Marian en Max zijn even weg

Surviving the Road to Hana

In diverse winkels hier op Maui kun je T-shirts kopen met de tekst 'I survived the road to Hana', en in elke reisgids staat dat het rijden van die weg een van de dingen is die je hier in elk geval gedaan moet hebben - net als het beleven van de zonsopkomst op de Haleakala (dat vraagteken in onze eerdere blog komt doordat op de laatste a eigenlijk een liggend streepje hoort, en dat kan mijn laptopje wel maar de reismee-site begrijpt dat niet). Goed, die zonsopkomst hebben we dus niet meegemaakt -wel, trouwens, zojuist een prachtige zonsondergang, gewoon vanaf het terras voor ons huisje- maar de weg naar Hana hebben we gereden, en overleefd.
En dat roept de vraag op: wat is er dan met die weg? Tja, niet zoveel, eigenlijk. Er is gewoon iets met Amerikanen. Een weg van een kilometer of zestig die stevig slingert en hier en daar langs een steile helling gaat, die nergens breder is dan twee banen en die een flink aantal bruggen telt die maar één auto breed zijn - dat is kennelijk zo bijzonder dat het een waagstuk is om hem te rijden. En dus wil iedere toerist het doen, en rijd je regelmatig in een file achter iemand die zelfs de maximaal toegestane 30 km/uur te snel vindt. Gelukkig maken de meeste fileaanvoeders gebruik van de vele passeerplaatsen, zodat het tempo weer wat omhoog kan en het toch nog een beetje leuk wordt. We hebben immers niet voor niets een rode Ford Mustang cabrio gehuurd - overigens een redelijk slome bak in vergelijking met ons eigen Golfje, maar met voldoende pit voor dit land.
Even terug naar de weg. Als je in Europa wat ervaring hebt in de bergen, of op de kustwegen van (mediterrane) eilanden -ik denk nu zelf even aan onze recente rit op Corsica, in de stromende regen- dan is het rijden niets bijzonders. Maar de omgeving wel. Tropisch regenwoud, op sommige stukken, en op andere velden met suikerriet. Met enige regelmaat stalletjes met eten of drinken langs de weg (Kak's Thai Food verdient hier vermelding - we zijn er niet gestopt), diverse watervallen en poelen waarin druk gezwommen werd en een flink aantal uitzichtspunten, waaronder één met zicht op een rots die kennelijk in Jurassic Park figureert. In de buurt daarvan trouwens ook de Garden of Eden, een botanische tuin waarin we een ruim uur hebben doorgebracht en die op zichzelf de trip al waard was. Wat een weelderige kleurenpracht, en wat kunnen planten die bij ons thuis in een potje staan te zieltogen hier groot worden. Geen (tuin)slang te zien, maar wel kleiner ongerief, zodat we nu onder de bulten zitten.
Aan het eind van de weg -jawel- het slaperige plaatsje Hana, waar het leven goed lijkt te zijn. En dan moet je terug, want met een huurauto mag je niet de weg rond de oostpunt rijden - vanwege de harde wind en de hoge golven, naar het schijnt. Gek genoeg geldt dat ook voor de weg om de westelijke punt, dus moesten we vandaag na ons uitstapje naar Lahaina (een door toeristen overstroomd voormalig walvisvaardersstadje aan de zuidwestkust) ook rechtsomkeert maken.

Waarmee we bij Makawao komen, het stadje waar we deze vier dagen op Maui ons onderkomen hebben. Redelijk toevallig, maar misschien wel het leukste plaatsje op het eiland. Een hoofdstraat met een ouderwetse Bakery, een gemoderniseerde General Store annex Deli en een verzameling winkeltjes in mode, stenen en prullaria, yoga-studio's, healingpraktijken, sushi-bars etc. die duidelijk maken dat de tijd hier sinds de jaren zestig weliswaar niet heeft stilgestaan, maar wel mild is geweest.
De bed & breakfast waar we zitten, The Banyan Tree House, is een gouden greep. Een fors terrein met daarop een oude plantagewoning en een aantal deels vrijstaande bijgebouwtjes, waarin een aantal kamers en 'cottages' zijn ondergebracht. Verder een mooi aangelegde (sub)tropische tuin, een zgn. Banyan tree (een boom waarvan de luchtwortels nieuwe stammen vormen en die zo in zijn eentje een soort bos kan worden - in Lahaina wordt het hele marktterein van zo'n 50 bij 30 meter tegen de zon beschermd door één zo'n boom) en een zwembad dat groot genoeg is om even een paar slagen te maken.
Wij hebben Hibiscus gehuurd, een ruime en lichte cottage, goed gelegen op de wind en de zon zodat we de hele dag en avond op ons terrasje kunnen zitten. Elke ochtend wordt daar ook ons ontbijt bezorgd, en omdat we een magnetron hebben kunnen we goed uit de voeten met de alleszins smakelijke maaltijden die de Rodeo General Store elke dag weer vers maakt. Al met al een soort paradijs, en we kunnen ons dan ook goed voorstellen waarom de tuinman zich na zijn studie economie in Utrecht en een weinig bevredigende kantoorbaan hier gevestigd heeft.
Tja, Nederlanders kom je overal tegen - hoewel de dame die ons vanochtend vertelde dat ze ook Nederlandse was, omdat haar echtnoot afstamde van een Nederlander die in de zestiende eeuw naar de VS was gekomen, wat ons betreft toch niet helemaal in die categorie valt. Zouden ze hier trouwens statistieken bijhouden van zevende generatie allochtonen? En zouden ze bijhouden wat die kosten / opbrengen?

Aloha van Maui

Gerekend vanaf de zeebodem is de Haleakal? hoger dan de Mount Everest, lazen we op een van de informatieborden op de top. Maar ja, als je zo begint, moet je de Mount Everest misschien ook wel vanaf de zeebodem meten. En dan - vanaf welk punt van die bodem? Meten vanaf zeeniveau lijkt toch het best, zeker als we er maar even van uitgaan dat dat niet al te zeer zal stijgen, en dan is hij met zijn hoogte van bijna drie kilometer (10.023 feet) toch al geen kleintje.
Nee, we hebben hem niet beklommen. Nou ja, de laatste drie meter - vanaf het parkeerterrein aan het einde van een lange, bochtige weg. Een beetje gemakzuchtig misschien, maar de tijd dat we met een zekere minachting neerkeken op degenen die niet op eigen kracht boven kwamen, ligt duidelijk achter ons. En om nu te zeggen dat we de sportieveling benijdden die zich op de top opmaakten om zich op mountainbikes over nauwelijks begaanbare paden naar beneden te storten, of de dapperen die we juist omhoog zagen fietsen - nou nee.

Dit is Hawaii. De vijftigste staat van de VS, en een van de kleinste (0,2% van de totale oppervlakte). Ver van het vasteland (welk dan ook): het was zes uur vliegen vanaf Los Angeles, en het is 10 uur vliegen naar onze volgende bestemming. Een staat bestaande uit een aantal eilanden, allemaal van vulkanische oorsprong. En dat is precies wat de Haleakal? is: een vulkaan, of althans het overblijfsel van een vulkaan. Maar wat een prachtig overblijfsel.
We hadden gelezen en gehoord dat het de moeite waard was om hier naar toe te gaan, maar we waren volstrekt niet voorbereid op wat we te zien kregen. Sterker nog - nadat we ergens op weg naar de top bij een parkeerplaats een meegebrachte sandwich hadden gegeten, liepen we al weer op weg naar de auto toen we een bord zagen dat ons uitnodigde om even 400 meter te lopen naar een uitzichtspunt. En zelfs toen we dat deden, zeiden we nog tegen elkaar dat het toch altijd weer hetzelfde is als je op een berg loopt: je denkt telkens 'daar, om die bocht / aan het eind van die klim is het' (het hoogste punt, het mooie uitzicht) en dan ontdek je telkens weer dat er daarna nog een bocht komt, of nog een klim. We stonden dan ook al op het punt om terug te lopen toen, jawel, na die laatste bocht een panorama zichtbaar werd dat adembenemend was (ok, de hoogte hielp daar ook aan mee). Een immens keteldal (niet de voormalige krater, lazen we, maar het resultaat van erosie door wind en regen) gevuld met een kolkende wolkenmassa waar je op neerkeek en die telkens andere delen van het dal onthulde. Enorme asvelden, gestolde lavastromen en een paar perfect kegelvormige jongere vulkaantjes, de kraters nog intact. Volkomen doods, zo te zien - maar dichtbij zie je dan toch altijd weer planten. Hier onder andere de Sliversword, een niet zo grote plant die in kleur en vorm zijn naam eer aandoet en die alleen hier voorkomt - en die dreigt uit te sterven door de import van mieren en sluipwespen uit andere delen van de wereld.
Een tijdje gekeken naar dit telkens veranderende uitzicht, en toen verder naar de top. Zo'n honderd meter daaronder ligt een informatiecentrum van de National Park Service (een groot deel van de vulkaan is een beschermd natuurpark) en van daar heb je ook weer een geweldig uitzicht over het dal. Toen we aankwamen ging het net dicht (drie uur 's middags) maar we konden nog wel aan een Park Ranger vragen hoe dat nu zit met de wolken en het zicht op zonsopkomst en zonsondergang (de folders zeggen dat dat een unieke ervaring is, maar dat is het ook als je bij zonsopkomst over de Moerdijkbrug rijdt of over Groningse weilanden uitkijkt, kunnen we uit ervaring melden). Goed, daar kijk je dus overheen - en dat maakte het voor ons makkelijker om te besluiten dat we niet vroeg gingen opstaan om dat hier mee te maken (we krijgen deze vakantie nog ten minste één vlucht waarbij we dat uit het vliegtuig kunnen meemaken).
Vanaf het informatiecentrum kun je, als de weg niet is afgesloten, verder richting echte top. Het hoogste punt is overigens niet toegankelijk, omdat daar een observatorium en een satelietvolgsysteem van het leger liggen. Vanaf het hoogste punt dat je wel kunt bereiken, heb je uitzicht op de twee vulkanen van het 'Grote Eiland', waaraan de staat Hawaii zijn naam ontleent. Dat wil zeggen: in de verte steken twee toppen door de wolken.

New York? New York!

Uitzonderingen bevestigen de regel. Het Museum of Modern Art is geen gebouw dat je bijblijft, maar van wat er hangt en staat maakt een veel groter deel een blijvende indruk dan bij de meeste andere musea van moderne kunst het geval is. Misschien komt dat ook wel door de ruime definitie van 'modern': van 19e eeuw tot contemporain. En ja: bij die laatste zie je ook hier dat de censuur van de tijd nog niet heeft toegeslagen, zodat de ingenieus gearrangeerde hoopjes touw en de op de millimeter nauwkeurig geplaatste rijen bloempotten er nog staan. David Lodge schrijft daar in zijn recente boek Deaf Sentence (in Londen gekocht) een mooie observatie over: 'those minimalist paintings and cryptic installations in galleries that depend entirely on curators' and critics' descriptions of them for their existence as art'.
Maar daar staat veel moois of op zijn minst interessants tegenover. Echt spannend: een selectie Zuid-Amerikaanse schilderijen - heel krachtig en met bijzondere kleuren. Mooi meegenomen: een overzichtstentoonstelling van Ensor (naast de bekende ook een paar minder bekende maar wel bijzondere stukken) en van conceptuele kunst die begin jaren zestig van de 20e eeuw in Amsterdam gemaakt werd ('work that plays with the idea of dimensions and distances and prefigures a number of conceptual-based art practices'. heet he op de site van het MoMA). Met, onder andere, een affiche van een 'mars door Amsterdam', georganiseerd door Wim T. Schippers en Willem de Ridder, filmpjes van Bas Jan Adler (nooit meer iets van vernomen nadat hij als deritger op een solo-zeiltocht vertrok) die van een dak / in een grcht valt en een serie foto's die Jan Dibbets maakte van zijn flat. Ook geen zaken met eeuwigheidswaarde, waarschijnlijk, maar wel een mooi tijdsbeeld.

Twee dagen New York - het is natuurlijk niet eens genoeg om Manhattan te zien. En dat hebben we dan ook niet: hooguit stukjes van het gedeelte tussen de 30e en de 54e straat. Maar daar dan wel weer stukjes die we nog niet kenden (nou ja, het was dan ook pas ons tweede bezoek) zoals de oever van de Hudson (hier niet erg interessant), de omgeving van het centrale busstation (je komt daar vanuit Hells Kitchen in een helse garage terecht) en het Garment District (stoffen- en fourniturenwinkels in een enorme diversiteit en daartusendoor naaiatelliers - een beetje zoals in het Diamond District aan de andere kant van Broadway de juweliers op een kluitje zitten). Die laatste twee allebei ook onmiskenbaar 'Joodse' stukken New York, zoals andere ook duidelijk een zwart of een latino stempel hebben. Die enorme diversiteit roept allerlei fundamentele vragen op rond samenhang, binding, behoud van identiteit en sociale uitsluiting. En heel praktische, zoals 'wat zegt deze met een zwaar latino / aziatisch / slavisch etc. accent sprekende taxichauffeur / winkelbediende / receptionist nu?' En begrijpt hij / zij mijn Neder-Engels? Niet allemaal vragen waarop je als toerist zo even een antwoord kunt krijgen (trouwens, ook niet door het lezen van wetenschappelijke analyses als die van Putnam) maar in elk geval goed om je voor een te simpel beeld -van New York, de VS of Nederland - te behoeden.

Vragen van een heel ander kaliber waren natuurlijk: waar slapen we en waar eten we. Het hotel was uiteindelijk niet zo'n moeilijke keuze. Als je maar eenmaal een paar criteria hebt die je echt belangrijk vindt, is ook uit zo'n onwaarschijnlijk groot aanbod nog wel te kiezen. En omdat sommige voorkeuren redelijk consistent zijn, werd het hetzelfde hotel als vorig jaar (Millenium UN Plaza, zoals de naam suggereert vlak bij het gebouw van de Verenigde Naties): ruime kamers, prima bedden, een grandioos uitzicht op Empire State Building, Chrysler Building en zo nog een aantal 'landmarks' en -belangrijk criterium- een zwembad (waarvandaan weer een mooi uitzich op East River en aan de andere kant Queens en Brooklyn). Een hotel waar je, naast toeristen, ook heel wat gasten tegenlomt die duidelijk voor (andere) zaken daar zijn. Veel geüniformeerden van over de hele wereld, ditmaal, wat weer een aardig inkijkje gaf in stijlen en wat daarmee kennelijk uitgedrukt moet worden: van elegant via zakelijk naar tot de strijd bereid.
In de buurt van het hotel geen toprestaurants, maar wel een paar heel aardige: italiaans, vis, steak - voor elk wat wils, dus. De ligging is trouwens ook redelijk praktisch: drie blokken van Grand Central Station, dus je bent zo bij een subway.

Een weekendje Londen

Een weekendje Londen

Afgezien van een druilerige zondagochtend die we moesten kapotslaan op weg naar de boot Harwich - Hoek van Holland, waren we nog nooit in Londen geweest. Alle reden dus om daar nu eens een weekend door te brengen, en eens te kijken of het echt zo'n leuke stad is.
Nou, het viel niet tegen. Om te beginnen al niet de vluicht: van Rotterdam naar London City Airport is erg relaxed: Zestienhoven blijft toch een aangenaam rustig vliegveld, en voor London City geldt hetzelfde. Van het vliegveld biedt de Docklands Light Rail een prima verbinding met de stad (Underground station Bank) en de Oystercard (de OV-chipcard voor Londen - je vraagt je af waarom deze naam) werkt perfect.
We hadden een hotel geboekt aan Temple Terrace, recht tegenover het Underground station, en dat bleek een prima plaats. Uitzicht over de Thames, op de London Eye en de Houses of Parliament. Het hotel zelf - ach, een grote betonnen kolos met redelijk standaard kamers. Goede bedden, goed geisoleerd - prima, dus.
We kwamen op vrijdagmiddag om een uur of half vijf aan, en zijn direct een wandeling gaan maken die we in een boekje gevonden hadden: langs en door de Inns of Court. Alsof je in een Engels rechtbankdrama loopt - je verwacht elk moment John Deed uit de 'chambers' van Jo te zien sluipen. Dat gebeurde dus niet, maar zijn auto stond er wel. In veelvoud. Er is kennelijk een heel stel Engelse juristen dat niet alleen van dure sportwagens houdt, maar ze zich ook kan permitteren.
Het systeen van de Inns is ons nog niet echt duidelijk. Het zijn zo te zien niet zozeer advocatenkantoren als wel een soort gilden waar je lid van moet zijn om te kunnen procederen en die een eigen opleiding bieden, en waar je dan ook -individueel of als kantoor- kantoorruimte kunt huren, maar er is ook zoiets als 'door tenants', en wat dat inhoudt moeten we nog maar eens achterhalen (je kunt kenelijk zelfs als rechter 'door tennant' zijn, en dat lijkt wat vreemd.
Hoe dan ook - een aardige wandeling van een kilometer of vier brengt je langs lelijke moderne kantoorgebouwen naar middeleeuwse binnenplaatsen en van drukke winkelstraten in smalle steegjes. En langs de nodige pubs, die op vrijdagmiddag -maar misschien wel elke middag- vol zitten en staan met jongens en meisjes in klassieke Engelse kantoorkleding: blauw pak / mantelpakje, en alles wat daarbij hoort. Veel bier dus, en luide conversatie. Maar wel een prima plaats om even te schuilen voor een heftige bui.
Zo'n zelfde bui zorgde er 's avonds voor dat we erg snel besloten waar we zouden eten: het eerste restaurant dat we op de Strand tegenkwamen. Indiaas, en dat herinnert ons (nog) steeds weer heftig aan het restaurant waar we ruim tien jaar geleden in Glasgow een zodanige voedselvergiftiging opliepen dat we er pas dagen later echt hersteld van waren.

Vroeg naar bed -de Engelse tv is niet meer wat hij geweest is- en de volgende ochtend eerst maar eens op zoek naar ontbijt (leuker en beduidend goedkoper dan in het hotel). Voldoende gelegenheid (dit deel van Westminster is niet alleen de omgeving van de advocaten, maar ook van de studenten van de London School of Economics en de razende reporters van de BBC World Service). Daarna de tweede wandeling langs de rivier naar Blackfriars Bridge, daar naar de overkant en vervolgens de Tate Modern. Een grandioze ruimte, vooral de hal waar de turbines van deze voormalige electricteitscentrale stonden, maar ook verder alleen al als gebouw de moeite waard. Interessant wel, dat je dat van veel musea van modene kunst kunt zeggen: in Newcastle (een voormale graansilo), Glasgow (een oud beursgebuw), Lissabon (voormalige bakkerij) en natuurlijk de Guggenheims in New York en Blbao en ga maar door (Helsinki, Louisiana, Brussel, Washington). En eigenlijk geldt voor wat je er kunt zien ook zoiets: veel pretentieus geknutsel (een paar bloempotten op een rij, een stuk touw in een op het eerste gezicht willekeurige wanorde, een kunstig getimmerd strijkijzer van tien meter lang), een aantal direct herkenbare schilderijen (Picasso, Lichtenstein, Malevitch) en een paar stukken die je raken en bijbljven. Hoogtepunt voor mij is 'Patriots' in Glasgow, en hier in Tate Modern waarschijnlijk wel het beeld 'De wreker' (als ik het me goed herinner). En een film uit ca. 1980, van iemand die goed naar Terry Gillam gekeken had, maar wel iets eigens bij elkaar geknipt en geplakt had. Goed, we hebben niet geprobeerd alles te zien - na een bezoekje aan de bovenste verdieping waarvandaan je een mooi uitzicht op St. Paul's hebt zijn we verder gaan wandelen, langs de replica van The Globe en de plaats waar die oorspronkelijk gestaan heeft, Southwark Cathedral en de markt ernaast en wat plaatsen die je ook regelmatig op tv kunt zien, maar dan als treurige plaats delict in politieseries, naar de nieuwbouw tegenover de Tower. Hier waren we dus eerder geweest, maar het verschil tussen een natte zondagochtend en een zonnige zaterdagmiddag is zo groot dat het enige wat we nog herkenden HMS Belfast was, waar we ons destijds verbaasden over de claustrofobie oproepende omstandigheden waaronder de bemanning van zo'n groot schip moest leven.

Van hier terug over Tower Bridge, met de Underground naar ons hotel, nog even langs een boekwinkel en vervolgens naar de Albert Hall. Wat een enorm gebouw - volgens mij nog een slagje groter dan de Haarlemse koepel- en wat een geweldige akoestiek. We luisterden naar het orkest van Zürich, onder directie van David Zinman, met Dawn Upshaw als soliste in de vierde symfonie van Mahler en She was There, een bewerking voor orkest en sopraan van een aantal liederen van Schubert. Ik denk niet dat we de Mahler ooit zo licht en open gehoord hebben - echt een belevenis. Eén ding deed ons overigens wel erg denken aan een eerdere uitvoering: viel toen de sopraan flauw vlak voor ze aan haar laatste strofen moest beginnen, nu was het een van de mensen uit het publiek die inmiddels al bijna een uur had staan luisteren tussen de menigte Promenaders. We hadden trouwens mooie plaatsen: eerste rij stalles, redelijk dicht bij het podium. Ook maar gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in een van de restaurants van de Hall te eten - en bepaald niet slecht.

Zondagochtend uitgeslapen, koffers gepakt en kort na twaalven op weg naar Heathrow voor de volgende etappe.

Is er nu iets specifieks wat opvalt aan Londen? Ja - vooral dat het inderdaad een bijzonder multiculturele stad is, en dat dat -van de afstand van de toerist bezien- allemaal redelijk probleemloos lijkt te verlopen. En dan heb ik het niet alleen over de diversiteit aan restaurants en de soms wat moeilijk verstaanbare versies van het Engels waarmee je geconfronteerd wordt, maar ook over de vrouw in trainingpak met daarover een zwarte rok en een sluier die in de meeste Nederlandse steden toch wel enig opzien gebaard zou hebben. Nee, geen pleidooi voor de Britse versie van multiculturaliteit, maar wel voor een wat ontspannener omgang ermee.
En een tweede wat opvalt, is de enorme hoeveelheid CCTV-camera's overal, gecombineerd met een weinig zichtbare aanwezigheid van 'blauw op straat'. Voor ons geen reden om ons extra (on)veilig te voelen, maar ik moest toch ook weer denken aan het gevoel dat ik in Den Haag de laatste tijd bijna dagelijks heb als ik weer zo'n colonne blauwe auto's met zwaailichten over de trambaan zie scheuren: is de veronderstelde veiligheid die dat aan (een van) de inzittenden biedt wel zo groot dat dat opweegt tegen de indruk die het wekt, namelijk dat Nederland bijzonder onveilig is.

De Hermitage

De Hermitage. Voor mij is dat, meer dan de indrukwekkende Rembrandts en de overdadige inrichting, onze gids Jelena. We hadden een georganiseerde reis geboekt vanuit Helsinki, waar we onze Finse vakantie afsloten, en zaten in de bus met een redelijk gemengd gezelschap, waaronder twee mensen die eisten dat onze Finse gids haar verhalen niet alleen in het Engels maar ook in het Duits hield (dat ging prima, alleen het stukje over Duitsers die geen gevoel voor humor haden kreeg ze niet vertaald) en die dus ook in Petersburg een Duitssprekende gids moesten hebben. Maar ja, toen besloten zij dat ze toch Engels spraken, net toen wij besloten hadden dat een Duitssprekende gids voor vier te prefereren was boven een Engelssprekende voor 20. En zo geschiedde het dat we een privégids hadden: de in Oost-Duitsland als dochter van een Russisch militair geboren Jelena, die niet alleen haar naam eer aandeed maar desgevraagd ook heel wat meer vertelde dan alleen welke bezienswaardigheid we nu weer bezochten. En die ons in de Hermitage vooral de ruimte gaf om te gaan zien wat we zelf interessant vonden.

Enfin - dat was Petersburg. De Hermitage aan de Amstel deden we natuurlijk helemaal op eigen kracht. Samen met nog een paar honderd belangstellenden, die overeenkomst was er dan weer wel. Een stijlvol verbouwd gebouw, en een mooi ingerichte tentoonstelling. Een beetje veel avondjaponnen en uniformen, en geen enkel schilderij dat me echt trof, maar alles bij elkaar een interessant kijkje in het Russische hofleven. Waarbij je je aan de ene kant kon voorstellen hoe zo'n hof een hele stad van werk kon voorzien, en je aan de andere kant weer alle begrip kreeg voor degenen die vonden dat dat feodale systeem moest verdwijnen, desnoods met geweld.
Lunch ditmaal dus niet aan de Neva, maar op het terras van Neva, het restaurant van het museum. Daar zit je goed (beter dan binnen, denk ik), de bediening is prettig en het eten niet slecht.

Van de Hermitage naar de Hortus is maar een kleine wandeling. De Hortus zelf valt wat tegen - in vergelijking met de Leidse is hij wel erg klein. De 'drie klimaten'-kas was een mooie voorbereiding op wat we over een aantal weken gaan tegenkomen; de vlinderkas bood een mooie gelegenheid om ons nieuwe cameraatje eens uit te proberen.

Om de dag af te sluiten met een diner aan het water had ik een tafel gereserveerd bij Wilhelminadok, op de noordelijke over van het IJ, ongeveer tegenover het Muziekgebouw en dicht bij het IJplein - en dus via de pont ook vlakbij CS, en toch een stuk aangenamer dan Damrak etc. Dat reserveren was geen overbodige luxe: het is er druk op mooie middagen / avonden. Dat geldt ook voor het IJ: veel plezierbootjes, van mooie zeiljachten en glimmende speedboten tot omgebouwde veilingschuiten en andre pieremachochels. Daartussendoor een drukke beroepsvaart en, als je het treft, een cruiseschip dat aanlegt bij of vertrekt van de pasagiersterminal aan de overkant. Wij troffen zowel een vertrekkend als een aankomend schip, en dat betekende dat we ook de redelijk spectaculaire draai mee konden maken. Dan kun je je voorstellen dat het een keer misging, en zo'n schip de bovenverdieping van het restaurant ramde.
Eten en drinken zijn minder spectaculair dan het uitzicht, maar ook in dit opzicht is het geen straf hier te zitten en de zon in het IJ te zien zakken, of hoe ze dat in Amsterdam ook mogen zeggen.

Corsica: Centuri

Het was aangekondigd: het zou regenen op onze eerste echte dag op Corsica. En dat deed het dan ook. Niet eens zo hard, in het begin, maar wel voortdurend.

Na het ontbijt op pad: van Ajaccio naar Centuri, zoveel mogelijk langs de kustweg want dat moest mooi zijn. Maar eerst nog even langs een supermarkt om wat water en knabbeltjes voor onderweg te kopen. Die kwamen we, zoals te verwachten was, vanzelf tegen toen we de straat volgden waaraan ons hotel lag. Wat we, meer onverwacht, ook tegenkwamen was een enorme file op de weg verder de stad uit. Inclusief een bezoek aan een café voor een kopje koffie kostte dat alles ruim een uur, zodat we pas omstreeks 11.00 uur echt op weg waren.

Ja, de kustweg is mooi. Denken we. We hebben er weinig van gezien. De regen werd steeds heviger, dus je mocht blij zijn als je een paar honderd meter kon zien. Van een wijdser uitzicht zou ik waarschijnlijk toch niet echt hebben kunnen genieten, want de weg was erg bochtig en smal. Wel rustig - en zo'n wat forsere auto heeft het voordeel dat mensen die wat langzamer willen rijden al gauw even aan de kant gaan om je voorbij te laten ....

Iets gegeten op een overdekt maar wel koud en vochtig terras, en door: rijden, rijden, rijden - want opschieten deed het niet. Ook nog even een afslag gemist waardoor we weer een heel eind terug dreigden te rijden in de richting van Ajaccio, maar dat hadden we gelukkig snel genoeg in de gaten.

Zo rond een uur of vier begon ik me wel zorgen te maken: het leek erop dat het al begon te schemeren (maar dat was misschien alleen omdat de wolken nog dikker werden, en de regen nog massiever) en we hadden geen idee hoe ver het nog zou zijn - of althans, hoe lang we er nog over zouden doen. Maar het laatste stuk viel mee -behalve het passeren van een paar touringcars die ons op de bijzonder smalle weg tegemoet kwamen- dus we waren voor zes uur en nog ruim voor donker in Centuri Port.

Ons hotel, Le Vieux Moulin, was uitgekozen en aanbevolen door SNP - en zoals gebruikelijk beviel het ons prima. Een ruime kamer in een betrekkelijk nieuw gebouw naast het oorspronkelijke, en een mooi ingericht restaurant met een goede keuken. Helaas voelde ik me na de vermoeiende tocht (en misschien ook wel doordat ik wat te luchtig gekleed geweest was) die eerste avond niet goed genoeg om daarvan te genieten, maar dat hebben we de dagen erna goedgemaakt.

Onze eerste dag in Centuri begon nog erg somber, maar wel droog. We zijn de ochtend rond het haventje blijven hangen en hebben er ook geluncht (ik heb met belangstelling gekeken naar de locals die voor een barretje een hele mand met zeeëgels zaten open te breken en leeg te zuigen, maar heb toch maar niet gevraagd of ik mee kon doen). In de middag begon de zon te schijnen en hebben we een wandeling gemaakt richting Mucchieta, om alvast in de stemming te komen voor de kustwandeling die we de volgende dag wilden maken (sentier du douanier).

Dat laatste hebben we uiteindelijk niet gedaan: onze gastvrouw ried het ons vanwege de erg harde wind dringend af. Daarom inplaats daarvan een mooie wandeling wat meer in het binnenland: van Poggio over een steil stijgend pad door de overigens ondoordingbare maquis naar de nabijgelegen Col de St. Lucia, en daarvandaan weer terug door het bos (en, omdat we een beekje niet over konden steken omdat het water erg hoog stond, deels de weg). Goed te doen, behalve de twee kilometer of zo over een kam, waar ik Marian hele einden moest vasthouden om te voorkomen dat ze er afgeblazen werd - de wind was bijzonder sterk.

Corsica: Ajaccio

Sinds we een keer in Parijs onze aansluitende vlucht misten, hebben we het niet zo op overstaptijden van een uur of minder. Maar het ging goed: van Amsterdam naar Lyon geen vertraging, en Lyon is nu niet zo'n groot vliegveld dat je lang moet zoeken en lopen naar de juiste gate. Dus een half uurtje wachten en toen verder, naar Ajaccio. De auto opgehaald -natuurlijk niet de Volkswagen Tiguan die ik had geboekt, maar een Renualt Kaleos (voor Marian: Kolos) met gebruiksaanwijzing (sloeg erg gemakkelijk af)- en door naar ons hotel: Castel Vecchio. Gekozen omdat het wat buiten het centrum lag, en daarom hopelijk wat rustiger. Dat bleek bepaald niet het geval: we keken uit op de in- en uitvalsweg, en het enige moment waarop die wat rustiger was, was toen er 's avonds een enorm jacht getransporteerd werd met behulp van een rijdende kraan die alle drie de rijbanen nodig had. Verder niet slecht, maar ook niets bijzonders.

Ajaccio lijkt me verder wel een aardige stad, maar we hebben er niet heel uitgebreid rondgekeken. Het was inmiddels al laat in de middag, en het begn wat te regenen. Gewoon een wandelingetje door de hoofdstraat dus, naar het standbeeld van Napoleon (erg heldhaftig neergezet) en toen wat door de oude stad op zoek naar een aardig restaurant - wat we uiteindelijk ook vonden in 'Casa di Mama' of zoiets, en wat beduidend beter was dan de naam deed vermoeden.