Hangende dorpjes
Hangen doen ze natuurlijk niet echt, maar ”Weg vom Hang” -een opdracht die we jaren geleden voortdurend van onze skileraar kregen- zijn ze bepaald niet, de dorpjes en stadjes waarvan we er de tweede week van onze vakantie een flink aantal bezochten. Tegen de steilste delen van de helling aangekleefd, alsof de huizen op elkaar gestapeld zijn, en ergens helemaal bovenin of op een uitstekend stuk rots een kerk of een burcht. Getuigen van een verleden van voortdurende strijd, waar wij in de boeken vooral over leerden in termen van koningen en dergelijke die elkaar bestreden of er juist in slaagden om een periode van vrede tot stand te brengen. Maar wat dat echt betekent, begrijp je hier: de voortdurende angst dat er weer een legertje langskomt – niet per se om je land te bezetten, maar wel in een voortdurende behoefte aan eten en andere buit. Waarbij je beste kans om dat te overleven is, je terug te trekken op een plek die net goed genoeg is te verdedigen om te kunnen hopen dat ze na een paar dagen verder zullen trekken. Naar het dorp een eindje verderop.
Wat eeuwen geleden een voordeel was, is dat nu niet meer. De steile hellingen, de poorten, de nauwe straatjes – het maakt het dagelijks leven niet makkelijk. En dus zie je dat veel van deze dorpjes een nieuwere buitenwijk gekregen hebben waar gewoond wordt, terwijl het oude gedeelte vooral geëxploiteerd wordt ten behoeve van de toerist. Opgeknapte huisjes worden verhuurd, er zijn de winkeltjes met dingen die niemand echt nodig heeft maar die o zo leuk en authentiek lijken en er zijn de restaurants en terrasjes. Of het dorp staat grotendeels leeg, de straatjes verlaten en de huizen zijn vervallen of leegstaande vakantiewoningen.
We begonnen onze week van de hangende dorpjes zo’n anderhalf uur rijden vanaf Avignon, dichtbij de Mont Ventoux, in Entrechaux. In Le Mas en Provence, een tot B&B omgebouwde voormalige boerderij hadden we een ruime kamer, die helaas minder comfortabel was dan we de week daarvoor gewend waren: hard matras met kuil, te warm dekbed. Afgezien daarvan was het geen slechte plek om te zijn: een grote tuin met diverse beschaduwde plekjes en een redelijk groot zwembad. In de buurt een paar aardige restaurants.
De dorpjes die we bezochten lagen in de Vallée du Toulourenc. Brantes, vooral gericht op de toerist, en vooral Savoillan (heel klein maar kennelijk nog echt bewoond) waren leuk om even te bekijken. Mollans-sur-Ouvèze, grotendeels gemoderniseerd en normaal bewoond bleek totaal oninteressant, nog afgezien van het feit dat het niet mogelijk was om er op een maandagmiddag rond twee uur iets te eten. Uiteindelijk kwamen we daarvoor toch weer in Entrechaux terecht, op het terras van een brasserie die ook niet aan lunch deed, maar waar we wel een broodje konden eten dat we haalden bij de mobiele sandwicherie die er voor de deur stond. Waarna het zwembad weer lokte, en de koelkast met bier en wijn.
De volgende ochtend brachten we allereerst een bezoekje aan het wat grotere en levendige stadje Vaison-la-Romaine. Twee delen: het middeleeuwse tegen de berghelling, het nieuwere aan de andere kant van de rivier op het redelijk vlakke land. We maakten er het laatste uur mee van de nogal grote en niet alleen op de toeristen gerichte markt. Soms is dat een gunstig tijdstip, maar omdat we niet echt geïnteresseerd waren in bederfelijke waar leverde het ons nu geen voordeel op. Na de lunch nog even stilgestaan bij de oude Romeinse brug, hoog boven de vrijwel droge rivierbedding, en met verbazing geconstateerd dat in september 1992 tijdens een overstroming het water meer dan twee meter boven het brugdek stond.
Vervolgens naar ons derde onderkomen, bij Bonnieux. Weer een ruim uur in de auto, via grotere en kleinere D-wegen. En toen, ineens: onze eerste gele hesjes die een rotonde bezet hielden. Gelukkig niet hinderlijk, maar op stoeltjes in het perkje in het midden. Bermtoerisme, zou je haast denken, maar wel met spandoeken die we in het voorbijgaan niet echt hebben kunnen lezen. Het is niet een beweging waarin we ons hebben verdiept, maar voor zover het gaat om de kosten van levensonderhoud en de verdeling van de welvaart, kunnen we ons er iets bij voorstellen. We zien grote verschillen, en sommige dingen zijn opmerkelijk duur, zoals groenten en fruit (zowel in de supermarkt als op de markten).
Bij Bonnieux -een hangend dorpje dat nog leeft maar ook redelijk toeristisch is- verblijven we ook buiten het stadje, in dit geval in een wat moderner huis met zeer verzorgde gastenkamers en een enorme tuin waarin een zwembad en goed ingerichte zomerkeuken. Van die laatste hebben we maar één avond gebruik gemaakt, want de eerste dag konden we vanwege een gecancelde reservering terecht in een zeer goed restaurant (L’Arôme) in Bonnieux en de tweede in een (in vergelijking daarmee) wat tegenvallend restaurant (La Terrasse) in Goult. Onze gastheer nam uitgebreid de tijd om ons rond te leiden over zijn landgoed, waarbij de aandacht vooral uitging naar zijn trots: een twee jaar geleden aangelegd lavendelveld dat nu nog slechts een blauw waas vertoonde maar over twee weken in volle bloei zou staan.
Onze eerste volle dag hier begonnen we met een korte wandeling door het Forêt des cèdres, een plek waar medio 19e eeuw ceders uit Noord-Afrika werden gezaaid op een vrijwel onbegroeide bergrug. Ze bleken het er goed te doen en vormen nu, met hun nakomelingen, een open bos waar het prettig wandelen is. En de weg ernaartoe biedt prachtige vergezichten. Na de lunch in zijn we gaan kijken in de hangende dorpjes in de buurt: Lacoste, Ménerbes, Oppède-le-Vieux. De eerste twee erg toeristisch, het tweede veel minder maar mede daardoor beduidend interessanter: nadat gedurende tientallen jaren steeds meer oorspronkelijke bewoners waren weggetrokken om zich in het dal in een nieuw dorp te vestigen, kwamen er vanaf medio vorige eeuw weer nieuwe bewoners die nu successievelijk de oude huizen aan het opknappen zijn. Het geeft het dorp een bijzondere sfeer: overheersend zijn verval en verlatenheid, maar zonder dat dat onprettig wordt. En het pad van het parkeerterrein beneden aan de helling naar het hoger gelegen dorp leidt door een mooi, net een klein beetje verwilderd, park.
Omdat we het Forêt des cèdres zo prettig vonden, gingen we er de volgende dag aan het eind van de middag nog eens heen, nu voor een wandeling die ons tot buiten het bos voerde, naar de steile rotsen vanwaar we uitkeken over de vallei van de Durance. Op zich al een prachtig gezicht, maar wat het helemaal afmaakte was dat er, toen we even zaten, vlak bij ons plotseling een valk kwam aanglijden en vervolgens een tijdje stil bleef hangen voordat hij zich in een duikvlucht naar beneden stortte. Maar toen hadden we al flink wat foto’s gemaakt. Een mooie afsluiting van een dag die een beetje teleurstellend begon met een bezoek aan Rousillon, een niet zo bijzonder maar desondanks nogal toeristisch hangend dorpje. De nabijgelegen voormalige okermijn -de aarde is hier alle kleuren tussen rood en geelbruin door de oxidatie van ijzererts- hebben we niet bezocht, want daarvoor hadden we een alternatief op weg naar ons volgende verblijf. Daarover meer in ons volgende (en laatste) blog van deze reis.
Reacties
Reacties
Weer een mooi reisverslag. Leuk te lezen.
Mooi beschreven ,vooral dat Cederbos,lijkt me zeer imponerend.
in de tuinenreizen in Engeland,waren soms ook hele mooie Ceders.
Ik heb nu nog een paar denneappeltjes daarvan bewaard.
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}