Poolse havenstad
Er zijn van die steden die iets magisch hebben. Waarvan je al de eerste keer dat je ervan hoort, denkt: “daar wil weleens heen.” En soms moet je dan een jaar of veertig wachten voordat het zover is, ben je het al haast vergeten, maar zie je ineens een aantrekkelijke aanbieding en ga je.
Eigenlijk begon het magische al met de heenreis. Vertrekken van een vliegveld waarvan je wist dat het bestond, aan de andere kant van het land, maar waarvan je nooit gedacht had dat je er ooit gebruik van zou maken. Klein, heel klein. Een stuk of 10 vluchten per dag, en daardoor heerlijk rustig. Een vliegtuig dat een half uur voor de officiële vertrektijd al vol zit en dus te vroeg vertrekt. Een vlucht van anderhalf uur, razendsnelle bagageafhandeling en de taxi voor de transfer naar je hotel die al staat te wachten. Een land waar je niets van de taal begrijpt maar waar veel mensen prima Engels spreken. Rustige wegen, in 20 minuten in je hotel dat gloednieuw blijkt en waar je kamer redelijk ruim en comfortabel is. Een restaurant in het hotel dat verrassend goed is. En dan, bij het vallen van de avond, op verkenning. Een paar minuten lopen naar de oude stad en ontdekken dat het hele centrum is omgetoverd in één grote braderie: de jaarmarkt, die al weken gaande is maar waar de kooplieden nog steeds hopen hun spullen te slijten aan de drommen inwoners en toeristen die zich langs de rijen kraampjes persen. Vuurvreters, stand-up comedians, muzikanten op de pleinen. Straatlantarens die aangaan, een lucht die via de mooiste kleuren zwart wordt boven de hoge huizen.
De volgende ochtend is alles natuurlijk anders. De nacht is regelmatig onderbroken door het geluid van grote vrachtwagens en bussen die op het wegdek vol gaten vlak onder ons raam veel lawaai makten. Het sjiek bedoelde restaurant is een overbevolkte ontbijtzaal waar het gegil van de kinderen -baby’s, vooral- goed weerkaatst wordt. De huizen tussen het hotel en de oude stad blijke bij nader inzien moderne replica’s van hoe het vroeger geweest zou kunnen zijn, omgeven door een bouwterrein waar nog steeds gewerkt wordt aan het herstellen van de schade van de bombardementen, meer dan 70 jaar geleden. Op de rivier vaart een galjoen; uit de schoorsteen die in de mast verborgen zit komt de rook van de dieselmotor. De jaarmarkt is een verschrikkelijk drukke braderie waar deels dezelfde troep verkocht wordt als overal. De smakelijk uitziende boterhammen die je veel mensen ziet eten, blijken gesmeerd met reuzel en de augurken die je erop kunt doen verdringen de smaak daarvan vooral omdat ze zelf nogal smerig zijn.
Maar: de zon schijnt, de temperatuur en de sfeer zijn aangenaam, op de groentemarkt koop je lekkere verse frambozen en het oude centrum van de stad blijkt mooi hersteld. Zo is het leven goed, en dat het originele Poolse restaurant in de buurt van het hotel nu niet bepaald culinaire hoogstandjes levert – ach, het kan niet voortdurend feest zijn.
De dag daarna een uitstapje. Met het gemotoriseerde galjoen “Leeuw”, dat met zusterschip “Zwarte parel” een veerdienst blijkt te onderhouden naar
een stukje historische grond aan de monding van de rivier: de Westerplatte, de plek waar de Tweede Wereldoorlog begon. Fascinerend, zo’n
stukje geschiedenis. Niet alleen het verhaal over hoe nog geen 200 Poolse soldaten ruim een week de Duitse aanvallers wist te weerstaan, terwijl die beschikten over overmacht aan manschappen, een
slagschip en een groot aantal vliegtuigen. Maar ook, en vooral, wat daaraan voorafging. Hoe delen van Duitsland na de Eerste Wereldoorlog Pools grondgebied werden, en het stukje waar wij nu waren
een “Vrije stad” werd, waar het merendeel van de bevolking Duits was maar er een grote Poolse minderheid was. Hoe vervolgens weer op een heel klein stukje daarvan, een deel van de Westerplatte, een
Pools militair depot werd gevestigd, met een klein Pools garnizoen. Hoe een Duits slagschip een beleefdheidsbezoek bracht aan de vrije stad, met een groot detachement mariniers aan boord die
onverhoeds moesten aanvallen om dat garnizoen in een uurtje uit te schakelen, maar daar niet in slaagden – ondanks het overwicht en de steun van het al geheel genazificeerde politiekorps van de
vrije stad.
De Westerplatte zelf is niet bijzonder interessant. Tussen een containeroverslag en een ontoegankelijk militair terrein ligt een strook bos waarin je nog een paar plekken kunt zien waar duidelijk
hard gevochten is en versterkingen in puin geschoten zijn, er is een megalomaan monument en er zijn de souvenirkraampjes. Plus, ook op een regenachtige dag zoals wij die troffen, honderden (Poolse)
toeristen, want het is echt een nationale bezienswaardigheid.
We zijn uiteindelijk maar een uurtje gebleven. Genoeg om een indruk te krijgen, en een heel gelukkig besluit omdat de lichte regen die we tijdens de terugreis hadden kort na aankomst een enorme
plensbui werd. Maar toen zaten we al ergens in een fijn restaurant aan een smakelijke lunch, die duurde tot het weer droog was.
De volgende dag hadden we bestemd voor museumbezoek, omdat de weersverwachting slecht was. Dat bleek mee te vallen (een paar buitjes) maar desondanks zijn we blij dat we de musea gezien hebben. Het stadsmuseum in het oude gemeentehuis geeft een mooie indruk van de geschiedenis van de stad, waaruit ook duidelijk wordt wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog allemaal verwoest is. Dat maakt het trouwens ook wel een beetje dubbel: je loopt in een historisch gebouw, met van die prachtige houten vloeren en plafonds – en dat is grotendeels nog geen zestig jaar oud, of afkomstig uit gebouwen die niet gerestaureerd zijn.
Na het stadsmuseum (en een smakelijk broodje) zijn we in een tram gestapt waarvan we alleen wisten dat hij in de goede richting ging om bij een ander museum te komen – we wisten wel ongeveer waar het lag, maar niet hoe ver dat nu precies was en hoe de straat ook al weer precies heette. Dat bleek, ook met een smartphone en Google Maps, nog niet zo simpel. Na 20 minuten en heel veel haltes met onverstaanbare namen begonnen we toch een beetje te twijfelen. Waren we er niet al lang voorbij? Totdat tussen alle Pools ineens een verstaanbaar woord langs kwam: “Westerplatte”. Gelukkig niet de plek waar we dag tevoren geweest waren, maar de daarnaar genoemde straat aan de andere kant van de stad – en daar ergens in de buurt moest het museum zijn. En warempel, na een omtrekkende beweging stonden we ineens bij een leuk paleisje in een mooi park waarbinnen een aardige collectie moderne en hedendaagse kunst hing en stond. Heel speciaal: een tentoonstelling van (vooral Franse) impressionisten met allemaal werken waarin stukjes Normandië waren vastgelegd. Sommige met verbluffend knappe luchten en lichten.
De laatste avond alweer. Verkeerd begonnen in een restaurant dat er op zijn website goed uitzag en waar live muziek zou zijn. Nou, dat laatste klopte: een zangeres en toetsenist die het op ons en twee andere gasten na geheel lege restaurant deden schallen met liedjes die op half volume waarschijnlijk wel goed geklonken zouden hebben. Het eten was echter pas echt om te huilen, dus we stonden binnen een uur weer buiten en hebben elders troost gezocht bij een lekker dessert.
En toen zat het er weer op. Gdansk was niet langer een magische naam, maar een van de mooie steden waar we geweest zijn. En dat de vlucht terug met meer vertraging vertrok dan hij zelf duurde, de bagageafhandeling op Eelde nogal traag was en we tijdens het eten op een terras in Paterswolde ineens weer in de regen zaten – ach, ons maakte dat allemaal niet zoveel uit. Het was weer leuk geweest.
Reacties
Reacties
Dankzij jouw smeuïge verhaal heb ik ook even genoten van en rondgewandeld in Gdansk. Leuk!!
Moesten wij ook maar eens gaan?
Ach beter laat dan nooit. Gdansk staat ook nog op mijn lijstje. En ook daar staat het al een tijdje, nog net geen 40 jaar ;-) Weer fijn om te lezen.
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}