Marian en Max zijn even weg

Mooie stad

De man die ons de sleutel overhandigde van het appartement waar we een week zouden blijven, wees op een schilderij: “Un gallo”, verstonden we – gevolgd door een mengsel van Italiaans en Engels waaruit we begrepen dat het ging om de naamgever van de stad. Achteraf bezien bedoelde hij waarschijnlijk: het symbool van de stad, want de naam is -zegt Google- afgeleid van het Oud-Griekse Kalé polis, oftewel ‘mooie stad’.


Of de oude Grieken hier inderdaad een mooie stad bouwden, valt niet meer te achterhalen. Nu onderscheidt het oude centrum van Gallipoli zich niet echt van de oude centra van veel andere Zuid-Italiaanse stadjes: de nauwe, hier en daar schilderachtige straatjes en veel gebouwen die er niet heel bijzonder uitzien. Wel bijzonder is de ligging: op een eilandje zo’n vijftig meter vanaf een landtong, en daarmee verbonden door een brug. Aan de landzijde een fort en verder rondom redelijk steile (rots)wanden vanuit de zee, dus ongetwijfeld in oude tijden goed te verdedigen. Tegen de horden toeristen is echter niets bestand, en dus is de oude stad bezaaid met souvenirwinkeltjes, restaurants en (air)b&b’s.
Op de landtong de nieuwere stad, met gebouwen die deels uit de 19e eeuw lijken te stammen, en deels uit de 20e. Ook al niet heel mooi, met een enkele uitzondering. Waarbij we dachten: dat mensen vroeger van de mooie, statige huizen konden laten bouwen – kwam dat nu omdat zij in vergelijking met nu zo ontzettend rijk waren, of kwam het omdat degenen die ze daadwerkelijk bouwden niet meer dan een hongerloon ontvingen? Of is dat eigenlijk hetzelfde, en waren de verschillen tussen de welgestelde -niet eens extreem rijke- bovenlaag en de grote massa destijds vele malen groter dan nu?


Hoe dan ook, ons appartement ligt weer een eind buiten de nieuwere stad, in het nieuwste deel, uitgestrekt langs de baai ten zuiden van de stad. Niet aan de boulevard, maar daarvan gescheiden door een stuk onbebouwd groen van -waar wij zitten- zo’n 100 meter diep en zo breed dat we vanaf ons terras een heel ruim uitzicht hebben op de zee, de vuurtoren en nog net een stukje oude stad en aan de andere kant van de baai de stranden met de bossen erachter. De zonsondergang is elke avond adembenemend.

Ons terras – dat is dus ons terras aan de voorkant. Over de hele breedte van het appartement, (een meter of tien) en een meter of vijf diep, voor driekwart overdekt zodat we voldoende schaduw hebben. En omdat het appartement feitelijk een penthouse is, hebben we aan de achterkant nog zo’n terras. Beide ook voorzien van zitjes, eettafels en grote potten met cactussen en vetplanten. Verder: een ruime woonkamer, twee slaapkamers (en ergens achteraf nog een derde), twee badkamers, een hal, een keuken(tje) en ook nog een soort serre. Dit alles op de derde verdieping – met een lift die maar tot de tweede gaat, maar dat beetje traplopen hebben we er graag voor over. Verreweg het meest luxe onderkomen van deze reis, al is het waarschijnlijk een jaar of dertig oud en dus hier en daar wat versleten.


Veel doen we hier niet. Een beetje lezen, schrijven aan dit blog. Lunchen aan de rand van de oude stad, en dan een uurtje lopen langs de haven, de zeekant en door de smalle straatjes. Flaneren, of kijken naar de mensen die flaneren, door de winkelstraat in het nieuwere deel. Ontbijten en dineren op een van onze terrassen. Een stukje lopen over de boulevard. Een klein stukje zwemmen in de Ionische zee voor de deur – maar dat kan alleen op de dag dat er geen wind staat, want als die er wel is, is de combinatie van golven en rotsen niet gezond.

En een tochtje met de auto. Naar de andere kant van het schiereiland, waar we bij Otronta de Albanese bergen uit zee (ook de Ionische) zien oprijzen. Daarvandaan over de langs steile kliffen kronkelende kustweg naar het zuiden, via de badplaats Santa Cesarea Terme naar het meest zuidelijke puntje van Italië. Er staat een vuurtoren, een Pauselijke basiliek en een steen die aangeeft dat dit km. nul is – ‘finis terra’. Wat natuurlijk de vraag oproept of dat niet ook geldt voor de teen van de laars. En dan langs de andere kustweg, over vlak land dat nauwelijks hoger ligt dan de zeespiegel, terug naar Gallipoli. Een tocht waarbij we ons weer verwonderen over het verkeers- en parkeergedrag van de Italianen (links-afslaand verkeer dat voorrang krijgt -of neemt-, midden op de weg stoppen omdat je even een praatje wilt maken met iemand die je tegenkomt, je auto dubbelparkeren, of op een zebra, of dwars op een hoek). En fenomenen als stopborden op de doorgaande weg waar die in een plaatsje een smal straatje kruist (eigenlijk nog niet eens zo gek – je haalt de snelheid er een beetje uit en het is beduidend goedkoper dan een stoplicht) of een omleiding die je bij een opgebroken stuk weg in de richting stuurt van een ander opgebroken stuk waar dan weer geen verdere aanwijzingen staan. Nou ja, je begrijpt dan steeds meer waarom dergelijke borden genegeerd worden, en wordt er zelf ook steeds beter in dat ongestraft te doen en zo wel te komen waar we willen zijn.
Tijdens deze rit worden we weer getroffen door de treurige aanblik van veel olijfboomgaarden. Deels zijn ze geheel gekapt, op andere is een groot deel van de bomen verdord. Hebben we daar niet iets over gelezen? Een beetje zoeken geeft het antwoord: ja, er stond een tijdje geleden een berichtje in de krant over een bacterie die in Italië olijfbomen aantast door de sapstroom steeds meer af te knijpen. De gevolgen waren, terugkijkend, tijdens onze hele reis zeer zichtbaar, en je kunt je voorstellen dat ze rampzalig zijn.


Na het tochtje langs de kusten hebben we het weer een dag rustig aan gedaan. Een beetje lezen, lunchen in de stad en alvast een beetje opruimen – door de koelkast leeg te maken, onder andere. En zo konden we op onze laatste dag relatief vroeg vertrekken en op weg naar het vliegveld (Brindisi) een bezoekje brengen aan de stad die ook nog op ons programma stond: Lecce. Volgens de beschrijvingen erg de moeite waard: dé Barok-stad van Zuid-Italië. Tja. Misschien hadden we ons beter moeten voorbereiden en een tocht uitstippelen langs alle bezienswaardigheden, maar nu viel het ons tegen. Een relatief grote stad, met in het centrum inderdaad een aantal uitbundig met beeldhouwwerken versierde gebouwen. Maar ons sprak het niet zo aan. En wat ons helemaal niet aansprak waren de hordes toeristen die we overal tegenkwamen (jaja, daar waren we natuurlijk zelf ook deel van) en de restaurants met de toeristenmenu’s en de jongens en meisjes die ons probeerden naar binnen te lokken.


Na dit bezoek, op weg naar het vliegveld -na een lang niet slechte lunch op een terras waar we toevallig langsliepen en niet gelokt werden- hebben we geprobeerd de balans op te maken. Of eigenlijk – op een rijtje te zetten waarom we eigenlijk, hoewel dit een prima vakantie was, de voorkeur geven aan Spanje. Waarschijnlijk in de eerste plaats het feit dat we daar de taal net iets beter spreken en begrijpen, en dus een prettiger contact hebben met de mensen. In de tweede plaats -heel onverwacht, eigenlijk- dat we daar over het algemeen lekkerder eten. En dat komt niet vanwege de pasta. En misschien, in de derde plaats, ook wel omdat we bij Italië -althans, dit deel van Italië- het idee hebben dat alles er een beetje stilstaat en naar het verleden is gericht, terwijl Spanje een dynamischer en toekomstgerichter indruk maakt.

Nou ja, over een paar maanden gaan we weer in Spanje kijken, en dan zullen we een en ander wat beter vergelijken.

Reacties

Reacties

Micheline

Genoten van jullie uitgebreide reisverslag.

Ineke

Leuk om jullie verhaal te lezen, dank!

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!