdurend erg oppassen – ook al omdat er zo nu en dan een boom overheen hangt, maar vooral omdat andere weggebruikers dat niet zo doen. Eerst het fietspad oplopen / -rijden en dan kijken, is het devies. Of helemaal niet kijken.

We hebben dus fietsen gehuurd. Een elektrische en een met een stuk of 15 versnellingen. Waar je die voor nodig hebt in zo’n vlakke stad was ons een raadsel – tot we ergens een brug op moesten. Maar daarover later. Eerst onze eerste enerverende rit: naar het strand. Niet dat we daar graag wilden gaan liggen bakken -daar is het ook, ondanks (of juist dankzij) de stralende hemel te koud voor, maar omdat de dame van wie we vorig jaar een appartement huurden, had gezegd dat het de moeite waard was. En dat was het ook wel. Om te beginnen al de rit zelf, deels door de drooggelegde rivierbedding, die ons langs een paar mooie plekjes bracht, zoals de jachthaven met een grappig beeld en een paar mooie gebouwen. Ook het strand zelf was wel mooi, al werd het uitzicht overheerst door een afzichtelijke betonnen pier om de commerciële haven en, op één plek, op een hotel aan de andere kant van de boulevard met twee bijgebouwen die er kennelijk moesten uitzien als het Parthenon in beter dagen. Maar daar stond dan weer een fraaie zandsculptuur tegenover en een keur aan restaurants, in een waarvan we erg goede vis hebben gegeten. Op de terugweg reden nog even langs de Ciutat de les Arts i les Ciències met zijn prachtige architectuur, en verder brachten we een rustige avond door in ons appartement. Dat was dit keer een redelijk ruime woning op de zesde verdieping van een al wat ouder gebouw in de wijk Ruzafa, dus een stukje buiten het centrum. Een levendige wijk met veel winkels, horeca en verkeer, maar omdat ons appartement op de zesde verdieping lag, hadden we daar geen last van. Jammer wel dat het weer niet zodanig was dat we gebruik konden maken van de (drie!) terrassen.

Ergens in de loop van vorig jaar keken we de serie El embarcadero, die speelt in Valencia en het natuurgebied L’Albufera ten zuidoosten van de stad. Een mooie bestemming voor een fietstocht, vonden we – en dat bleek ook zo. Ruim 18 kilometer heen: eerst door de stad, dan over achterafweggetjes en -paadjes via twee hoge bruggen (over een rangeerterrein en over de buiten het centrum omgeleide rivier) met lange en dus niet zo steile maar wel heel vermoeiende opritten naar de rafelrand van een voorstadje en dan een weg op die eerst tussen de rijstvelden doorloopt en uiteindelijk een dijk lijkt te worden door een meer – maar dat blijken ook rijstvelden te zijn, die in de winter geheel onder water worden gezet. Schilderachtig, met huizen en schuren op nauwelijks boven het water uitstekende terpen, enorme vergezichten in de ene richting en de stad in de andere, en heel veel vogels. En op de weg -tweebaans, zonder fietspad- natuurlijk de nodige auto’s, wat het fietsen ook weer tot een belevenis maakte. Uiteraard ook weer 18 km terug, maar niet dan nadat we in het plaatsje El Palmar een soort paella hadden gegeten, voorafgegaan door kleine inktvisjes met tuinbonen. Bijzonder en lekker.

Ook de laatste twee dagen in Valencia hebben we nog uitgebreid gebruik gemaakt van de fietsen. Eerst voor een tocht “stroomopwaarts” door het park in de drooggelegde rivierbedding van de Turia. Dat is toch echt wel bijzonder: zo heerlijk rustig als je daar eenmaal bent, zelfs al lopen en fietsen er nog heel wat meer mensen. Het is dan ook bepaald geen klein parkje: een kilometer of negen lang, en (net) breed genoeg voor niet al te grote voetbal-, rugby- en baseball-stadions. Verder stroomopwaarts, in de buurt van de dierentuin, gaat de rivierbedding over in het veel bredere park Cabecera met allerlei niveauverschillen en waterpartijen. We hebben er lekker in de zon op een terras geluncht en zijn vervolgens heel rustig teruggereden. Op de terugweg nog de Fundació Bancaixa bezocht, een cultureel centrum in een voormalig bankgebouw waarin diverse tentoonstellingen te zien waren. Die met honderden werken van Picasso werd ons na een tijdje wat te veel, maar twee andere waren fascinerend. Hedendaags -platen metaal die waren gevouwen alsof ze stof waren, met een soort rijgdraden er doorheen- en schilderijen van ruim een eeuw geleden waarvan sommige om door ons onnavolgbare redenen destijds als zo immoreel werden beschouwd dat ze werden geweigerd voor een tentoonstelling

Op onze laatste dag bezochten we weer het aquarium Oceanografic, waar we dit keer heel andere dingen zagen dan de vorige (ook al omdat een paar afdelingen waar we toen onze ogen uitkeken, nu gesloten waren). Bijzonder interessant en imposant weer, onder andere om in een tunnel te lopen war de haaien en roggen over je heen zwemmen (nou ja, dat kan ook in Blijdorp). En wat zijn kwallen, anemonen en zeesterren toch prachtige beesten.

Voorafgaand aan het aquarium hebben we het Museu de les Ciències van binnen bekeken. Een bijzonder imposant gebouw – zo enorm groot, en dan eigenlijk helemaal open. Of, laten we zeggen, een soort overkapping als van een klassiek station -denk Den Haag HS of Amsterdam CS- maar dan langer en vooral veel hoger, hoog genoeg om drie verdiepingen met tentoonstellingen te huisvesten. Waar dan ook ergens een straaljager tussen hangt, en een satelliet. Veel te veel om allemaal te bekijken, maar ach, dat gold natuurlijk voor de hele vakantie en zo houd je nog een reden om eens terug te gaan.

En het eten? Dat hebben we eenvoudig gehouden, met uitzondering van een bezoekje aan de Canalla Bistro, een restaurant van de kennelijk nogal bekende chef Ricard Camarena met een nogal eclectische maar voor het grootste deel zeer smakelijke keuken. En een bijzonder trendy aankleding

Weer geen vuurwerk

Als je twee keer (of vaker) naar dezelfde plek gaat, leer je die plek natuurlijk beter kennen en ga je jezelf er ook een beetje thuis voelen – zeker als mensen in winkels of restaurants je steeds enthousiaster begroeten. Dat kan heel prettig zijn, maar voor ons is eigenlijk het ontdekken van nieuwe dingen het leukste van reizen. Niet per se héél nieuwe dingen, maar toch. Dat we deze keer niet alleen voor het tweede achtereenvolgende jaar naar Zuid-Spanje gingen maar ook nog eens naar precies dezelfde steden als begin- en eindpunt, lag dan ook niet voor de hand. En dat we daar tussendoor ook weer in dezelfde plaats zouden verblijven als vorig jaar, nog minder. Maar alles heeft zijn reden: Malaga en Valencia zijn goed bereikbaar vanaf Rotterdam, de vluchten gaan op gunstige tijden en Águilas ligt er niet alleen mooi tussenin maar het is ook een aangenaam stadje – een wat grotere vissersplaats met aan een stille boulevard langs een mooie baai een aantal niet zo opzichtige appartementengebouwen. Niet erg toeristisch ook, in elk geval in de winter.

Dat we van Malaga naar Águilas grotendeels dezelfde weg zouden rijden als vorig jaar, lag voor de hand. Dat we daar een uur of drie, vier over zouden doen, ook. En dat je dan onderweg, net als de vorige keer, wat wilt eten – ja, logisch. Maar dat we toen we de snelweg afgingen ineens ontdekten dat we in hetzelfde plaatsje terechtkwamen als de vorige keer – nou ja, dat verraste ons toch wel. Gelukkig was het barretje waar we toen lunchten nu gesloten en lag het volgende ruim een kilometer verder, dus er was toch iets nieuws te ontdekken. Lekkere tapas, in het bijzonder.

Vorig jaar hadden we in Águilas een heel aardig appartement aan de boulevard, dicht bij het centrum. Daar konden we weer naartoe gaan, maar ja – dat zou dus saai zijn. En, dat moet ook gezegd, we hadden het met alleen het ene straalkacheltje dat het rijk was, zo nu en dan wat koud gehad. Daarom was de keuze dit keer gevallen op een appartement ook “frente al mar”, maar met wat meer luxe en vooral: verwarming. Die ligging aan het water bleek toch wat tegen te vallen: dat gold wel voor het gebouw, maar niet voor ons appartement. Slechts vanaf het -ruime, dat dan weer wel, balkon hadden we uitzicht op de zee en de boulevard. Een veel rustiger deel van de boulevard, want de ligging was wel een stuk verder uit het centrum – maar niet, ontdekten we al snel, ver van voorzieningen als winkels en restaurants. En het merendeel daarvan was ook nog eens gewoon open, terwijl de meeste appartementen toch niet bewoond waren.

Omdat er op oude- en nieuwjaarsavond in Águilas weinig tot niets te beleven zou zijn qua restaurants, besloten we om maar binnen te blijven en ons eigen potje te koken. Veel eenvoudiger dan vorig jaar, dat wel, maar het aanbod in de grote supermarkt vlakbij -er waren dingen die je in Nederland niet vaak ziet, maar andere ontbraken weer (ook in andere winkels)- nodigde wel uit om wat te experimenteren op basis van een paar van Internet geplukte recepten. En zo aten we onder andere een wel heel smakelijke stoofpot van konijn, en ook een aardige van rundvlees.

Een tweede bijzondere culinaire ervaring deden we een paar dagen later op toen we in een visrestaurant terechtkwamen waar de eigenaar ons voorstelde dat hij ons een tour door de kaart zou laten maken. Nu hadden we dat ooit eerder gedaan, in Madrid, waarna de rekening ongeveer vier keer ons budget bleek te zijn – ach, we waren jong en onervaren- maar het sprak ons toch wel aan. Acht schoteltjes werden het, van lokale garnalen via heel kleine aal-achtige visjes naar stokvis. Allemaal prima klaargemaakt en sommige waren een werkelijk nieuwe smaaksensatie. En dat dan voor nog geen 35 Euro – minder dan de helft van wat we de avond daarvoor hadden betaald voor een ook smakelijke maar wel minder verrassende maaltijd in een nabij ons appartement gelegen gastrobar. Nou ja, het oog wil soms ook wat. En we dronken er wijn bij, en niet alleen water. Net zomin verrassend, maar toch ook heel lekker, was de lunch in een soort strandtent: een salade van tomaten met ansjovisfilet uit de olie en vervolgens boquerones – in heel licht beslag gefrituurde verse ansjovis.

Wat we verder gedaan hebben in Águilas? Weinig, eigenlijk. Een beetje op ons serre-balkon zitten lezen als het wat grijs en fris was en wat kleinere wandelingetjes gemaakt op de zonniger en warmere dagen – o.a. langs de boulevard en vervolgens de steile heuvel op naar het fort dat lang geleden de haven bewaakte en een andere keer langs de buiten het stadje gelegen rotsachtige playa’s tot aan een uit de burgeroorlog (rond 1936) daterende bunker die toen deel uitmaakte van de kustverdediging. En op oudejaarsavond via de ziggogo-app vrijwel live kijken naar de conference van Claudia de Breij en aansluitend naar de voor ons zo langzamerhand traditionele Jools Holland’s Hootenanny op de BBC. Zonder begeleidend vuurwerk, want dat was er in het geheel niet – zodat het de volgende ochtend ook weer lekker fris ademhalen was onder een stralend blauwe hemel.

Malaga revisited

Vandaag zijn we alweer ruim een week in het zuiden van Spanje. We vlogen hier op tweede Kerstdag naartoe, in een enigszins tot onze verbazing geheel gevuld vliegtuig vanaf Zestienhoven (dat niet meer zo heet, maar wat doet dat ertoe). Onze bestemming was net als vorig jaar om deze tijd Malaga, want eigenlijk doen we dezelfde reis als toen. Dat wil zeggen: we verblijven in dezelfde steden maar niet in dezelfde appartementen, en we doen ook andere dingen. Nou ja, een heel klein beetje anders. Met nog een belangrijk verschil: een jaar Spaanse les meer betekent dat we ons een stuk beter kunnen redden in het Spaans. In elk geval één van ons.

Neem om te beginnen het appartement in Malaga. Zaten we vorig jaar in een ruime flat zo’n kilometer ten oosten van het oude centrum, aan een kruispunt van drukke wegen, nu hadden we een beduidend petieteriger appartement net aan de andere kant van de rivier die het oude centrum aan de westkant begrenst. En of de straat waaraan het complex lag rustig was of juist heel rumoerig, weten we niet: het appartement lag aan een heel rustige binnenruimte. Op het dakterras zaten we ook heel rustig, zowel tijdens het ontbijt als de borrel. Alleen op zondag was het even heel lawaaiig, toen de oproep tot het gebed -nou ja, de mis- uit de naburige kerk niet met gewone klokken bleek te worden gedaan maar via een of ander elektronisch systeem.

De plek waar we zaten bleek opmerkelijk prettig. Een volksbuurt, zoals dat dan heet, met weinig flatgebouwen (al werd er in de buurt van ons appartement wel een nieuw complex gebouwd, dus het gaat er zeker snel veranderen). Waar sommige straatjes helemaal versierd zijn voor Kerstmis - een beetje zoals in Nederland soms bij een voetbalkampioenschap. Veel goedkope, of in elk geval goedkoop uitziende, winkels, waaronder van die heel kleine buurtwinkeltjes ter grootte van een huiskamer, waar je een buurtbewoonster tegen kunt komen die in ochtendjas haar boodschappen doet. Plus een enkele grotere supermarkt, net wat verder maar wel op loopafstand. De mooiste ontdekking vonden we echter de “Assadores de pollo”, snackbar-achtige ruimten waar je soms ter plekke wat kon eten maar vooral maaltijden kon afhalen: “para llevar”. Geen haute cuisine, maar wel prima naar onze smaak: van knoflook- of vissoep naar stoofschotels van uiteenlopende soorten vlees met in de oven geroosterde aardappels, of zelfs een paella. We hebben dus vooral in ons appartement gegeten, en een paar keer geluncht op een terrasje – waaronder een keer bij een Freiduria die, geheel volgens de verwachting, smakelijke gefrituurde visjes serveerde.

In de binnenstad was het, eigenlijk steeds als we er kwamen, extreem druk. Nu is het dat waarschijnlijk al gauw, want de meeste straatjes zijn heel nauw (zo nauw dat er hier en daar pijltjes stonden naar nog nauwere steegjes die als nooduitgang werden aangeduid), maar je merkte het ook bij de attracties. Voor een bezoek aan de oude burcht op de heuvel -ruim 110 meter klimmen, dat lukte ons vorig jaar niet- hebben we ruim een uur in de rij gestaan. Deels natuurlijk omdat het kopen van een kaartje via een automaat voor een deel van de bezoekers een wel erg grote uitdaging bleek, maar toch vooral omdat er erg veel mensen naar binnen wilden. Dat laatste gold ook voor het wat lagergelegen Alcazaba, de Moorse vesting die volgens de reisgidsen wel wat wegheeft van het Alhambra in Granada maar toch wel een stuk eenvoudiger en kleiner is (wel de moeite waard, overigens). Gelukkig hadden we bij de burcht combinatiekaartjes gekocht, dus hier konden we de rij voor de automaten overslaan.

Erg druk was het ook bij het Picasso-museum, al viel de rij op zondagmiddag nog mee. Waarschijnlijk omdat de entree later op de middag gratis zou zijn, want toen we van die gratis optie gebruik wilden maken om het Museo Carmen Thyssen te bezoeken, bleek de rij daar zo extreem lang dat we daar maar van hebben afgezien. In het Picasso-museum was overigens ook een heel interessante tijdelijke overzichtstentoonstelling van het werk van Alexander Calder – een naam die ons niet direct iets zei maar wiens werk wel bekend is (al zijn vooral zijn mobiles makkelijk te verwarren met die van Joan Miró). De moeite waard bleek ook het bezoek aan het Centre Pompidou Malaga, waar we vooral de vaste collectie konden waarderen. Nou ja – deels, want niet alle hedendaagse / moderne kunst is aan ons besteed.

Drie dagen waren we in Malaga. Genoeg, voor deze keer, maar al met al weer heel aangenaam – ook al, natuurlijk, omdat de temperatuur overdag heel prettig was, en ’s avonds niet al te laag.

Misschien: Vilnius, Klaipeda en Rundale

Misschien was donderdag 15 augustus, de dag waarop de hele stad Maria Hemelvaart vierde, niet de ideale dag om door het voormalige kleine getto van Vilnius te wandelen. Maar waarschijnlijker is dat we er op elke willekeurige dag een onwezenlijk gevoel bij gehad zouden hebben. De oude Joodse wijk, waar nog geen 80 jaar geleden door de Duitsers, maar met enthousiaste hulp van de plaatselijke bevolking, duizenden mensen bijeen werden gedreven om te worden vermoord en waar nu nauwelijks iets aan die geschiedenis herinnert. Een klein standbeeld, een plaquette aan een muur, een bord waarop staat dat er plannen zijn om iets van de door de Duitsers en de Sovjets volledig uitgevlakte geschiedenis te herstellen. Maar op de plaats waar de grote synagoge stond een kleuterschool en in de gebouwen die wel zijn blijven staan zitten nu ambassades, luxe winkels en toeristische restaurants.

Als gezegd: de stad vierde feest. De meeste winkels en musea waren dicht, in de markthallen waren de meeste kramen leeg maar in de straten van het oude centrum was het druk – niet alleen met toeristen maar ook met inwoners van de stad in hun zondagse kleren, velen met een klein bosje veldbloemen of kruiden dat overal op straat te koop was. En daartussendoor nog de bruiloftsstoeten: het leek wel of in elke kerk -en het zijn er veel in deze stad- een huwelijk werd gesloten.

Wij hebben, behalve het kleine getto (het grote, waar nog wel een synagoge staat en er een museum is dat is gewijd aan de Joodse geschiedenis van de stad, hebben we overgeslagen), de markt bezocht (er was in elk geval voldoende te koop voor de lunch) en de grote kathedraal aan de andere kant van de oude binnenstad. Verder hebben we gewoon wat rondgelopen en gekeken naar de gebouwen en de mensen. Dat hebben we ook de volgende dag gedaan, al lag toen de nadruk wat meer op de Bernardinetuin, een fors park aan de oever van de -smalle- Vilnia-rivier. Even geen kunst en cultuur dus.

We verbleven in een voormalig kleinschalig appartementenhotel dat leek te dateren uit de jaren zestig (maar ja, sovjet-gebied, dus het kan ook uit de jaren ’80 geweest zijn), nog net binnen het historische centrum. Ons appartement was ruim (drie kamers, keuken, badkamer) en recent netjes gerenoveerd. En dat er zo nu en dan iemand net een beetje te hard reed over de kinderkopjes in het straatje waarop we uitkeken, en er ’s nachts wat uitgaans-terugkeerders liepen te brallen – ach, dat viel ook wel weer mee.


Misschien was zondag 18 augustus, de laatste dag van wat voor veel Litouwers een lang weekend was, niet de ideale dag voor een uitstapje naar de Koerse schoorwal, de 90 km lange en maximaal 3 km smalle landtong van de Russische enclave Kaliningrad waarvan de noordelijkste 52 km Litouws grondgebied zijn. Maar het was mooi weer, en een van de attracties was het strand aan de kant van de Baltische zee en de mogelijkheid in die zee te zwemmen. En het begon goed: de wachttijd voor veerpont vanuit Klaipeda was maar 20 minuten want ze voeren niet volgens de dienstregeling van drie overtochten per uur (de overtocht zelf kost vier minuten, maar vanwege de grote schepen die hier de haven aandoen is een pont die even lang is als de breedte van het water geen optie). En op de weg naar het zuiden, door het langgerekte natuurreservaat dat de wal tegenwoordig is, was het redelijk rustig – de drukte leek de andere kant op te zijn, waarschijnlijk bezoekers van het jazzfestival dat de avond tevoren was afgelopen. Dachten we.

Het strand, inclusief een paar slagen in redelijk helder en niet te koud water, hadden we na een uurtje wel weer gezien. De aalscholverkolonie met z’n dode dennen, waarschijnlijk niet bestand geweest tegen de overdaad aan mest, hield onze aandacht beduidend minder lang vast en het plaatsje Nida vonden we te toeristisch om lang te blijven. Dat gold trouwens eigenlijk ook voor het wandelpad naar de wandelende zandduinen, maar ja - soms moet je even doorbijten om wat moois te zien. En mooi waren de twee arenden ook, die ver weg boven het water en de bossen aan de oever van de Haf rondjes draaiden, onopgemerkt door de selfie-belusten. Overigens wel een echte brandend zand-ervaring, het laatste deel van dit zonnige pad – en dan ook nog verloren land, want zo’n 300 jaar geleden was hier een dorpje dat vier maal gedurende telkens 30 tot 50 jaar op één plek kon blijven voordat het ook daar door de verstuivende duinen onleefbaar werd.

Om een uur of vijf leek het ons dan ook dat we wel eens terug konden gaan, maar omdat er nog steeds redelijk wat verkeer naar het noorden reed, besloten we om eerst maar wat te eten. Niet slecht en in elk geval vers, de gebakken tarbot en de gestoofde makreel, zij het ook niet heel bijzonder. Maar we hadden een fijn plekje op een klein terrasje net terzijde van het drukke deel, dus wij zaten ruim een uur goed. Totdat we het niet langer konden uitstellen en we op weg gingen naar de veerpont. De file bleek 2,5 km lang (de laatste kilometer twee- en een deel zelfs driebaans) en om het kwartier schoven we een meter of 300 op. Kort voor negen uur reden we de andere oever weer op, met niet alleen een gelukkig nog goed gevulde maag maar ook een inmiddels redelijk gevulde blaas. Nou ja, ons appartement was nog maar vijf minuutjes rijden en hier waren er geen files.

Dat appartement in Klaipeda is trouwens wel bijzonder. De hele tweede verdieping van een ca.110 jaar oud villa-achtig gebouw in een wijk in het noorden van de stad die de oorlog en de daaropvolgende bezetting redelijk ongeschonden doorstaan lijkt te hebben, maar de aanleg van een paar grote wegen wat minder. Ruim, dus: drie kamers van toch al gauw zes bij acht meter plus een forse keuken en badkamer – en een hal waar die van ons wel zes keer in zou passen. Nog niet zo heel lang geleden redelijk netjes gerenoveerd en ingericht alsof er een oude dame haar laatste jaren had doorgebracht, maar hier en daar ook een detail dat deed vermoeden dat er kleine kinderen hadden gewoond. Niet slecht, al waren die grote wegen wel erg dichtbij en de spoorlijn waarover veel goederentreinen van en naar de haven reden ook. Er waren momenten dat we haast ons bed uitschudden.

Klaipeda zelf is niet zo verschrikkelijk interessant, in de zin dat er weinig van de oude historie -die trouwens bescheiden is, want het was nooit een belangrijke handelsstad- valt terug te zien. Of misschien maakt dat het juist wel interessant: tijdens, maar vooral na, de Tweede wereldoorlog is het grootste deel van de historische gebouwen -waaronder alle kerken- met de grond gelijk gemaakt en is er buiten het oude centrum een heel nieuwe stad in sovjet-stijl opgetrokken. En natuurlijk is ook dat historie, alleen moet je de geschiedenis van dit deel van Oost-Pruisen dus zien door te kijken naar wat er niet meer is. En zo vormt Klaipeda wel weer een aanvulling op het verhaal dat we in Riga hoorden, over de vlucht van de etnische Duitsers voor de Russen.


Misschien was de regenachtige woensdag 21 augustus niet de ideale dag om het “paleis” in Rundale te bezichtigen want nu moesten we de Franse tuin en het park overslaan, maar het was onze laatste dag van onze vakantie en Rundale ligt qua reisafstanden op een prima plek tussen Klaipeda en het vliegveld van Riga in. Daarom daar overnacht en in de ochtend het paleis bezocht, nadat we overigens de buitenkant al in de avond hadden bewonderd, want ons hotel lag er zeer dichtbij. Het was zo’n gebouw zoals we er meer hebben gezien, voor het laatst eigenlijk in de vorm van het kleinere Kardriorgpaleis in Riga. In een niet te overdadige barokstijl gebouwd, met grote ruimten voor ontvangsten en feesten, en aparte woon- en werkvleugels voor de hertog en de hertogin. Interessantst waren eigenlijk wel de bibliotheek, met daarin een exemplaar van de encyclopedie (geen eerste druk) en de grote betegelde kachels waarvan we ons afvroegen hoe die eigenlijk gestookt werden. Aan de achterkant, per drie vanuit speciale kamertjes, bleek toen we ook nog een kleine tentoonstelling bekeken over de bouw en renovatie van het slot. Daar zagen we ook dat het in de loop van de eeuwen onder andere als onderdak voor bezettende militairen (begin 19e eeuw) en als dorpsschool (eerste helft van de 20e eeuw) had gefunctioneerd.

De reis van Klaipeda naar Rundale verliep grotendeels over autowegen die ons deden denken aan de Franse Routes Nationales zoals je die in de jaren ’70 nog wel eens trof: redelijk rustig en mooi in het land. De rit van Rundale naar het vliegveld van Riga was enerverender, want ons navigatiesysteem leidde ons over binnenweggetjes die nauwelijks verhard en in elk geval niet geasfalteerd waren. Heel rustig dus en zozeer in het land gelegen dat we onderweg zes herten telden (die een beetje verbaasd keken, want de volgende bus zou toch ’s middags pas langskomen?).