Marian en Max zijn even weg

Je weet meestal wel wat je hoort

In de toeristische oorden waar we tijdens deze reis steeds terecht komen, zijn nogal wat restaurants, bars en andere horecagelegenheden. De kwaliteit en de aankleding verschillen nogal, maar wat ze bijna allemaal hebben is live muziek. Een enkele zanger met gitaar, een klein combo (behalve de zanger / gitarist ook wat ritmeinstrumenten) tot zelfs een heel orkest met blaasinstrumenten erbij. Je krijgt de indruk dat heel Cuba musiceert, maar dat klopt natuurlijk niet. Er staan ook mensen in de keuken, er is bediening en in Trinidad werken moeder en dochter weliswaar niet meer voor de Yankee dollar, maar bieden ze op een aantal straathoeken de liefde nu voor CUCs.

Hoe dan ook, aan muzikanten geen gebrek. Aan goede weer wel - we hebben heel wat onmuzikaal en soms ronduit vals gekweel gehoord. Maar dat is tot daar aantoe. Erger is dat er een groot gebrek is aan repertoire. Waar je ook komt, je wordt tijdens je maaltijd vast en zeker vergast op Besa me mucho, Guantanamero en nog wat van die klassiekers. En als je een aantal avonden in een casa binnen gehoorsafstand van een dergelijke gelegenheid verblijft (dat is een uitzondering, meestal zijn het er twee of drie, soms nog meer) hoor je telkens hetzelfde langskomen. Een goed gesprek over een verheven onderwerp is schier onmogelijk - je zou haast gaan verlangen naar een draaiorgel.

Overigens zou Cuba op de meeste plaatsen overdag en 's avonds ook zonder deze muziek verre van stil zijn. Auto's en tractoren zijn doorgaans zeer luidruchtig, zowel de motor als de rammelende onderdelen. Daarbij voegt zich regelmatig het geklepper van paardenhoeven en altijd het gefluit, geroep of getoeter van fietsers en het geblaf van honden. Airco's brommen, net als -in de kamers waar we verbleven- de koelkasten. En dan zijn er de mensen. Straatverkopers die hun waar aanprijzen, toeristen die alle cocktails hebben uitgeprobeerd maar vooral de gewone Cubanen, die er een handje van hebben om met elkaar te communiceren alsof ze aan weerszijden van een voetbalveld staan. Kortom: je weet in figuurlijke zin soms niet wat je hoort, maar dan toch alleen omdat je letterlijk voortdurend minstens 20 dingen tegelijk hoort. En daarbij maakt het niet uit of dat binnen- of buitenshuis is - voorzover dat onderscheid ertoe doet.

Trinidad, waar we nu verblijven, is niet anders. Behalve dan dat in de boom in de tuin van onze casa ook de hele dag een zwerm mussen zit, die elkaar voortdurend wat te vertellen hebben. En dat de binnenstad bestraat is met kinderhoofdjes, waardoor er zelden een fietstaxi rijdt en auto's er maar heel beperkt in mogen. Maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de muziek, die door de grote horecadichtheid echt onontkoombaar is. Waarbij we moeten aantekenen dat onze casa tegenover een dakterras ligt waar elke avond een van de meer luidruchtige orkesten speelt, met een onprettig klinkende saxofoon en een idem elektronische piano.

Verder is Trinidad, althans het centrum, weer een Valkenburg (mischien doen we dit fraaie Limburgse plaatsje onrecht, we zijn er immers al 40 jaar niet meer geweest, maar omdat we daar onze eerste gezamenlijke zeer toeristische ervaring hadden, is het ons ijkpunt). Toeristen worden in bussen aangevoerd en vervolgens door een gids rondgeleid, of hun vooruitgeboekte rondreis brengt hun naar een van de honderden casas particulares in of direct rond het centrum. En 's avonds gaat er een grote aantrekingskracht uit van de trappen naast de kerk, aan de top waarvan de Casa de Musica ligt. Muziek en dans, dus - en wifi, een van de mirakels hier in Cuba (maar daarover later meer). En dat dan op de plaats van een van de meest beruchte voormalige slavenmarkten van de Caraiben, waarnaar dan weer geen enkele verwijzing te vinden is.

Een ander trekpleister, of in elk geval veelbezochte plek, is het in een oud klooster gevestigde museum van de strijd tegen de bandieten - degenen die zich na de revolutie en afzetting van Batista met steun van de Amerikanen enkele jaren bleven verzetten tegen het nieuwe regime, eindigend met de mislukte invasie bij de Varkensbaai. Overigens hebben we de indruk dat veel bezoekers het museum snel voor gezien houden, of zelfs alleen maar de toren beklimmmen, waarvandaan je een mooi zicht over de stad hebt. Er zijn nog wat meer musea, waaronder een dat gewijd is aan de plaatselijke architectuur en waarin mooie oude meubels staan, maar die hebben we alleen van buitenaf bekeken - wat door de grote openstaande deuren i.p.v. ramen meer inzicht bood dan je zou denken.

Omdat Trinidad maar op een goed uur rijden van Cienfuegos ligt, kwamen we er al redelijk vroeg in de ochtend aan. Onze taxi-chauffeur had echter wat moeite het juiste adres te vinden, zodat we een flink stuk hobbelkeitjes ook nog eens achteruit bereden hebben (dat ging eigenlijk soepeler dan vooruit) en toch pas na elven echt geinstalleerd waren in onze ruime, lichte kamer (er zat glas in de ramen, en er hingen -dunne- gordijnen voor). De rest van de dag hebben we besteed aan het wat verkennen van de binnenstad, inclusief de nodige restaurants. De volgende ochtend hebben we buiten het oude centrum rondgekeken, in delen van de stad waar ook normale woningen, winkels en andere bedrijfjes waren. Omdat we voor het inchecken voor onze retourvlucht gebruik wilden kunnen maken van internet, dachten we ons alvast maar eens te voorzien van een "tarjeta internet" - een schrapkaart met usernaam en inlogcode waarmee je gebruik kunt maken van het wifi-netwerk dat Etecsa, de enige telecomprovider in Cuba, op een beperkt aantal plaatsen in elke stad aanbiedt. Plaatsen die misschien wel ergens op een kaart staan aangegeven, maar die je als toerist vooral herkent aan het feit dat er een grote concentratie mensen naar het scherm van telefoon, tablet of laptop staart. Toeristen en Cubanen, want naar verluidt hebben mensen thuis geen internet (waarom de laptop van onze gastvrouw in Trinidad dan aan een netwerkkabel hing die verdween in een kastje aan de tv-antenne hebben we maar niet gevraagd). Hoe dan ook, we wilden dus een internetkaart. Geen idee wat zo'n ding moest kosten, maar hij zou te koop zijn bij de vestigingen van Etecsa. Daarvan is er in kleine plaatsen als Trinidad maar een - te herkennen aan de rij voor de deur (je kunt er behalve internetkaarten ook prepaid-kaarten voor je gsm kopen, en voor de vaste publieke telefoons die op veel plaatsen staan). Toen we achteraan de rij aansloten, kwam er direct een van de daar rondhangende jongens op ons af die een kaart liet zien die best eens zo'n internetkaart kon zijn. Maar ja, zwarte markt - moet je dat wel doen? Vijf minuten later kwam er iemand die aan de cerberus bij de deur vroeg of er ueberhaupt wel internetkaarten waren. Nee dus, uitverkocht. En of ze vandaag nog kwamen - wie Jose kent, mag het zeggen. Nou ja, morgen nog maar eens proberen.

In de middag was voor ons een rondwandeling met prive-gids gepland, eindigend in een workshop cocktail maken. De rondwandeling was uiterst interessant, in die zin dat de gids ons langs alle plaatsen voerden die we al gezien hadden, en daar niets over wist te vertellen wat we niet al wisten. Behalve dan het huis van zijn aanstaande schoonmoeder, die hij echt niet voorbij kon lopen zonder even te praten want anders kreeg hij grote problemen met zijn verloofde. En, beduidend nuttiger: hij kon, toen we hem quasi-onwetend vroegen waarom er zo'n rij stond voor de deur van " our communication center" vertelen dat een internetkaart voor een uur twee CUC kostte, maar dat het makkelijker was om er zwart een te kopen, voor drie CUC. En hij wist wel bij wie. Ok, laat maar eens zien - soms moet je zwarte markt misschien maar wel doen. En ja hoor, in het plantsoentje tegenover het kantoor van Etecsa zat een man op een bankje die een stapeltje kaarten had, naar we aannemen die ochtend vroeg gekocht, en die graag bereid was om daarvan afstand te doen tegen de door onze gids aangekondigde prijs.

De rondwandeling inclusief workshop zou vier uur duren, maar na een ruim uur vond onze gids dat we maar even zelf het grote plein moesten verkennen, en toen we na een plichtmatig kwartiertje bij hem terugkwamen was het volgens hem hoog tijd voor de workshop. Die bestond uit kijken naar een barman die van achtereenvolgens de Mojito, de Cuba Libre en de Canchanchara vertelde hoe je die maakt: 40 cl rum, citroen, ijs. en dan suiker of honing en aanvullen (tot welke totaalvolume vertelde hij niet) met water of cola. En voor de Mojito een takje munt. Voor ons bestond het werkgedeelte van de workshop uit het consumeren van het resultaat, wat in het geval van de Cuba Libre nog een hele opgave was. Dit Amerikaanse recept van vrijheid haalt het niet bij de Cubaanse creaties, maar dat kan ook aan de Cubaanse variant van cola liggen.

Het einde van de workshop was direct ook het einde van de rondleiding, dus we zaten eerder aan het diner dan we verwacht hadden. In een restaurant waar we de enigen waren, en we de zingende gitarist dus voor ons alleen hadden. Wat niet betekende dat we helemaal onder het ijzeren repertoire uitkwamen, op verzoek deed hij ook wat moderners, maar wel dat hij nog even met ons kwam praten om zijn Engels te oefenen. Gelukkig kende hij vooral positieve woorden als "nice" en " elegant", dus dat waren we volgens hem. Soms hoor je ineens wat je wel weet, maar zelden gezegd wordt.

NB: dit blog is gedateerd 24 november, maar pas geplaatst op 1 december.

Taxi

Onze taxi naar Cienfuegos kwam om vijf over acht voorrijden. Dat was wat vroeg, want hij zou ons pas om half negen ophalen. We waren dus nog niet helemaal klaar. Geen probleem - hij kon best een kwartiertje wachten. Alleen, toen wij na twintig minuten naar buten kwamen met onze koffers, stond er geen taxi meer. Nou, zei de dame van wie we de casa huurden, hij zou zo weer terug zijn. Afijn, een half uur later maar eens de reisagent gebeld. Nee hoor, geen probleem, hij was in de stad dus hij zou er binnen vijf minuten zijn. En warempel, hij verscheen en even later waren we op weg.

In onze reisbeschrijving stond dat het een forse rit zou zijn, maar niet hoe lang precies. Dat dus maar eens aan de chauffeur gevraagd. Een uur of vier, vijf, dacht hij, en zette de muziek aan. Dat vonden we een minder goed idee, maar gelukkig kostte het weinig moeite hem dat duidelijk te maken.

De communicatie verliep sowieso wel goed. Hij sprak minstens 32 woorden Engels (incusief de getallen van een t.m. tien), en wij bij elkaar een aardig veelvoud aan Spaans (of verbasterd Italiaans, want soms raak je wat in de war). We slaagden er dan ook in hem duidelijk te maken dat we wel een kopje koffie lustten (waarop hij stopte bij een karretje langs de weg en hij voor een paar CUP nogal zoete koffie uit een thermoskan kocht) en dat we graag even een plaspauze wilden (waarop hij ergens bij een huis langs de snelweg stopte, aanklopte en vroeg of we even van de wc gebruik konden maken - en nee, hij kende die mensen niet, maar zo deed je dat). Na ruim twee uur kwamen we in de buurt van Havana, en begon hij uitgebreid te telefoneren. Even later een vraag: of wij er bezwaar tegen hadden als hij even langs het "agencia" reed, om een onderdeel voor zijn auto op te halen. Ach nee, waarom zouden we.

Goed, dat kostte dus een uur, want het kantoor bleek midden in de stad te liggen en het onderdeel (of eigenlijk twee - bekers voor de schokdempers) moest nog gehaald worden. Inmiddels hadden we gezien dat we nog niet op de helft van de reis waren, dus hebben we maar eens gevraagd of het misschien handig was om wat te eten te kopen. Dat was niet nodig, vond hij - we zouden wel bij een goed restaurantje stoppen. En zo geschiedde, nadat we eerst nog vergeefs geprobeerd hadden te tanken (bij een pomp waar de diesel bleek te zijn uitverkocht) en aan de kant waren gezet door een motoragent (omdat onze chauffeur wat harder reed dan de maximale snelheid van 100 - dat was duur, zei hij).

Het restaurantje verkocht stevige creoolse maaltijden, en onze chauffeur had er na enig aandringen geen bezwaar tegen als we er voor hem ook een bestelden. En wij hadden er geen bezwaar tegen die paar CUC te betalen, dus het werd best gezellig. Ook al omdat het eten best smakelijk was. Daarna had hij echt behoefte aan muziek, om niet in slaap te vallen. Herkenbaar, dus akkoord. En helemaal van harte toen we kort daarna langs een plek kwamen waar een huurauto zwaar gehavend dwars op de weg stond, nadat hij kennelijk kort daarvoor over de kop was gegaan. Een beeld waardoor we het toch een beetje verontrustend begonnen te vinden dat er achterin onze taxi (een Fiat uit de jaren '80) geen veiligheidsgordels zaten.

Uiteindelijk was het al ruim na vieren dat we Cienfuegos binnenreden, en onze chauffeur een laatste verrassing had: hij bleek hier te wonen en langs de weg stond zijn vrouw op hem te wachten, teneinde hem te helpen het adres te vinden waar we moesten zijn. Dat lukte niet zo goed, totdat we zelf een bijdrage leverden: in de (Engelse) tekst boven het wat onduidelijke kaartje met behulp waarvan zij het probeerde te vinden, stond precies tussen welke zijstraten van Avenida 46 het lag (namelijk de Calles 49 en 51). Dat had ze niet gezien. We hadden geen zin om meteen de stad in te gaan, maar gelukkig konden we in onze casa het diner bestellen. Dat smaakte prima, na een verfrissende douche (onder een douche waar het water in een op het elektriciteitsnet aangesloten douchekop verhit werd, wat het toch spannend maakte), een korte siesta en een drankje op het dakterras. Hier was de vis wel vers, wat in een havenstad natuurlijk meer voor de hand ligt dan ergens in het binnenland. In het donker nog wat gewandeld om een indruk te krijgen van de stad, en die viel niet echt mee. In de omgeving van onze casa alleen maar slecht verlichte straten met hier en daar een cafe en een stuk of vier restaurants die er nogal verlaten uitzagen, en uiteindelijk een boulevard waar wat meer mensen liepen maar die daardoor geen prettiger indruk maakte. Een flink deel van die mensen bleek vooral geinteresseerd te zijn om ons met de taxi ergens naartoe te brengen, of om ons een (goed?) restaurant te wijzen.

Aan de boulevard staan grote, statige huizen(blokken), deels zelfs goed in de verf, maar in de zijstraten ziet het er beduidend armoediger uit: smalle huisjes van een of twee verdiepingen (soms nog wel met dakterras of opbouw), een verveloze deur (waarachter, zagen we hier en daar, direct de woonkamer met daarin meestal wel een ouderwets bankstel en een moderner tv, sfeervol uitgelicht met tl-buizen en spaarlampen) en tussen de huizen smalle steegjes. Dat uiterlijk gold ook voor onze casa, maar binnen viel het toch alleszins mee - althans, het leek ons in zijn geheel nog relatief ruim en schoon. Wat niet kon verhinderen dat er, toen we bij vertrek een koffer optilden, een kakkerlak wegschoot. Goh, zei onze gastvrouw, die is zeker net van de straat naar binnen gekomen.

Die eerste avond toch maar ergens nog een (heel goed) kopje koffie gedronken, daarna op het terras van de casa nog wat gelezen - en voeg naar bed in onze (kleine) kamer die raamloos leek, en daardoor redelijk rustig maar ook benauwd was.

De volgende ochtend zou de taxi om ons naar de Jardin Botanico te brengen er om half tien zijn. Dachten we te hebben afgesproken, maar onze gastvrouw dacht dat we tien uur bedoeld hadden. Een misverstand dat snel was opgelost, maar dat niet het enige zou blijken te zijn rond deze taxirit. Althans, wij stelden onze chauffeur waarschijnlijk nogal teleur. Op de heenweg vertelde hij veel - veel meer dan wij begrepen. Maar duidelijk was wel dat hij een gepensioneerde geschiedenisdocent aan de universiteit was, die een boek had geschreven over het fort van Cienfuegos dat we vast wel wilden zien en dan kon hij uitleggen. Nou nee, heel vriendelijk, maar wij willen naar de Jardin Botanico. Goed, maar wisten we wel dat er in de bergen daarachter ook hele mooie en interesssante plaatsen waren, en dat er een meer was waar we flamingo's en pelikanen konden zien? Nou nee, heel vriendelijk, maar wij willen naar de Jardin Botanico. En wisten we dat we daar ook heel goed konden eten? Nou, heel vriendelijk dat u dat zegt, maar dat zien we dan straks wel. O, trouwens, dit is de weg naar Trinidad. Gaat u daar nog naar toe? Ik breng u graag. Nou nee, heel vriendelijk, maar ons vervoer is al geregeld.

De botanische tuin was groot, maar bleek vooral veel bomen te bevatten en weinig bloeiende planten en struiken. Wat het overigens niet minder interesant en aangenaam maakte om er een uur of twee te vertoeven. Onze chauffeur wachtte ondertussen op ons, en bleek, toen we terugkwamen, de hoop opgegeven te hebben dat wij hem zouden uitnodigen voor de lunch en zelf maar een stevige tosti besteld te hebben - wat dan weer wel goed begrepen was. De terugweg verliep grotendeels in stilte, en ook toen hij ons in het centrum afzette en we vroegen wat de rit moest kosten, bleef het stil. Nu hadden we van onze gastvrouw al gehoord dat het zo'n 25 CUC zou kosten, dus 30 leek ons niet te weinig. Hem ook niet, zo te zien, dus uiteindelijk zal zijn dag niet slecht geweest zijn - althans, wat ons aandeel daarin betreft.

Het centrum van Cienfuegos bleek te bestaan uit een echte winkelstraat plus nog wat straatjes eromheen met winkels en restaurants, plus een mooi plein. Aan dat plein staat het Palacio Ferrer, een mooi (nou ja, dat zal het na de in gang zijnde restauratie vast weer worden) groot woonhuis met een grappig uitkijktorentje op het dak vanwaar we een fraai uitzicht over de stad en de baai hadden. Daar ontmoetten we een drietal Amerikanen die eruitzagen alsof ze de hippietijd als jongvolwassenen hadden meegemaakt en vervolgens niet meer losgelaten, en die met grote vreze de periode Trump tegemoet zagen. Wat we dan weer wel gemeen hadden.

Een -smakelijke- pizza gegeten en nog even wat geld gewisseld bij een bank waar de rij voor de deur niet lang was. Dat was een kleine misrekening, want binnen bleek het wachten te worden voortgezet op een stuk of twintig netjes in een theateropstelling geplaatste stoeltjes, inclusief een beambte die volgnummertjes uitreikte en een beambte die je een plaats toewees op de stoeltjes. Gelukkig pakte het daarbij als gebruikelijk gemaakte onderscheid tussen Cubanen en toeristen ditmaal in ons voordeel uit, want aan het loket waar gewisseld kon worden bleek het niet druk. Dat viel dus niet tegen.

De winkels vonden we wel de moeite waard om even in rond te kijken. Niet vanwege het ruime aanbod, maar juist om het ontbreken daarvan, en de wijze waarop het weinige wat er wel was, was uitgestald: ofwel op grote stapels, ofwel achter toonbanken. Alles bewaakt door grote hoeveelheden personeel die eruitzagen alsof ze hun leven veil hadden voor de koopwaar, of in elk geval niet hard zouden lopen als zich koopkrachtige vraag zou melden. We hebben het bij twee blikjes citroenlimonade gehouden, en bij de geur van een winkel waar een rij klanten zich stond te verheugen op vlees en vis.

In wat de stad verder aan geneugten te bieden heeft -in elk geval een dolfinarium en een "ranch Luna"- en waar veel taxichauffeurs ons wel naartoe wilden brengen, hadden we niet zo'n zin. De rest van de middag dus maar weer wat geluierd op het -bijzonder aangename- dakterras. En langoustine gegeten bij een restaurant in de buurt, wat ook al weer niet tegenviel. Daarna koffers gepakt en op tijd naar bed, ter voorbereiding op de reis naar Trinidad. Zouden moeder en dochter er nog steeds werken voor de Yankee dollar?

NB: Deze blog is geschreven op 23 november, maar ivm met gebrekkig internet pas geplaatst op 30 november, bij thuiskomst.

Wij zijn de beroerdste niet

Of we naar Vinales moesten, schreeuwde de man beneden in de straat naar ons balkon, en hij wees uitnodigend naar zijn oldtimer. Of we een deeltaxi besteld hadden, vroeg onze huisbaas. Ja, dat kon kloppen - althans, we moesten naar onze volgende bestemming in Vinales, om negen uur zou onze chauffeur zich melden en in wat voor taxi we zouden reizen was ons onbekend. Er zaten al twee meisjes van een jaar of twintig in, hun rugzakken in de kofferbak, dus het kostte wat moeite om onze drie koffers erbij te krijgen. En of we maar met z'n tweeen naast de chauffeur wilden gaan zitten, want we moesten nog iemand ophalen en dan kon die er nog naast op de achterbank. Nu, dat ging - die oude bakken zijn breed en zo'n voorbank biedt best plaats voor drie, vooral omdat de versnellingspook ergens in het dashboard zat.

Onze chauffeur had een briefje met daarop het adres waar hij nog iemand moest ophalen, en een basaal idee van waar dat ongeveer moest zijn. Het resultaat was dat we nog een tour kregen door Havanna: op aanwijzing van mensen die hij op straat aansprak en die het ook wel ongeveer wisten, in steeds kleinere cirkels door een woonwijk - tot hij ineens zag: hier om de hoek moet het zijn. Maar ja - eenrichtingsverkeer. Hij is zijn vrachtje maar even lopend gaan halen, want anders reden we er nu waarschijnlijk nog. Gelukkig had ook deze dame maar een enkele rugzak bij zich, zodat de klep van de kofferbak nog dicht kon. Met een touwtje, dat wel.

Al met al was het zeker een uur verder voor we op de snelweg zaten, voor een rit die twee / tweeeneenhalf uur zou duren. Dat moest natuurlijk worden ingehaald, dus hij zette er flink de sokken in, waarbij bleek dat zo'n oude bak dankzij de nieuwere dieselmotor die er in zat, best harder kon dan de maximumsnelheid van 100. Avontuurlijk, wel, want ook de snelweg zat vol met gaten en ander ongerief in het wegdek, en er reed van alles op: trage vrachtwagens, paard-en-wagens, fietsers. En elk viaduct was kennelijk ook een bushalte, waar mensen aan de wegkant zaten of even naar de middenberm liepen omdat daar nog een plaatsje in de schaduw was. Vanaf onze plek op de voorbank hadden we daar goed zicht op, en ook op het redelijk afwisselende landschap. Maar misschien nog wel belangrijker: we zaten wat verder van de luidsprekers waar onze chauffeur pittige Cubaanse muziek uit liet komen. En we konden wat met hem praten, en hem overhalen onderweg te stoppen voor een kop koffie. Dat kostte even tijd, want het barretje verkocht ook sigaretten en drank, en zoals op veel plaatsen ging de lokale bevolking voor bij het doen van de inkopen.

Nou ja, het lukte, en na 20 minuten reden we weer. Maar niet voor lang. Politiecontrole. Waarop bleef ons onduidelijk, maar onze chauffeur was duidelijk gepikeerd: toen we tien minuten later weer reden, pakte hij zijn telefoon om zich even stevig af te reageren. Op zijn baas, zijn vrouw - we zullen het niet weten, maar het duurde een tijdje voor hij wat gekalmeerd was en de muziek weer aanzette.

De reis verliep verder zonder veel bijzonderheden, en rond een uur waren we in Vinales. Daar was het even zoeken naar onze casa - een habitacion waar geen kamer(s) worden verhuurd is in dit dorp zo zeldzaam als in Zandvoort in de zomer. Maar het aantal straten is beperkt, en we bleken sowieso al op de juiste te rijden.

Een hartelijke ontvangst door de oudere dame die in eigen huis en het omgebouwde huisje ernaast kamers verhuurde. En door een jongen die wat boos leek op onze chauffeur. En door een verhitte man met brommerhelm die zich voorstelde als de plaatselijke vertegenwoordiger van onze reisagent, en die zich verontschuldigde voor het misverstand: wij hadden opgehaald moeten worden door een privetaxi, bestuurd door de wat bozige jongen die kennelijk voor niets op en neer was gereden naar Havana. Of hij ons als compensatie een diner mocht aanbieden in onze casa. Ach, dan zijn wij de beroerdste niet.Lunch in een italiaans restaurant. Siesta. Een drankje op onze veranda, zittend in een schommelstoel. Kijken hoe bij de overbuurman graszoden worden bezorgd door een man met een ossenwagen. Gaan eten in een visrestaurant, dat bij de eerste hap al betreuren en vervolgens de eigenaar zeer ongelukkig maken door het maar direct weer uit te kotsen. In het toilet, weliswaar, maar duidelijk hoorbaar. Een beetje weinig gegeten dus, maar de rekening werd ook navenant aangepast.

Gelukkig niet echt beroerd geworden en goed geslapen, ondanks dat de straat waaraan onze casa ligt wat druk is, en vooral vrachtauto's niet voorzien lijken van (functionerende) knalpotten. Een smakelijk ontbijt, en op naar het plaatselijk museum waar een gids op ons zou wachten voor een wandeling door de vallei. Hij bleek niet alleen op ons te wachten, maar een groep van zo'n 20 Nederlanders en Duitsers te begeleiden. Allemaal redelijk ter been, en bereid om te luisteren naar zijn vele toelichtingen op de bloemen en vogels die we onderweg tegenkwamen. Een bezoekje aan een boerderijtje waar een krasse grijsaard ons het geheim van zijn goede gezondheid toonde (gemberwortel) en zijn zoon ons zelfgeteelde koffie serveerde. Vervolgens een tabaksboer die uitlegde dat hij 90% aan de staat moest verkopen en dus maar 20% zelf tot sigaren kon verwerken om aan de toeristen te verkopen - wat hem toch elke dag een paar keer moest lukken, zo te zien. Een barretje in het bos waar we ananassap te drinken kregen uit enigszins uitgeholde grapefruits, en de fles met vitamine R op tafel stond om deze drank naar believen op sterkte te brengen.

Een alleszins aangename en interessante ochtend, want de omgeving waar we liepen was gewoon mooi en onze gids wist veel te vertellen.

Lunch (gazpachho en spaghetti in een goed uitziend restautant - even geen risico), siesta, een paar uurtjes op de veranda en vervolgens het ons aangeboden diner. Bereid door onze gastvrouw, die stevig had uitgepakt met grote stukken gebraden varkensvlees, rijst, zwarte bonen, salade en chips van een aardappelachtige wortel waarover onze gids die ochtend nog had verteld. Nog even de hoofdstraat op en neer en kijken op het plein waar de dorpsjeugd en de jeugdige toeristen bij elkaar klitten en dansten op keiharde muziek.

De volgende ochtend een korte wandeling naar de plaatselijke botanische tuin die net wat meer leuke planten bevatte dan we hadden verwacht en ook nog mooi was aangelegd, met een rondleiding door een jongen die van veel planten -de soorten die bij ons als kamerplant gebruikelijk zijn- de Nederlandse namen kende. Daarna naar eigen inzicht nog een wandelingetje door de vallei, enigszins gehinderd doordat er geen kaart van de omgeving te vinden was. Lunch in een restaurantje onderweg waar de tortilla's geserveerd werden met zoveel bijgerechten dat we er toch nog 20 CUC aan kwijt waren. Plus 20 CUP voor het bandje dat ineens opdook en ons vergastte op Yesterday, Hotel California en Besa me mucho, deuntjes die we als inmiddels ervaren cubatoeristen zo zouden kunnen meezingen, ware het niet dat zoiets licht een verkeerde indruk zou wekken. Het is toch jammer dat de toestroom van veel toeristen wel de economie maar niet perse de culturele diversiteit ten goede komt.

NB: dit blog is geschreven op 19 en 20 november, maar geplaatst na thuiskomst op 30 november (ivm gebrekkige internet-toegang in Cuba)

Je weet niet wat je niet ziet

Een paar dagen in een stad zijn zonder een museum te bezoeken - het kan natuurlijk, maar het is niet onze stijl. In Havanna hadden we nogal wat keus: er is een museum dat is gewijd aan de geschiedenis van de stad, een museum van de koloniale tijd, een museum van de revolutie etc. En er is een museum van de schone kunsten, dat is verdeeld over twee gebouwen die elk een heel specifieke collectie herbergen: kunst van over de hele wereld, verzameld door rijke Cubanen en na de revolutie geconfisceerd, en Cubaanse kunst van de koloniale periode tot nu. Kijk, dat maakt de keuze direct weer een stuk makkelijker: zelfs al zou zo'n rijke Cubaan ooit iets unieks hebben gekocht, het zou altijd lijken op wat we al kenden. Terwijl Cubaanse kunst op zijn minst de belofte van het onbekende in zich droeg.

We werden niet teleurgesteld. Dat wil zeggen: de Cubaanse kunst leek wel degelijk op wat we al kenden, maar had ook iets eigens. Niet die uit de 18e en begin 19e eeuw - dat was vooral klassiek Spaans, maar dan met het koloniale leven als onderwerp. En daarmee misschien toch net wat anders dan je in Spanje zou zien, zoals het schilderij van de Indiaan, omringd door monniken en soldaten die -nou ja, dat was het bijschrift- hen zei dat hij helemaal geen behoefte had om naar de hemel te gaan. Een alleszins begrijpelijke opvatting, gegeven dat hij op een brandstapel stond.

Interessanter begon het te worden met de schilderijen -en een aantal beelden- uit de tijd van het eerste nationale bewustzijn en de onafhankelijkheidsstrijd. Niet dat dat nu heel veel onverwachts opleverde -heldendom en nationale trots worden altijd wel zo'n beetje op dezelfde wijze verbeeld- maar het had een fijne vitaliteit.

Ook interessant was de kunst uit de meest recente periode, van na de revolutie. Niet per se vanwege wat er was verbeeld -de helden van de revolutie, natuurlijk, en de geschiedenis van Cuba op sociaal-kritische wijze- maar wel vanwege het feit dat je duidelijk kon zien dat Cuba niet geheel geisoleerd was geweest. Laten we zeggen: alsof Andy Warhol niet Marilyn Monroe maar Che Quevara had vereeuwigd. En, maar dat was dan meer een anachronisme, een schilderij van een meer, een eiland (?) en een wolk die zo door Magritte geschilderd hadden kunnen zijn.

Maar het toppunt waren toch wel de werken uit de eerste 50, 60 jaar na de onafhankelijkheid, toen Cuba een soort kolonie van de VS was. Niet vanwege de ongetwijfeld aanwezige Noord-Amerikaanse invloed (gebeurde daar veel interessants in die tijd?), maar vanwege de typische combinatie van Zuid-Amerikaanse kleurigheid en de groei naar abstractie waar je eigenlijk direct Europese kunstenaars bij kon noemen: Picasso, Braque - die stijl. Echt vrolijk werden we van de maatschappijkritische / satirische stukken. Samengebracht in een enkel schilderij: de arbeiders in de fabriek en op het land tegenover de kapitalisten (hoge hoed, jacquet of rok) met hun geld in een soort hemel daarboven. De geblinddoekten die achter de pastoor aanliepen tegenover degenen die, luisterend naar een spreker die op Lenin leek, hun blinddoek hadden afgeworpen. De kracht van het woord heette het, of iets wat daarop leek. En in een satirische prent de weegschaal waarop suiker(riet) veel meer bleek te wegen dan bonen en tarwe - tot plezier van de weldoorvoede kapitalisten en chagrijn van de uitgehongerde arbeiders. Educatieve kunst, dus, zoals ze jammer genoeg niet meer gemaakt wordt.

Of misschien wel, maar dan niet zichtbaar. Wat zo'n museum is natuurlijk ook een illustratie van Brechts "je ziet slechts wat verlicht wordt, wat in het donker blijft, zie je niet". Oftewel: terwijl wat bij ons in de musea te zien is, slechts bepaald wordt door de artistieke waarde, weerspiegelt in een land als Cuba de inhoud van de musea natuurlijk de staatsideologie. Of zou .... - nou ja, je ziet het wel, maar je weet het niet. Of omgekeerd.

Goed, na deze zowel vrolijk als filosofisch stemmende ochtend was het tijd ons gisteren gekochte kunstwerkje op te halen. Dat natuurlijk gewoon nog op ons lag te wachten. Een tafeltje reserveren in een restaurantje waarvan de eigenaar ons bezworen had dat we niet beter konden eten dan bij hem. Terug naar het museum, omdat we ons reisgidsje in het cafe hadden laten liggen. Weer wierpen de Spaanse lessen vrucht af, en konden we het terughalen zonder opnieuw entree te betalen. Ja, het lag gewoon achter de bar. Daarna weer een half uurtje in de rij om geld te wisselen. Een typisch Cubaans overhemd kopen, want een verre reis waarvan je geen kleding als souvenir mee terugneemt is toch een beetje als - nou ja, het kan natuurlijk, maar het is niet onze stijl. Siesta, omdat een beetje jetlag het wel een paar dagen volhoudt. Eten - niet slecht, maar was het nu beter dan het restaurant ernaast? En een toeslag van 10% op de rekening plus 6 CUC voor "servicio" - dan weet je wel wat je ziet.

Vergeten geuren

Na tien uur vrijwel ononderbroken slaap, eens lekker omdraaien en nog een respectievelijk twee uur waren we wel toe aan het otbijt. Dat werd ons bereid door een schone Cubaanse die ons werd voorgesteld als de teacher van de jongen die ons de dag daarvoor had ontvangen, maar die zijn sister bleek te zijn. Doet er niet toe - ze maakte lekkere fruitsalade en roereieren, en zij en haar broer vertelden ons in het mengsel van Engels wat zij spraken en Spaans wat wij verstonden, dat hij de eigenaar van het appartement was, maar dat hij bij zijn moeder woonde omdat het alleen voor de verhuur was. dat zij getrouwd was met een tatoeerder die op hen beiden oefende (ze lieten niet alles zien), dat zij danseres was geweest en nu nog zong, dat hij Engels leerde door met de liedjes van OneDirection mee te zingen en dat onze geplande stadstour niet 's ochtends maar 's middags zou plaatsvinden.

Zelf maar een eindje gaan wandelen, dus, onder een inmiddels blauwe hemel maar dankzij een fris windje toch in een aangename temperatuur en niet al te hoge vochtigheid. We hebben vooral de oude stad verkend, Havana Veija, maar ook wat stukjes van Centro, het net wat recentere centrum met bredere straten en grotere gebouwen. Erg veel slecht onderhouden en gedeeltelijk op instorten, maar ook veel waar aan renovatie gewerkt werd. Een interessante mengeling van wat je ook wel ziet in Oost-Europa, en de armere steden in Zuid-Europa. Met de bijbehorende geuren van verrotting, niet goed functionerende riolen en slecht verbrande ongelode benzine, diesel en twee-takt (er rijden nogal wat auto's uit het voormalige Oosblok rond).

En wat zie je dan? Om te beginnen -ook buiten de nauwe straatjes van het oude centum- weinig auto's maar veel fietstaxi's en voetgangers, en hier en daar een wagen of koetsje met een paard ervoor. Toch hier en daar nog wel een opstopping - omdat het net even te druk is, omdat er een auto stilvalt met pech of moeite heeft om op gang te komen bij een stoplicht (bij elk stoplicht worden overigens de seconden afgeteld dat ze op rood of groen staan) of omdat sommige chauffeurs hun eigen opvattingen hebben over voorrang. Die opvattingen zetten ze dan kracht bij met claxons - en dat zijn niet de origenele bescheiden uitvoeringen. De fietstaxirijders gebruiken trouwens ook een toetertje, vooral om elkaar of voetgangers te waarschuwen dat ze er langs willen of vindendat ze voorang hebben op een kruising. Of ze fluten schel en doordringend. Je moet het even weten. Trouwens, soms gaat het even mis, en moeten twee fietstaxi's die elkaar iets te dicht passeerden, ontward worden.

Winkels, grofweg in twee uitvoeringen. Zoals wij ze kennen en direct herkennen: met etalages, of -speciaal op de toerist gerichte- uitstallingen voor een deur waarachter de "winkel" verder slechts een gang is. En zoals we ze ook wel kennen uit zuid-europa: een grote, donkere ruimte achter een half gesloten deur en soms een kleine raamopening zonder glas, met daarbinnen mensen die iets met groenten doen, of vlees hakken en andere onbestemde zaken. Of juist, ook weer achter zo'n half gesloten deur, een heel kleine ruimte waarin een kappersstoel, naaimachine of iets dergelijks staat. Ja, en ook straatverkopers, met karren vol fruit. Een broodverkoper die door de straten loopt, om de minuut luidkeels roepend dat hij gebakken heeft (althans, zo vertaalde onze gastheer het).

Schoolkinderen, in uniform. Rood met wit voor de basisschool, bruin met wit voor de middelbare school en blauw met wit voor de eerstejaarsstudenten. Of in sportkleding, terwijl ze op een plein gymles krijgen - dan loop je ineens in een potje voetbal. Volwassen Cubanen, natuurlijk. Duidelijk aan het werk, of onduidelijk bezig. of duidelijk wachtend op een toerist die een ritje wil maken in een van de prachtig opgepoetste old-timers. En een aantal die duidelijk hun inkomen verwerven -of aanvullen- door te poseren, mooi in Afrikaanse gewaden gehulde vrouwen, of mannen met een karakteristieke kop waarin een grote sigaar. Of je een foto van ze wilt maken. Ja? Leuk, laat eens zien? Dat is dan een dollar, oftewel een peso convertible. Dat hebben we allemaal niet gedaan, maar toen we een grafiekwerkplaats binnenliepen vonden we het wel leuk om van een van de daar bezige mannen een werkje te kopen. Goed. Vertellen wat je wilt is makkelijk. Dan de prijs. Hij vroeg 40 CUC, maar gaf direct aan dat het voor minder kon. Dat vonden wij ook, maar samen zijn we niet zo goed in onderhandelen. Gelukkig is inmiddels de taakverdeling helder, en in dit geval helemaal: Marian heeft een jaartje geleden haar cursus Spaans weer opgepakt. Tegenbod: 20. Nee, dat kon niet: 35. Nou, nee: 25. En dat werd het, enigszins tot onze verbazing. Nu moest het nog gesigneerd worden, en voorzien van een titel. En meegenomen - maar hoe? Het was nog nat, dus oprollen was niet zo'n goed idee. Dus: we betalen nu, en komen het morgen halen. Een experiment in vertrouwen, want volgens een reisgidsje dat we van internet haalden en dat beloofde ons te beschermen tegen de vele valkuilen die de argeloze tourist worden bereid, zou dat nooit goed kunnen gaan. Lunchen. Ja - maar waar. Honderden restaurants, en minstens zoveel mensen die je wel naar dat ene heel bijzondere willen brengen. Maar ach, je kijkt eens naar hoe het eruit ziet en ruikt, je werpt een blik op de spijskaart en doet dan maar wat. Een gelukige keus, dit keer, want restaurant Rum Rum was aangenaam, en het eten goed en overvloedig. Nooit geweten dat oud touw - Ropa Vieja, uit elkaar getrokken draadjesvlees dat gesudderd heeft in een tomatensaus - zo goed kon smaken.

Na de lunch even een half uurtje siesta, en toen de stadstour. Eerst een uurtje in een oldtimer -een mooie blauwe cabriolet- door de stad, terwijl onze gids -een derdejaars sudente geomechanica- ons tijdens wat haar eerste tour bleek te zijn in haar beste Engels uitlegde wat haar trainer haar een paar dagen eerder had verteld. Plus allerlei dingen die ze zelf wist te antwoorden op onze vragen over het leven in Cuba (heel goed wat de regering allemaal doet), en dingen die ze graag wilde vertellen omdat ze zo spanend vond - zoals dat ze een dezer dagen met haar collegastudeten zou meelopen in de grote parade ter gelegenheid van de verjaardag van de revolutie, of iets anders feestelijks. Vervolgens ruim twee uur lopen door -vooral- de oude stad. Flink wat plaatsen die we al gezien hadden -zij het nu met uitleg- en ook heel wat wat we nog niet gezien hadden. Best aardig dus, met als bonus dat het net de 497e verjaardag van de vestiging van de stad was, waardoor er op allerlei plaatsen feestelijkheden waren. Lees: muziek en dans. En een ritueel waarvoor mensen in een lange rij stonden: een wens doen na drie maal rond de boom gelopen te hebben die staat op de plaats waar de Spanjaarden Havanna stichtten, en de nieuwe vestiging noemden naar de mooie dochter van het plaatselijke Indianenopperhoofd. Wat er verder met haar en hem gebeurde, vertelde onze gids niet - maar wel dat ze beslist ook nog om de boom ging lopen, om net als de vorige jaren een gelukig leven veilig te stellen. Je wist immers maar nooit.

Na nog een hoop verhalen over dingen die ze ons liet zien -een ondergronds aquaduct, een mooi gerestaureerd plein ("Batista heeft hier een parkeergarage laten aanleggen, maar het hoofd van de restauratiedienst, die zo gewoon is gebleven dat hij zonder bewaking door de stad loopt, heeft besloten dat het in de oude vorm moest worden teruggebracht") besloten we dat ze haar uurtjes wel gemaakt had en wezen we beleefd haar aanbod af om ons nog een paar karakteristieke barretjes te laten zien.

Even gaan liggen, om een uur of vijf, werd zomaar drie uur slapen - en dat betekende dat de keuken van het restaurant dat we ondeweg gezien hadden en dat ons wel wat leek, gesloten was tegen de tijd dat we er aankwamen. Gelukkig was een ander restaurant nog wel open en konden we een prima vismaaltijd scoren, sfeervol begeleid door een middelbare man met mooie zangstem die 20 CUP versmaadde -"80 cents!"- maar tevreden was met een enkele CUC (plus de 20 CUP, natuurlijk).

En vervolgens loop je terug door slecht verlichte straten langs half vervallen huizen waar hier en dar iemand in een deuropening zit, loop je een paar blokken te ver - en kom je toch zonder enig probleem en zonder een gevoel van onveiligheid bij je Casa terug.

Pas op, kijk uit, denk eraan

We waren gewaarschuwd. Er konden lange rijen voor de immigratie staan, en daarna voor de douane. Dus: neem in elk geval een flesje water mee uit het vliegtuig, want je staat er zo een uur. Nou, dat kenden we. Uit Australie en Nieuw-Zeeland, waar je blij bent als het maar een uur duurt.

Het bleek geen goede voorbereiding. Er waren twintig loketten bij de immigratie, en voor elk ervan stond een rij. Van wel drie tot vijf personen. Behalve bij dat ene, dat net openging. Maar voor we daar waren, werden we voorbijgehold door een paar dames die nog beter opletten, waardoor onze wachttijd toch nog vijf minuten werd. Ook de veilgheidscontrole -ja, met echte scanners, en detectiepoortjes die zo stonden afgesteld dat ze onze heupprotheses misten- ging vlot. Dus: op naar de bagageband. Die begon al na een paar minuten te draaien: de priority bagage. Daarna niets. Band stil. Wachten. Een kwartier, een half uur. Toen weer actie. Tien, soms wel 15 koffers per minuut. Uit een vliegtuig met zo'n 350 passagiers.

Nou ja, een uur na aankomst stonden we in een beetje serieuze rij. Aan het eind waarvan een eenzame dame de fomulieren in ontvangst stond te nemen waarop we aangaven dat we niets hadden aan te geven. De andere rij, met bagagekarren vol met -nou ja, wat eigenlijk niet: dozen electronica, autobanden, etenswaren- ging wat minder vlot, dat moet gezegd worden.

De chauffeur van onze transit naar onze casa stond geduldig te wachten. Hoewel, geduldig? Tijdens de rit trapte hij zijn Lada stevig op de staart, toeterend naar wie wat te lang naar zijn zin links bleef rijden, of anderszins niet opschoot. Ons verdoofde hij ondertussen met de uitlaatgassen, al had hij een raampje opengezet om een fatale afloop te voorkomen. Wat natuurlijk wel betekende dat de uitlaatgassen van andere auto's vrij spel hadden. Nou ja, die old-timers moet je natuurlijk niet alleen zien, maar echt beleven, denk je dan.

De eerste indrukken van de stad. Buitenwijken met (niet erg hoge) flats die er niet echt bewoonbaar uitzagen. Oudere huizen waarvoor dat soms wat minder gold. Veel mensen in de straten, rijen bij de busstations en op plaatsen waar kennelijk markt was. Regen, warm. "Revolucion es el pueblo" op de muren, en " Un pueblo unida ..." - de rest was niet echt meer leesbaar, maar konden we uit het hoofd aanvullen.

De oude stad. Smalle, drukke straatjes, en dus meer frustratie bij onze chauffeur, want de fietstaxi's en bespannen wagens gingen niet opzij. Konden niet opzij, omdat er geen ruimte was of vanwege de gaten in de weg.

Uiteindelijk een rit van een minuut of veertig - ongeveer de helft van wat het ons zo'n 14 uur eerder had gekost om op Schiphol te komen, vanwege een paar forse files.

Onze casa. Een redelijk ruim driekamerappartement op de tweede verdieping, op een hoek van twee van die smalle straatjes. Woonkamer, keukentje, twee slaapkamers, twee balkons. Waarbij bleek dat de slaapkamers afzondelijk verhuurd werden, maar dat hadden we ook wel verwacht. Pas gerenoveerd, schoon, goed bed en matras. Wel wat lawaaiig, dus vast geen dubbel glas. Hoewel - wacht, helemaal geen glas. Alleen maar houten blinden, zodat het in elk geval een beetje te verduisteren was.

Buiten begon het inmiddels wat te schemeren. We besloten maar snel op weg te gaan en een plek te zoeken om geld te wisselen, daarbij overigens zeer geholpen door de aanwijzingen van de jongen die ons in het appartement had ontvangen. Ook bij de bank het ritueel wat ons in de resigidsen en blogs was voorspeld, maar in de light version: een rij voor de deur, een bewaker die maar een persoon tegelijk binnenlaat, een procedure met veel wat moet worden vastgelegd. Maar wel een koers die klopt, en geen provisie.

Vervolgens wat eten. Gewoon een restaurant wat er normaal uitzag: Restaurante Europa. Vast een toeristenval, maar zo'n twintig uur nadat we waren opgestaan wilden we ook niets anders. In elk geval niet een echt Cubaans restaurant waar we we zouden moeten bedenken of de prijzen nu in Moneta Nacional (CUP) zouden zijn, of in Pesos Convertibles (CUC). Ook dat was weer een waarschuwing uit de reisgidsen: als je die twee door elkaar haalt, betaal je 24 keer zoveel. Nou ja, dat was hier direct duidelijk: de prijzen werden in beide eenheden vermeld, waren in onze optiek heel schappelijk (zo ongeveer de helft tot 3/4 van wat we in Nederland heel gebruikelijk vinden) en het aanbod zag er aantrekkelijk uit. Goed, de uitvoering was niet in alle opzichten geweldig: de vissoep wat waterig en niet echt warm, de gekookte groenten een erwtenmoes - maar de paella wel goed gevuld. En het orkestje speelde fijne Cubaanse muziek.

We hebben er niet lang van genoten, want de slaap sloeg inmiddels echt toe. En geslapen hebben we, ondanks dat vlak bij ons appartement een soort jazzcafe was en het verkeer in de straten erlangs vrij druk.

Poolse havenstad

Er zijn van die steden die iets magisch hebben. Waarvan je al de eerste keer dat je ervan hoort, denkt: “daar wil weleens heen.” En soms moet je dan een jaar of veertig wachten voordat het zover is, ben je het al haast vergeten, maar zie je ineens een aantrekkelijke aanbieding en ga je.

Eigenlijk begon het magische al met de heenreis. Vertrekken van een vliegveld waarvan je wist dat het bestond, aan de andere kant van het land, maar waarvan je nooit gedacht had dat je er ooit gebruik van zou maken. Klein, heel klein. Een stuk of 10 vluchten per dag, en daardoor heerlijk rustig. Een vliegtuig dat een half uur voor de officiële vertrektijd al vol zit en dus te vroeg vertrekt. Een vlucht van anderhalf uur, razendsnelle bagageafhandeling en de taxi voor de transfer naar je hotel die al staat te wachten. Een land waar je niets van de taal begrijpt maar waar veel mensen prima Engels spreken. Rustige wegen, in 20 minuten in je hotel dat gloednieuw blijkt en waar je kamer redelijk ruim en comfortabel is. Een restaurant in het hotel dat verrassend goed is. En dan, bij het vallen van de avond, op verkenning. Een paar minuten lopen naar de oude stad en ontdekken dat het hele centrum is omgetoverd in één grote braderie: de jaarmarkt, die al weken gaande is maar waar de kooplieden nog steeds hopen hun spullen te slijten aan de drommen inwoners en toeristen die zich langs de rijen kraampjes persen. Vuurvreters, stand-up comedians, muzikanten op de pleinen. Straatlantarens die aangaan, een lucht die via de mooiste kleuren zwart wordt boven de hoge huizen.

De volgende ochtend is alles natuurlijk anders. De nacht is regelmatig onderbroken door het geluid van grote vrachtwagens en bussen die op het wegdek vol gaten vlak onder ons raam veel lawaai makten. Het sjiek bedoelde restaurant is een overbevolkte ontbijtzaal waar het gegil van de kinderen -baby’s, vooral- goed weerkaatst wordt. De huizen tussen het hotel en de oude stad blijke bij nader inzien moderne replica’s van hoe het vroeger geweest zou kunnen zijn, omgeven door een bouwterrein waar nog steeds gewerkt wordt aan het herstellen van de schade van de bombardementen, meer dan 70 jaar geleden. Op de rivier vaart een galjoen; uit de schoorsteen die in de mast verborgen zit komt de rook van de dieselmotor. De jaarmarkt is een verschrikkelijk drukke braderie waar deels dezelfde troep verkocht wordt als overal. De smakelijk uitziende boterhammen die je veel mensen ziet eten, blijken gesmeerd met reuzel en de augurken die je erop kunt doen verdringen de smaak daarvan vooral omdat ze zelf nogal smerig zijn.

Maar: de zon schijnt, de temperatuur en de sfeer zijn aangenaam, op de groentemarkt koop je lekkere verse frambozen en het oude centrum van de stad blijkt mooi hersteld. Zo is het leven goed, en dat het originele Poolse restaurant in de buurt van het hotel nu niet bepaald culinaire hoogstandjes levert – ach, het kan niet voortdurend feest zijn.

De dag daarna een uitstapje. Met het gemotoriseerde galjoen “Leeuw”, dat met zusterschip “Zwarte parel” een veerdienst blijkt te onderhouden naar een stukje historische grond aan de monding van de rivier: de Westerplatte, de plek waar de Tweede Wereldoorlog begon. Fascinerend, zo’n stukje geschiedenis. Niet alleen het verhaal over hoe nog geen 200 Poolse soldaten ruim een week de Duitse aanvallers wist te weerstaan, terwijl die beschikten over overmacht aan manschappen, een slagschip en een groot aantal vliegtuigen. Maar ook, en vooral, wat daaraan voorafging. Hoe delen van Duitsland na de Eerste Wereldoorlog Pools grondgebied werden, en het stukje waar wij nu waren een “Vrije stad” werd, waar het merendeel van de bevolking Duits was maar er een grote Poolse minderheid was. Hoe vervolgens weer op een heel klein stukje daarvan, een deel van de Westerplatte, een Pools militair depot werd gevestigd, met een klein Pools garnizoen. Hoe een Duits slagschip een beleefdheidsbezoek bracht aan de vrije stad, met een groot detachement mariniers aan boord die onverhoeds moesten aanvallen om dat garnizoen in een uurtje uit te schakelen, maar daar niet in slaagden – ondanks het overwicht en de steun van het al geheel genazificeerde politiekorps van de vrije stad.
De Westerplatte zelf is niet bijzonder interessant. Tussen een containeroverslag en een ontoegankelijk militair terrein ligt een strook bos waarin je nog een paar plekken kunt zien waar duidelijk hard gevochten is en versterkingen in puin geschoten zijn, er is een megalomaan monument en er zijn de souvenirkraampjes. Plus, ook op een regenachtige dag zoals wij die troffen, honderden (Poolse) toeristen, want het is echt een nationale bezienswaardigheid.
We zijn uiteindelijk maar een uurtje gebleven. Genoeg om een indruk te krijgen, en een heel gelukkig besluit omdat de lichte regen die we tijdens de terugreis hadden kort na aankomst een enorme plensbui werd. Maar toen zaten we al ergens in een fijn restaurant aan een smakelijke lunch, die duurde tot het weer droog was.

De volgende dag hadden we bestemd voor museumbezoek, omdat de weersverwachting slecht was. Dat bleek mee te vallen (een paar buitjes) maar desondanks zijn we blij dat we de musea gezien hebben. Het stadsmuseum in het oude gemeentehuis geeft een mooie indruk van de geschiedenis van de stad, waaruit ook duidelijk wordt wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog allemaal verwoest is. Dat maakt het trouwens ook wel een beetje dubbel: je loopt in een historisch gebouw, met van die prachtige houten vloeren en plafonds – en dat is grotendeels nog geen zestig jaar oud, of afkomstig uit gebouwen die niet gerestaureerd zijn.

Na het stadsmuseum (en een smakelijk broodje) zijn we in een tram gestapt waarvan we alleen wisten dat hij in de goede richting ging om bij een ander museum te komen – we wisten wel ongeveer waar het lag, maar niet hoe ver dat nu precies was en hoe de straat ook al weer precies heette. Dat bleek, ook met een smartphone en Google Maps, nog niet zo simpel. Na 20 minuten en heel veel haltes met onverstaanbare namen begonnen we toch een beetje te twijfelen. Waren we er niet al lang voorbij? Totdat tussen alle Pools ineens een verstaanbaar woord langs kwam: “Westerplatte”. Gelukkig niet de plek waar we dag tevoren geweest waren, maar de daarnaar genoemde straat aan de andere kant van de stad – en daar ergens in de buurt moest het museum zijn. En warempel, na een omtrekkende beweging stonden we ineens bij een leuk paleisje in een mooi park waarbinnen een aardige collectie moderne en hedendaagse kunst hing en stond. Heel speciaal: een tentoonstelling van (vooral Franse) impressionisten met allemaal werken waarin stukjes Normandië waren vastgelegd. Sommige met verbluffend knappe luchten en lichten.

De laatste avond alweer. Verkeerd begonnen in een restaurant dat er op zijn website goed uitzag en waar live muziek zou zijn. Nou, dat laatste klopte: een zangeres en toetsenist die het op ons en twee andere gasten na geheel lege restaurant deden schallen met liedjes die op half volume waarschijnlijk wel goed geklonken zouden hebben. Het eten was echter pas echt om te huilen, dus we stonden binnen een uur weer buiten en hebben elders troost gezocht bij een lekker dessert.

En toen zat het er weer op. Gdansk was niet langer een magische naam, maar een van de mooie steden waar we geweest zijn. En dat de vlucht terug met meer vertraging vertrok dan hij zelf duurde, de bagageafhandeling op Eelde nogal traag was en we tijdens het eten op een terras in Paterswolde ineens weer in de regen zaten – ach, ons maakte dat allemaal niet zoveel uit. Het was weer leuk geweest.

De cirkel gesloten

We zijn weer thuis, dus het is hoog tijd deze reeks verslagen af te ronden.

De wijnproeverij bij Cantina Col Dovigo vormde het laatste onderdeel van de wijnreis door Noord-Italië, maar nog niet van onze vakantie. Sterker nog, we begonnen de dag erna niet aan de terugreis, maar aan een sentimental journey. Of, iets preciezer, een weekje oud en nieuw. Oud in de zin dat we 40 jaar geleden al eens in Ljubljana, onze volgende stop, waren, en nieuw dat we vervolgens een paar dagen verbleven in Graz, waaraan we nog niet eerder een bezoek brachten.

Ljubljana kenden we nauwelijks terug. Was het destijds een wat slaperig provinciestadje in Joegoslavië dat naast de markt, een wat vervallen burcht en een paar restaurants weinig te bieden had, als hoofdstad van Slovenië en voormalige culturele hoofdstad van Europa was het inmiddels een levendige, enigszins kosmopolitische studentenstad geworden die duidelijk ook veel toeristen trekt -althans, afgaande op de busladingen Aziaten, de vele terrasjes en het door velen heel redelijk beheerste Engels.

We verbleven er twee nachten in een via Airbnb gehuurde flat in een redelijk nieuw complex net buiten het centrum, met aan de ene kant uitzicht op twee supermarkten met bijbehorende parkeerterreinen en aan de andere op de rivier en een mooi beboste heuvel. Toen we aankwamen schrikte het uiterlijk van de flatgebouwen en de omgeving ons een beetje af, maar die omgeving was uiteindelijk heel rustig en vriendelijk, en ons appartement bleek heel aangenaam. Het lag op de derde etage, op een hoek, had dus aan twee zijden (veel) glas en twee balkons, was opmerkelijk ruim en heel prettig en praktisch ingericht.

Het kwartiertje wandelen naar het centrum bleek geen beletsel, dus hebben we de eerste avond daar in restaurant Most gegeten. Culinair geen must, maar de ober sloot ons in zijn hart toen we probeerden een paar gerechten op de kaart in het Sloveens uit te spreken. “I love your accent,” was zijn reactie – wat wij natuurlijk tot zijn aanvankelijke verbazing en vervolgens grote plezier aan hem teruggaven toen hij ons bij het weggaan een “guden aivond” wenste.

De ene hele dag dat we in Ljubljana waren, hebben we gebruikt om een beetje rond te kijken op de markt en in de winkelstraten, een bezoekje te brengen aan het kasteel en vis te eten op een terrasje. Geen bijzondere dingen dus, maar wel een heel prettige manier om de vitaliteit van de stad te voelen – de gerichtheid op de toekomst, om maar even terug te grijpen op onze vorige blog. Het is waarschijnlijk niet te veel gezegd dat je op dit soort plekken ervaart wat het betekent te leven in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

Van Ljubljana naar Graz is maar een uur of drie rijden, dus we hadden alle tijd om voor de lunch even te stoppen in Maribor. Geen bijzonder interessante plaats, zo te zien. Wel een universiteitsstad met een oude kern, maar niet de levendigheid van Ljubljana. Maar misschien lag dat er ook aan dat het weer wat minder mooi was.

De rest van de tocht ging (weer) door mooi landschap en over rustige (snel)wegen, tot we in de buurt van Graz kwamen. Eerst leek het erop dat de stad leegliep, zo druk was het op de andere baan, maar bij het verlaten van de snelweg bleek dat er ook mensen de stad in wilden: de vier, vijf kilometer tot aan het centrum waren een grote file. En het laatste stuk tot ons appartement was extra lastig, vanwege de voetgangerszone en extra afzettingen.

Ons appartement (ook via Airbnb) was redelijk groot, en redelijk mooi maar enigszins spaarzaam ingericht. Typisch de woning van een jonge man alleen, vonden we. Ook hier lag het aan de rivier, maar nu midden in het centrum, en aan een doorgaande weg. Zoiets heeft nadelen, zoals het verkeersgeluid van de vroege ochtend tot de late avond, en de discodreun, gelukkig maar tot 10 uur ’s avonds, van een soort festival op de andere oever. Maar het voordeel is natuurlijk dat je overal dichtbij zit.

Graz is wat bedaagder dan Ljubljana. Veel mensen, ook, maar zo te zien wat minder buitenlandse toeristen – hoewel, de Aziaten waren ook hier ruim aanwezig. Gemiddeld wat ouder ook, maar misschien is dat wel een vertekende waarneming omdat de jongeren aan de andere kant van de rivier bezig waren met dat festival, de Lendwirbel. Maar hoe dan ook: rustiger, een beetje chiquer. De gebouwen zijn ook anders. Zijn ze in Ljubljana grotendeels van een bescheiden schaal, in Graz staan enorme stadspaleizen uit de Barok en Rococo – en daartussen een opvallende blauwe “blob”, het uit 2003 stammende Kunsthaus. Volstrekt vergelijkbaar is de in de binnenstad op een heuvel gelegen burcht (die je ook nog eens in beide steden met een kabelspoortje kunt bereiken), zij het dat die in Ljubljana beter bewaard is gebleven / gerestaureerd, terwijl het in Graz meer een park is geworden met hier en daar een stukje muur. En dat je er in Graz ook de Grazers zelf treft.

Culinair leverde Graz in zoverre een teleurstelling op dat we de fout maakten om in een Gasthaus vlak bij ons appartement een Wienerschnitzel te bestellen. Die bleek gefrituurd, en daardoor niet te onderscheiden van een te hard gebakken kipnugget (niet dat we ons kunnen herinneren die ooit gegeten te hebben, maar je maakt je er weleens een voorstelling van). Nou ja, we hebben het de dagen erna goed gemaakt – en de wijnen waren sowieso niet slecht.

De Lendwirbel, die we overigens maar kort bezochten, bleek een meerdaags festival, georganiseerd door “einem sich ständig verändernden sozialen Netzwerk von Menschen mit dem gemeinsamen Anliegen, den städtischen Raum zu nutzen und dadurch Teil einer öffentlichen Auseinandersetzung zu sein.” Laten we het zo zeggen: mensen proberen gedurende een week door het organiseren van een feest (lees: optredens van DJ’s), kunstuitingen (lees: bouwsels, straattekeningen, optredens en een fotoproject waaraan we zelf medewerking verleenden) en discussiebijeenkomsten de openbare ruimte te ontworstelen aan de commercie en terug te geven aan de mensen. “Es geht um die Frage: Wie wollen wir in unserer Stadt leben und wie kann das Zusammenleben bestmöglich funktionieren?,” schrijven ze op hun site. En dan is het natuurlijk een toppunt van ironie om op hun Facebook-pagina de klacht te lezen van een buurtbewoonster, die de herrie en de stank van de frituur zo zat is en zich afvraagt of iemand ook aan de bewoners denkt: “Die Geräusch- und Geruchsbelästigung ist mir zuviel. Und vielen anderen Anrainern auch. Denkt hier jemand auch an die???”.

Er is veel wat we niet gezien hebben in en rond deze steden, maar uiteindelijk moesten we toch weer de auto in voor de terugreis. En ook die leverde wat jeugdsentiment op: na prachtige, rustige snelwegen door Oostenrijk (wel enorme einden door tunnels, dus het uitzicht valt wat tegen) kwamen we in Duitsland op autobahnen waar op veel plaatsen broodnodig onderhoud en verbreding plaatsvond, met kilometerslange files tot gevolg. En dan niet zo dat je een paar minuten stapvoets rijdt, maar gewoon een uur lang stil staan.

Overnachten deden we de eerste nacht in een pensionnetje in Falkenstein, in het Bayerische Wald, waar we ook nog even een wandelingetje maakten in het park rond het (natuurlijk op een heuvel gelegen) slot, dat nog opmerkelijk werd toen we ons op een gegeven ogenblik door zeer smalle rotsspleten moesten wringen en steile ladders moesten beklimmen.

De laatste nacht verbleven we, en daarmee was de cirkel enigszins gesloten, in een tot luxehotel en wellness-centrum omgebouwde hoeve die omgeven was door een golfterrein. En om de cirkel echt rond te maken raakte ons navigatiesysteem de volgende ochtend geheel van slag toen het ons eerst afried om de snelweg op te gaan omdat daar een enorme file stond vanwege een ongeluk, en vervolgens twee alternatieve wegen bleken afgesloten vanwege onderhoud. Een situatie waaruit we werden gered door een vriendelijke Duitser die ons aansprak bij een tankstation en ons suggereerde achter hem aan te rijden, want hij moet toch naar een stadje net voorbij het afgesloten deel van de snelweg. En uiteindelijk leidde hij ons ook nog om dat stadje heen, naar een volgende oprit, omdat in het stadje inmiddels het verkeer ook helemaal vaststond. Ach, zei hij: ik kom vaak en graag in Nederland, en word daar altijd heel vriendelijk ontvangen. Heel anders dan in Frankrijk, daar haten ze ons Duitsers nog steeds.