Marian en Max zijn even weg

De toekomst van het verleden

Na onze incheck-ervaring bij Villa Soleil zorgden we er natuurlijk wel voor dat we bij de tweede etappe van onze wijnreis niet te vroeg aankwamen. Dat leek trouwens nog niet zo makkelijk: we werden geacht om voor 10 uur uit te checken, moesten maar zo’n 300 km rijden en zouden er dus al om een uur of één zijn. Maar gelukkig heeft Italië daar een simpele oplossing voor: de lunch. Niet een snel broodje, maar een echte lunch met een voorgerecht, tenminste een primi of secundi en bij voorkeur ook een postre (pardon: dolce - volgens mij halen we voortdurend Spaans en Italiaans door elkaar). We nuttigden deze in Isea, een plaatsje aan het gelijknamige meer, waar we een jaar of tien geleden ook al eens waren, en we verbaasden ons over het hoofdgerecht: sardientjes uit het meer. Altijd gedacht dat dat zoutwatervissen waren, maar misschien is het hier een verzamelnaam voor kleine visjes. Hoe dan ook, het was smakelijk.

Wat ook hielp om niet te vroeg te komen, was dat de snelweg zowel tussen Turijn en Milaan als tussen Milaan en Vicenza nogal druk was. Vooral met vrachtwagens, waaronder veel uit diverse landen in Oost-Europa en daar voorbij. Dat leverde flink wat files op, en van die heftige momenten dat je alleen maar kunt hopen dat degene achter je ook snel reageert op plotseling vol op de rem gaan staan. Nou ja, dat lukte, en dus kwamen we toch nog gezond en wel aan, rond een uur of halfvijf.

“Villa Tacchi – daar zit een luchtje aan”, zo zullen we ons dit verblijf waarschijnlijk blijven herinneren. De kamer die we kregen toegewezen stonk. Niet naar rook, riool of verrotting, maar naar luchtverfrisser, geurstokjes of schoonmaakmiddel. Een bron konden we niet vinden, en volgens de receptioniste was het ook gewoon de geur van het schoonmaken die vanzelf zou wegtrekken. We hebben ramen en de deur opengezet, en na een uur toch maar om een andere kamer verzocht. Die was kennelijk langer geleden schoongemaakt en met een ander middel, want hier was het wel te harden. En gelukkig maar, want in drie dagen verdween het niet.

De eerste (inbegrepen) maaltijd was hier ronduit onder de maat. Niet zozeer de kwaliteit van wat ons werd voorgezet, als wel de keuze (kip of parelhoen – oh nee, die is op. Carpaccio misschien, al hebt u die ook al als voorgerecht?) en de hoeveelheid. Toch hebben we, uit nieuwsgierigheid en luiheid, ook de tweede en derde avond in het hotel gegeten. De tweede avond een mooi en smakelijk aspergemenu met bijpassende lokale wijnen, de derde een aantal niet onaardige gerechten van de normale kaart.

Op de tweede dag dachten we een bezoekje te brengen aan een paar bezienswaardige plaatsjes in de buurt en dat rondje af te sluiten met Padua, maar het bleef bij Bassano del Grappa (met een opvallende overdekte houten brug) en Citadella (fraai gerestaureerde zeer hoge en dikke stadsmuur om de hele binnenstad). In Bassano bleven we wat langer dan gepland omdat er een bezienswaardige markt was (met veel witte asperges, hier een bijzonderheid) en omdat we besloten er te lunchen, wat vanwege de drukte op het terras veel tijd kostte – maar de zwarte rijst met erwtjes en rivierkreeftjes was het waard. In Citadella was het gewoon aangenaam toeven, al werd op het centrale plein een geluidsinstallatie getest die een geluidsmuur produceerde waartegen je kon leunen. Nee, niet ter voorbereiding van de 1 mei viering de volgende dag, maar voor het feestje vanwege de promotie van de plaatselijke voetbalclub van de derde naar de tweede klasse.

De dag erna, zondag, hadden we in de middag de wijnproeverij in een cantina zo’n twintig kilometer benoorden het hotel. Niet handig, dus, om eerst naar het zuiden te rijden om alsnog Padua te zien. En dan: we hadden toch ook op een paar kilometer afstand Vicenza? Dat bleek geen slechte keuze. In de ochtend regende het een beetje, dus dat was een perfecte gelegenheid om het ruim 400 jaar oude Teatro Olympico en het museum in het Palazzo Chiericati te bezoeken. Na de lunch (een simpel broodje, dit keer) nog het Palazzo Barbaran da Porto, met daarin een permanente tentoonstelling over leven en werken van de renaissance-architect Andrea Palladio, van wie veel in Vicenza en omgeving te vinden is (onder andere die overdekte brug in Bassano). Interessant – al was het maar om te zien waar de architect van het White House in Washington zijn inspiratie vandaan haalde. Afsluitend onderdeel van deze renaissance-ervaring was het bezoek aan “het dak van Vicenza”, de loggia en het dak daarvan rond de Basilica Palladiana – inderdaad, ontworpen door Palladio. Mooi, en een grandioos uitzicht over de stad.

Niet alles wat we zagen was in perfecte staat (een aantal beelden op het dak van de Basilica, bijvoorbeeld, droeg een soort prothese) en niet alle modernisering (een lift hier en daar, verwarming, verlichting) verdiende de schoonheidsprijs. Dat bracht ons toch ook weer even in gedachten terug naar onze gastheer van een week daarvoor, die verzucht had dat het feit dat er zoveel bewaard was gebleven uit de renaissance, voor Italië misschien eerder een vloek dan een zegen was. Want het onderhoud van al die gebouwen is kostbaar (voor de staat en voor de gemeenten – er is maar weinig meer in particuliere handen, al wordt er door particulieren en bedrijven wel veel aan sponsoring gedaan) en naast de toeristische trekpleisters zijn er duizenden kerken, paleizen, villa’s en dergelijke waar maar een paar honderd mensen per jaar komen, en waar het entreegeld al niet genoeg is voor verwarming en verlichting. Dat Italië niet zoiets heeft gehad als een beeldenstorm, plaatst gemeentebesturen nu dus voor lastige keuzen: op welk moment staat de toekomst van het verleden onze eigen toekomst in de weg?

Gedachten als deze hadden we niet zo lang, want de wijnproeverij wachtte. Toen we na enig zoeken op het juiste adres aankwamen, was het daar een drukte van belang. Dat viel ons een beetje tegen, maar gelukkig bleek al snel dat we net aankwamen op het moment dat een verjaardagsfeestje dat hier die middag gehouden was, ten einde liep. Uiteindelijk bleken we slechts in het gezelschap van een Nederlands paar dat dezelfde trip deed als wij, maar een dag later begonnen was – net als een ander Nederlands stel, een Duits en twee Oostenrijkse.

De wijnen die ons bij Col Dovigo werden voorgezet waren heel aangenaam. Met kennis van zaken gemaakt van druivenrassen die we nog niet eerder (bewust) waren tegengekomen: Vespiola (wit) respectievelijk Groppello (rood), en toegelicht door een charmante dame die wist waar ze het over had. Onontkoombaar, dus, dat we wat flesjes aanschaften.

Polite Dutch

Aix-en-Provence, Finale Ligure – het waren slechts voorproefjes van het piece de resistance van deze voorjaarsvakantie: Colleretto Giacosa en Villalta di Gazzo Padovano. Oftewel, de etappes van de zesdaagse wijnreis door Noord-Italië die we een paar maanden geleden boekten omdat hij er zo aantrekkelijk uitzag. Twee maal drie dagen in een tot klein hotel omgebouwde villa, met telkens een wijnproeverij en een diner en eenmaal een “klein geschenk”. En dat voor een schijntje van wat we vorig jaar betaalden voor acht weken Nieuw Zeeland.

Collereto Giacosa ligt iets ten noord-westen van Turijn, aan het begin van het Aosta-dal. Daar waren we een paar jaar geleden al eens, en ook in het gedeelte van Piemonte waar we op weg ernaartoe doorheen reden. Het was ons toen goed bevallen: geweldig eten en idem wijn. Onze verwachtingen waren dus hooggespannen.

De reis verliep voorspoedig -het was gelukkig beduidend minder druk op de weg dan de dag ervoor, toen we vanaf ons terras enorme files op de snelweg zagen, die pas laat in avond oplosten. We waren dus al om 12:30 bij Villa Soleil, ons eerste verblijf. Maar ja, de check-in was pas vanaf 16:00. En als ik zeg 16:00, dan bedoel ik 16:00. Deuren en hekken op slot, en bordjes bij de bellen dat het echt geen zin had om ze voor die tijd te gebruiken. En zelfs iemand van het personeel die -toevallig, dat wel- naar buiten kwam en dat nog eens benadrukte.

Goed, dan maar van de nood een deugd gemaakt en Ivrea verkend, de nabijgelegen grote plaats en -de kennertjes weten dat natuurlijk- de geboorteplaats van de Lettera 35 en nog veel meer van die fijne Olivetti schrijfmachines. Nou, laten we het zo zeggen: er zijn mooiere plaatsen in Italië. En betere restaurants dan dat waar we onze lunch genoten, maar daar moet bij gezegd worden dat we er wat aan de late kant waren en het dus moesten doen met wat anderen versmaad hadden. Trouwens: het smaakte gewoon goed, en meer hoefde het ook niet te zijn. En zelfs de mooiste Italiaanse steden zijn tussen 14:00 en 16:00 niet op hun best, als alles dicht is en de inwoners achter gesloten luiken dingen doen die het daglicht niet kunnen verdragen. Waar nog bij komt dat het weer inmiddels wat betrokken was, en dan ziet ook de mooiste stad er al gauw wat somber uit.

Het zal dus niet verbazen dat we tegen vier uur weer bij het hotel waren, en daar om twee over vier aanbelden, na eerst nog even gewacht te hebben of hek en deur vanzelf zouden opengaan. En ja, we waren welkom, al moest de vriendelijke man die ons ontving zijn uniformjasje nog even dichtknopen. Een aangename, grote kamer aan de binnenplaats. In een bijgebouwtje van recente datum, dat wel, maar met uitzicht op de villa en zo nu en dan WiFi. En met uitzicht op de wijnproeverij en een smakelijke maaltijd.

Ach ja, hoe gaat dat dan. De wijnproeverij bestond eruit dat we aan de bar van het hotel vier bodempjes wijn kregen ingeschonken, waarbij de barkeeper ons vertelde van welk wijnhuis en druiven ze waren. Veel meer wist hij er ook niet van, of in elk geval niet te vertellen in het Engels. En de maaltijd, die zijn we alweer vergeten. Wat natuurlijk betekent dat hij niet bijzonder slecht was, dat moet ook gezegd.

De volgende dag begonnen met een goed ontbijt en een wandeling door het dorp, inclusief het hoger op een heuvel gelegen deel. Mooie uitzichten op de bergen, en vooral verheugend dat het lopen zo goed ging. Lunch in de plaatselijke pizzeria, die verrassend smakelijk bleek. De middag wat verlummeld en ’s avonds naar Ivrea voor het diner, dat we genoten in Osteria San Maurizio. Een bijzonder aangename ambiance, en het eten was ook prima. Lekkere voorgerechtjes uit het Aosta-dal, en een in plaatselijke wijn gestoofd konijntje.

De volgende ochtend in Ivrea bij de plaatselijke fotohandelaar een nieuwe compactcamera gekocht (volgens hem een macchina fotografica, al begreep hij de “technische term” camera ook wel), die allerlei leuke snufjes blijkt te hebben (zoals panoramaopnamen en een HDR-functie die bij weinig licht heel fraaie foto’s oplevert). Eigenlijk best een prestatie, gegeven het feit dat wij nauwelijks Italiaans spreken en de man geen woord Engels. Daarna een wandeling door het wijndorp Carema, een kilometer of 20 verder het Aosta-dal in, en een bezoekje aan het Museod'Arte Contemporanea all'Aperto in Maglione. Dat laatste betekent overigens dat er 30 jaar geleden op heel wat huizen muurschilderingen zijn aangebracht door -toen- hedendaagse kunstenaars en er ook wat beelden staan. Niet heel spannend allemaal, maar wel de moeite waard om te zien. En om gezien te worden, want de mevrouw die haar man aanstootte en, op ons wijzend, uitriep “il professore” had duidelijk ook weer een goede dag. De dag afgesloten met weer een diner in Osteria San Maurizio,waar ook andere gerechten op de kaart goed bleken, net als de wijn uit Carema.

De volgende dag uitgecheckt bij dezelfde man bij wie we hadden ingecheckt, die overigens Alberto heette (net als Einstein, zei hij) en de manager bleek, en die we in de dagen van ons verblijf al hadden zien lopen in een koksgewaad en in de tuin bezig hadden gezien met het planten van begonia’s en het opbouwen van wat er allemaal nodig was voor een huwelijk dat een week later in de villa gesloten zou worden. Van hem behalve het “geschenk”, een klein flesje wijn, ook de complimenten in ontvangst genomen dat we zulke “polite Dutch” waren (hij was het kennelijk ook anders gewend) en hem dus maar gecomplimenteerd met zijn goede Engels.

Duizenden flessen wijn tussen wal en schip

Een middagje in Genua, meer hadden we nog niet gezien van de Italiaanse Riviera. Op zichzelf al een reden om vanuit Aix-en-Provence verder te rijden, via Ventemiglia -de exotisch klinkende naam die we zo vaak op rijtuigen van internationale treinen hebben zien staan, treinen waarin boven de ramen bordjes hingen met het onheilspellende “È pericoloso sporgersi”, wat wij natuurlijk nooit deden, gehecht aan ons hoofd als we zijn, net zomin als we ooit Ventemiglia zagen, maar nu dus wel, zij het vanaf de snelweg- naar Finale Ligure. Een naam die trouwens ook associaties oproept met een luguber einde, maar dat was niet wat ons trok. We wilden gewoon een Italiaanse badplaats zien, en deze werd het omdat we via een bekende boekingsite in deze buurt een agriturismo vonden die zeer werd aangeprezen.

En terecht, zo bleek. Na een heel rustige tocht over vrijwel lege snelwegen -het laatste deel over hoge viaducten en door vele tunnels- en een kort stukje steeds smaller wordende weggetjes de bergen in, kwamen we bij een fraai gelegen boerderij waar ons kamertje al op ons wachtte. De eigenaar nog niet – die haalden we door onze aankomst uit zijn siësta. Dat deerde hem niet, want onze komst was aanleiding om een fles wijn (van eigen productie, en bepaald smakelijk) tevoorschijn te halen en met ons en zijn echtgenote de wereld door te nemen. En dat hoefde niet met handen en voeten, maar kon in heel behoorlijk Engels. Wat eigenlijk wel heel tekenend was voor deze man, die op 14-jarige leeftijd van school was gegaan en een jaar of 30 later besloten had dat als hij ernst wilde maken van zijn wens om zijn blik te verruimen, hij een aantal dingen moest doen: talen leren, gasten in huis halen en gaan reizen. En dat had hij dus gedaan. Engels, Frans en Duits geleerd. Een agriturismo (La Rocca di Perti) begonnen, eerst als restaurant maar inmiddels met zes kamers voor gasten, die bij het diner van harte werden uitgenodigd om bij de gastheer en -vrouw aan tafel aan te schuiven en hun eenvoudige doch voedzame maaltijd te delen. En, inderdaad, reizen. Door Europa, en daarbuiten. En met als volgende reisdoel: Lampedusa. Want de burgemeester van dat eiland dat iedereen tegenwoordig kent vanwege de stromen vluchtelingen die er aan land komen, had onlangs op de televisie verteld dat de plaatselijke bevolking graag enige steun kreeg van mensen uit de rest van Italië – gewoon door er als toerist naartoe te gaan, en zo wat geld in het laatje te brengen. En dat, zo hadden onze gastheer en -vrouw gedacht, was nu net een mooie manier om hun (inter)nationale solidariteit uit te drukken.

Maar nu waren ze dus nog hier, en kookten ze twee avonden achter elkaar de lekkerste dingen voor ons en de andere gasten en zetten ze ons hun wijnen voor en de grappa’s die de grootmoeders hadden gestookt. Of zo begrepen we dat laatste in elk geval, want tegen de tijd dat die op tafel kwamen waren we allemaal niet zo scherp meer.

In de tuin was het goed zitten tussen de vruchtdragende citroenen en de heerlijk geurende sinaasappelbloesem, maar de ene volle dag dat we hier waren hebben we gebruikt om het stadje Finale Ligure te bezoeken. Zo’n echte badplaats met één lange winkelstraat, een boulevard met aan de ene kant hotels en aan de andere de restaurants en bars met elk hun eigen stukje zandstrand met kleedhokjes en ligstoelen, en de zee die inderdaad zo blauw was als het liedje beweert. Ondanks de nationale feestdag waarop iedereen vrij was en de file op het kleine stukje kustweg dat we moesten berijden was het nog niet te druk -zeker in zee niet, want die was duidelijk nog wat koud- maar gewoon aangenaam. Rondgewandeld, op het terras van een van de restaurantjes lekker vis gegeten, op een ander terrasje nog een kopje koffie gedronken, ondertussen ergens een camera laten liggen – het gewone toeristenbestaan dus. Bij terugkomst in de agritourismo nog een kleine wandeling langs de wijnstokken gemaakt over wat een weg heette maar niet meer dan een pad langs de berghelling was, en ons verwonderd over hoe mensen die woonden in de aan dat pad gelegen huizen hun (grotere) inkopen thuis kregen, tot we zagen dat er onderlangs ook nog een weg liep die uitkwam bij dezelfde verzameling huizen rond een 12e-eeuwse kerk als waar ons pad eindigde. Maar vooral met tevredenheid geconstateerd dat het lopen weer heel aardig gaat, zij het nog wat langzamer dan we gewend waren, en ook over niet al te grote afstand.

En tussendoor ook nog wat gedacht over wat onze gastheer vertelde. Dat hij zijn bedrijf formeel had opgeheven, bij de notaris, en dat zijn zoon een dag later een bedrijf had opgericht om de zaak voort te zetten. En dat ze nu een probleem hadden: enkele duizenden flessen wijn die niet van het oude naar het nieuwe bedrijf konden worden overgeboekt, omdat hij niet meer kon handelen namens het oude, dat immers niet meer bestond. Maar dat de commissaris van de Guardia di Finanza een oplossing wist: zijn mannen en hij zouden wel helpen met het opdrinken. Of dit nu inderdaad kwam doordat, zoals onze gastheer vertelde, Italië zoveel en zulke ingewikkelde wetten heeft dat niemand er meer wijs uit kan, of doordat zijn notaris hem slecht geadviseerd heeft – zo’n verhaal maakt weer duidelijk hoe belangrijk een goed functionerend rechtssystem is.

Net zoals zijn andere verhaal tot nadenken stemde. Dat het probleem van Italië niet de corruptie is, maar de ingewikkelde bestuursstructuur. Niet alleen omdat binnen het Italiaans grondgebied nog twee autonome staten liggen (de republiek San Marino en Vaticaanstad) en maar vooral dat de (nog maar zo’n 150 jaar oude) staat nogal onbestuurbaar en kostbaar is doordat er niet alleen op nationaal, maar ook op regionaal en provinciaal niveau parlementen zijn met veel bevoegdheden. Dat levert natuurlijk een interessante relativering op van enerzijds het sprookje van de natiestaat als ideaal model en anderzijds de Europese Unie als inefficiënt. Maar dat terzijde, want waarom zou je over zulke dingen lang blijven denken als je kunt genieten van het echte dolce far niente.

In de provincie

Het is al ruim 20 jaar geleden dat we tijdens een zomervakantie terecht kwamen op een kampeerterrein in Gap. Zo zuidelijk waren we nog niet eerder in Frankrijk geweest – het was of we de Middellandse zee al konden horen. Die camping vonden we smerig, en het was ook nog eens veel te warm, dus we zijn maar weer naar het noorden getrokken en het heeft bijna twee decennia geduurd voor we weer eens in het zuiden van Frankrijk kwamen. In de meivakanties, en dat bleek een stuk aangenamer. Sterker: het smaakte -ook letterlijk- naar meer.

Niet verwonderlijk dus dat we nu voor een paar dagen via Airbnb een appartementje hadden geboekt in Aix-en-Provence. Niet dat we een uitgesproken voorkeur hadden voor die stad, maar het klonk goed en het lag gunstig voor de rest van onze reis.

De reis van Colombey-les-deus-Églises naar Aix-en-Provence verliep zonder bijzonderheden – wat we best bijzonder vonden voor ruim zes uur op de snelweg en een half uurtje over de kaden van Lyon. Wel bood ons navigatiesysteem zo nu en dan een alternatieve route aan vanwege wegwerkzaamheden en ander ongerief, maar die negeerden we – en terecht, bleek steeds. Pas in Aix zelf werd het even wat lastiger: het was druk en het regende, en dat is nooit een ideale combinatie.

Ons appartement lag aan de Cours Mirabeau, een brede avenue die de oude stad scheidt van een nieuwer gedeelte. Helaas betekende dat ook dat het op de rand van het voetgangersgebied lag, en dat deed ons besluiten om de auto maar in een parkeergarage aan het begin van de Cours te zetten. Natuurlijk bleek het appartement aan het andere eind te liggen, maar ach – de Laan van Meerdervoort is langer, en zo konden we alvast wat toeristische couleur locale opsnuiven.

Het complex waarin het appartement lag was groot, een jaar of twintig geleden deels gerenoveerd en deels nieuwgebouwd, en voorzien van diverse binnentuinen die met poorten waren afgesloten van de openbare weg. Het eigenlijke appartement lag op de begane grond en had zelfs een tuintje, of misschien moeten we zeggen: uitgebreid terras, want het gras kwam van dezelfde rol als op ons eigen balkon. Het was, met een grote woonkamer, een redelijk ruime slaapkamer en een piepklein keukentje, perfect voor een verblijf van een paar dagen – en het bleek nog bijzonder rustig gelegen ook. Maar één keer, vrijdagnacht, bereikte wat straatgedruis -dronken gezang- onze oren.

Toch was het maar een paar stappen naar de restaurants, winkels en musea. Uit die restaurants maakten we een goede (La Brocherie in de Rue Fernand Dol – waar doet de naam ons toch aan denken) en een slechte keuze (knoop in de zakdoek: niet gaan eten waar de eigenaar niet zelf in de keuken staat), bezoeken aan de winkels beperkten we tot het noodzakelijke (waaronder een traiteur die ons van een maaltijd voorzag die we aan onze eigen tijdelijke eettafel aten) en van de musea bezochten we er vier. Dat wil zeggen: een soort stadspaleisje waar we konden zien hoe de adel leefde tot aan en kort na de revolutie (Gaumont Centre d’Art), een ander groot huis dat was ingericht als tentoonstellingsruimte voor actuele kunst (Gallifet Art Center, niet spannend, wel leuk) en het Musée Granet, dat in een voormalige priorij en nabijgelegen kapel gevestigd is. Daar hangen en staan best mooie dingen, waaronder redelijk wat vrolijk stemmend werk uit de vorige eeuw. Verder slenterden we met mooi doch wat koud weer door de oude stad (mooi) en bekeken bij het stadhuis diverse bruidsparen en hun gasten (ook mooi natuurlijk, al was het maar in hun eigen ogen). Die oude stad is trouwens een doolhof van nauwe straatjes tussen redelijk hoge panden en hier en daar een pleintje met een fontein (daar staat de stad vol van). Aan de meeste van die straatjes winkels van allerlei soort, waaronder veel mode (en schoenen, brillen, tassen etc.) van luxe merken, en uiteraard allerlei horeca. Hier en daar een kerk of een ander opvallend gebouw. En veel mensen, dus waarschijnlijk in het echte toeristenseizoen niet om door te komen.

Na drie nachten haalden we de auto op (tegen achterlating van €35/dag aan parkeerkosten), raakten we even verzeild in een wielerwedstrijd en vertrokken we naar ons volgende onderkomen.

Drie dames

Ons navigatiesysteem is nogal meegaand. Als je een aanwijzing negeert volgt zelden de mededeling dat je terug moet, maar wordt na verloop van tijd rustig een nieuwe route berekend. We waren dan ook een beetje verrast toen de Dame van het Dashboard ons maar bleef vertellen dat we “indien mogelijk” moesten keren, nadat we de uitgestippelde route over de snelweg hadden verlaten bij een afrit waarachter het verkeer muurvast leek te zitten vanwege een ongeluk, en we ook nog eens het eerst aangeboden alternatief versmaadden omdat de provinciale weg al even onbegaanbaar leek – we waren niet de enigen die dachten slim te zijn. Nu maakte het ons ook weer niet zoveel uit: we waren vroeg in de middag vertrokken voor de eerste etappe van drie die ons in het zuiden van Frankrijk moesten brengen, we hadden geen vooropgezet plan voor de overnachting en het liep tegen vijf uur, dus we besloten om maar eens te kijken of er een hotel in de buurt was. Dat kon ze ons vertellen, en zo zaten we een half uur later op het terras van een golfterrein waar in het clubhuis inderdaad nog een kamer vrij bleek.

Nu denken wij bij golf slechts “sla weg die bal”, en de luide wijze waarop aan twee tafels naast ons groepsgewijs de dag werd doorgenomen bracht daar geen verandering in, maar deze plek was niet gek: een grote, oude boerenhoeve, idyllisch gelegen op een plaats met een beduidend minder idyllisch verleden: vlak bij Quattre-Bras en, zo bleek toen we ons een beetje verdiepten in de tekeningen aan de wand, destijds ook daadwerkelijk strijdtoneel. Gelukkig waren de strozakken waarop toen de troepen van Napoleon sliepen inmiddels vervangen door iets beters (sterker nog: we hadden zo ongeveer de primeur van nieuwe bedden) en was ook de ravitaillering een stuk beter. En het weer trouwens ook, zodat we bij ons avondwandelingetje niet, zoals die soldaten toen, letterlijk vastliepen in de modder.

Kortom, vrouwe Serendipiteit was ons goedgezind toen ze ons naar deze Golf de Pierpont bracht, en ons navigatiesysteem niet minder toen we het na een goede nachtrust en een stevig ontbijt de suggestie deden ons eerst maar eens naar Reims te brengen. Dat bleek weliswaar een omweg op te leveren, maar geen verzoek om op onze schreden terug te keren. En zo zagen we weer heel wat onbekende stukjes snelweg in het Waalse België, en het noordelijke deel van Frankrijk.

Wat een genoegen trouwens, zo’n snelweg waarop nog maar nauwelijks vakantieverkeer zit en al het vrachtverkeer netjes rechts houdt. Cruise control aan, en zoeven maar.

Toch slaat ook dan een keer de vermoeidheid toe, en ditmaal zozeer dat we bijna in de vangrail belandden. Tijd om weer een onderdak te zoeken, besloten we – al was het nog wat vroeg en al waren we door de omweg wat minder ver dan gehoopt. Ditmaal niet het navigatiesysteem om een suggestie gevraagd, maar via Internet iets gezocht. Dat lukte snel, en zo meldden we ons een kwartiertje nadat we de boekingsbevestiging hadden ontvangen aan de receptie van het hotelletje va onze keus. Daar brak lichte paniek uit, want degene die de internetboekingen beheerde had die dag vrij, en los daarvan: men zat al vol. Maar hier schoot vrouwe Fortuna ons tehulp: een telefoontje naar de collega in het centrum van het dorp bracht een oplossing: in de gloednieuwe gite, een tot dependance van het hotel verbouwde schuur, waren de kamers nog vrij – en zo beleefden we ook daar misschien wel de primeur.

Anders dan de naam suggereert, heeft Colombey-les-deux-Églises slechts één kerk – althans, voor zover wij konden zien. Op het kerkhof uiteraard de weelderig versierde en doorgaans niet al te goed onderhouden graven die je in zo’n Frans dorp gewend bent, maar ook twee uiterst simpele en smetteloos schone stenen die door busladingen bedevaartgangers worden gefotografeerd: generaal en later Président de la République Charles de Gaulle en zijn echtgenote liggen hier begraven.

Behalve deze graven en een uit de kluiten gewassen Centre Mémorial Charles De Gaulle biedt Colombey-les-deux-Églises de toerist weinig bezienswaardigheden, maar de omgeving is mooi en noodt tot wandelen. Dat hebben we echter niet gedaan: na een aangename maaltijd (met een opmerkelijk smakelijke lokale wijn), een goede nachtrust en een voor Franse begrippen stevig ontbijt zijn we weer vroeg op weg gegaan – want nu hadden we wel een doel dat we tegen het einde van de middag moesten bereiken. Maar daarover later meer.

Bezit is ook niet alles

We hebben ons weleens afgevraagd hoe het zou zijn om alles in Nederland achter te laten en in een warmer land een heel nieuw leven te beginnen, met een camping, een B&B of iets dergelijks. We hebben het nooit serieus overwogen, en dat is maar goed ook. Niet alleen had de kans bestaan dat we Portugal hadden aangezien voor een warm land -wat het vaak niet is, konden we nu voor de derde maal constateren- maar we hadden het ons waarschijnlijk toch ook te romantisch voorgesteld.

Het Nederlandse paar bij wie we drie dagen verbleven op hun quinta "Albergo do Bonjardim" in Nesperal (een kerk met wat huizen eromheen in de buurt van Serta) hadden zich er wel goed op voorbereid, en het was hen na ruim 25 jaar dan ook gelukt er een aardig lopende combinatie van wijngoed, boerderij en B&B van te maken. Maar je kon zien dat ze daar moeite voor hadden moeten doen - en het is niet geheel onwaarschijnlijk dat ze er nu vooral een voor Portugese begrippen redelijk inkomen uit konden halen omdat ze er een flinke zak geld in hadden gestopt, en ze hun vooral Nederlandse gasten ook bijna Nederlandse prijzen rekenden (concreet: 25 Euro pp. voor een diner van vier gangen excl. wijn, terwijl we tot dan toe in restaurants in totaal tussen de 25 en 40 Euro betaalden voor een diner voor twee, incl. wijn).

Maar het moet gezegd: het verblijf was er aangenaam. Een fijne, lichte kamer met goed bed. Een mooie tuin, waar we van konden genieten omdat het weer uitgelezen was: zonnig, een graad of 25, windstil. En de wijn die ze maakten was bepaald geen straf om te drinken - ze moesten dan ook de laatste dag dat we er waren al vroeg op om naar Nederland te rijden, waar ze drie dagen later een nederlandse prijs in ontvangst mochten nemen voor de beste biologisch geteelde wijn uit Portugal.

Wat ze ons trouwens nog vertelden, was dat ze zelf elk jaar van november tot maart in Nederland verbleven, omdat het dan in Portugal gewoon te koud en te nat was. En dat ze zich ook wel afvroegen wanneer het moment daar zou zijn dat ze definitief zouden terugkeren, zeker met het oog op de gezondheidszorg en de voorzieningen voor ouderen. Met op dat moment natuurlijk de vraag: kun je je bedrijf verkopen en brengt datgene waaraan je zo hard hebt gewerkt ook op wat je erin hebt gestopt, of op zijn minst wat je nodig hebt om er de rest van le leven van rond te komen - het is immers je pensioen.

Dat Nederland het op het gebied van gezondheids- en ouderenzorg volgens buitenlanders lang niet zo slecht doet als je zou denken wanneer je sommige Nederlanders hoort, werd ons tijdens het ontbijt op onze derde verblijfplaats verteld door een Amerikaans echtpaar (nou ja, de vrouwelijke helft daarvan) die zich bij een bezoek aan Nederland de ogen had uitgekeken van hoe goed we het voor elkaar hadden en hoezeer ouderen konden deelnemen aan de samenleving - al was het maar omdat ze tot op hoge leeftijd bleven fietsen. Nou ja, denken we dan: je ziet als tourist natuurlijk ook alleen degenen die deelnemen aan de samenleving - maar dat is in Nederland inderdaad wel anders dan hier, waar je regelmatig oude mensen ziet bedelen.

Overigens was dat derde verblijf ook op andere wijze instructief als het ging om ouder worden. We waren drie dagen te gast bij een echtpaar van (ruim) in de zestig, in de villa die al twee eeuwen eigendom was van de familie van een van hen. Eigenlijk een soort landgoed, met bijbehorende boerderij - en dus ooit een rijk bezit, maar inmiddels eigenlijk alleen in stand te houden als B&B en door een grote feesttent te verhuren voor bruiloften en partijen. En die inkomsten lopen terug, naarmate je ouder wordt is zo'n groot huis steeds meer een last - maar het is ook niet goed te verkopen, als je dat al wilt (familie-erfgoed) en kunt (familiebezit).

Het plaatsje waar deze villa staat, Luso, is maar klein en er is weinig te beleven - maar toch is het interessant. In Luso zelf zijn er thermische baden, en er is een bron waar voortdurend mensen bezig zijn grote flessen te vullen met het water. Jong en oud komt erop af, en sommigen laden hun auto letterlijk vol met flessen. Je vraagt je haast af of ze er de was in doen. Verder is er in Luso een restaurant waar je geweldig lekker gegrild vlees van het zwarte varken kunt eten, of lam, of octopus, of kleine inktvisjes en grote garnalen aan een spies. Voor Portugese begrippen duur, tot je doorhebt dat de porties groot genoeg zijn voor twee personen.

Direct naast Luso ligt Buçaco, een nog kleiner plaatsje - maar een groot woud met daarin een 19e-eeuws jachtslot dat er redelijk bijzonder uitziet. Plus nog een deel van een veel ouder klooster, en een militair musum waar we alles te weten hadden kunnen komen over de slag bij Buçaco, een van de vele in de Napoleontische oorlogen waarbij ook de (toen nog toekomstige) hertog van Wellington een rol speelde.

Dat een rijk bezit maar een betrekkelijk genoegen is, werd ons ten slotte duidelijk op de plaats waar we de laatste drie nachten zouden doorbrengen: het Paco de Calheiros, in de bergen bij Ponte de Lima. Een groot, 17e-eeuws landhuis annex boerderij, bewoond door de graaf van Calheiros.

We kwamen aan tijdens een forse regenbui, en werden ontvangen door de persoonlijk secretaris van de graaf, die ons vertelde dat zijn werkgever helaas afwezig was maar ernaar uitzag ons de volgende dag te ontmoeten. Ondertussen moesten we, als enige gasten, het huis maar als het onze beschouwen - althans de gedeelten die niet prive waren. En we kregen een van de mooiste gastenkamers, met prachtig uitzicht over het dal. Dat dat vanwege de regen niet genoten kon worden, was een kleinigheid. Dat het bed erg smal en kort was, ook. Idem, dat de kamers die we als zitkamer mochten gebruiken heel somber waren. En dat de centrale verwarming het niet deed en het maken van open haardvuren eigenlijk te ingewikkeld en gevaarlijk was - ach, een klein ongemak waar vast wel wat aan te doen was als meneer de graaf terug was.

Dat we de graaf de volgende ochtend inderdaad troffen, was in zekere zin nog een mirakel. Omdat de familie niet thuis was, konden we niet in het landhuis eten maar moesten we 9 km verderop naar Ponte de Lima voor een restaurant. Alleen: het was pikkedonker, het goot, we hadden geen navigatiesysteem in de auto en de gps die bij wandelingen altijd goede diensten bewees, bleek in de auto wat minder handg (of wij waren er wat minder handig mee). Hoe dan ook, na een zwerftocht van anderhalf uur, deels over volstrekt verlaten weggetjes waarvan je vreesde dat ze elk ogenblik konden overgaan in een karrepad, kwamen we aan in Ponte de Lima - dat groter blek dan gedacht, en waar de restaurants niet langs de wegen lagen waarop wij reden. Tot we uiteindelijk in het oude centrum kwamen en iemand vroegen waar een restaurant was. Hij dacht even na, besloot dat hij beter met ons mee kon lopen (in zijn trui in de stromende regen, we konden hem nauwelijks bijhouden met de dank-paraplu), voerde ons langs een stuk of 10 restaurants waarvan hij liet merken dat ze maar niks waren, om ons uiteindelijk aan te duiden dat we nu rechtdoor moesten lopen en dan de eerste of tweede zijstraat links in. Goed. Na nog twee keer vragen passeerden we eerst onze geparkeerde auto weer en vervolgens belandden we tot onze verbazing in het restaurant dat ons door de secretaris van de graaf ook was aanbevolen. De inrichting was geheel gewijd aan stierenvechten, en dat bleken we zelf ook te moeten doen: de kalfslapjes die we besteld dachten te hebben, bleken levensgrote T-bone steaks die weliswaar mooi gegrild waren, maar toch wel aan de erg rare kant.

Goed. De graaf dus. Na een nacht in het smalle en korte bed -dat trouwens voor de verandering eens niet een keiharde matras had, maar wel een zeer warm dekbed- en een ontbijt in een kille zaal met middeleeuwse wapenrusting in een verre uithoek van het gebouw waren we net bezig om een alternatieve accomodatie voor de komende twee nachten te boeken, toen er op de tuindeuren van onze kamer geklopt werd (het was trouwens een mooi zonnige ochtend, en het uitzicht was inderdaad fraai). Meneer de graaf zelf. Of we nog kwamen ontbijten. Och, wat jammer -en raar, ook wel- dat hij ons gemist had. Want hij vond het zo leuk om met zijn gasten te converseren. Vooral met Nederlanders. Want wisten we wel dat hij goed bevriend was met onze oud-premier Ruud Lubbers? Die was zijn eerste gast geweest toen hij zijn huis toeristisch was gaan exploiteren. En zo had hij zelf nog op het Catshuis overnacht. En wat jammer nu toch dat wij zijn huis te oncomfortabel vonden, en eerder vertrokken. Naar Porto? Daar woonde zijn zoon. Die was vorige week getrouwd. Met een meisje de Bourbon Parma, uit Ventemiglia. Ja er, waren ook nog gasten van de Nederlandse koninklijke familie geweest. En haar broer, of vader, of neef was de Nederlandse ambassadeur bij de pauselijke zetel. Jammer dat we weggingen, want hij had zich er echt op verheugd om bij de avondmaaltiid met ons te praten. En zijn vrouw zou ook komen. Misschien als hij de centrale verwarming liet aansteken? Hoewel dat wel lastig was, in zo'n groot huis waar eigenlijk verder niemand was...

Enfin. We schrijven dit op onze laatste avond in Portugal, in een klein, licht en aangenaam appartementje midden in het winkelgebied van Porto, aan een soort Spuistraat (of Kalverstraat, voor wie Amsterdam beter kent dan Den Haag - daar woont trouwens ook een graaf, maar dat terzijde). De dag hebben we grotendeels besteed aan boord van een dubbeldekker waarmee we van bezienswaardigheid naar bezienswaardigheid zijn vervoerd, en in een restaurant waar we ons door een grote stapel gegrilde sardientjes hebben gewerkt (nadat we ons gisteravond al te buiten waren gegaan aan een goedgevulde arroz de mariscos, dus vanavond hebben we het bij wat sla en een boterham met kaas gelaten). En morgen aan het einde van de middag vliegen we terug, Vele ervaringen rijker, en illusies armer. Wat ook niet alles is, maar wel genoeg.

Geluksvogels

Als je tegen Portugezen zegt dat je in de tweede helft van oktober naar hun land bent gekomen om van wat nazomer te genieten, kijken de meesten je meewarig aan. Ze weten wel beter. Oktober is de maand van de herfststormen en langdurige regenbuien, en als de zon al schijnt, verdrijft hij nauwelijks nog de kou van de nachten.

Wij zijn dan ook duidelijk geluksvogels dat we vanmiddag lekker op het balkon van onze kamer in een villa in Luso konden zitten, bij een aangename 20 graden of meer, nadat we eerder al twee wolkeloze dagen hadden genoten in de tuin van een quinta in Nesperal en ook tijdens onze drie dagen in een bungalow in Sintra eigenlijk alleen maar gedurende een enkele nacht wat meer dan een paar druppels regen hadden. En dat temeer omdat we in Sintra en in de omgeving wel konden zien dat het de dagen ervoor echt noodweer was geweest: veel afgewaaide takken in de tuin, en in de heuvels meer naar de kust een echte ravage van omgewaaide bomen.

We vertrokken voor onze korte reis onbedoeld op de eerste dag van de herfstvakantie, en dus was het erg druk op Schiphol en zat het vliegtuig naar Lissabon geheel vol. Maar dat deel van de reis verliep soepel, en dat het ophalen van de huurauto ruim een uur vergde was eigenlijk ook geen punt: door het uur tijdsverschil was het nog vroeg in de middag toen we aankwamen, en de met vooruitziende blik aangeschafte combinatie van wandelstok en krukje deed zijn zegenrijke arbeid. Het vinden van de juiste weg door de buitenwijken van Lissabon was maar een paar momenten echt spannend, en dankzij de goede routebeschrijving bleek het vinden van ons eerste verblijf ook al geen punt. Een ruim 100 jaar oud huis in een buitenwijk van het nieuwere deel van Sintra, zelf eigenlijk weer een buitenwijk van Lissabon. We bleken te zijn ondergebracht in een kamer in het souterain, die ons bij binnentreden zodanig toewalmde met ondefinieerbare maar beslist onaangename geuren dat we om een andere vroegen. Het alternatief bleek zich op de zolder van een huisje in de (grote) tuin te bevinden, en kon ons al evenmin bekoren: ook al donker en bedompt. Gelukkig bleek er, zij het tegen geringe bijbetaling, ook een ruime en lichte kamer in een ander bijgebouwtje beschikbaar, zodat we onze drie dagen en nachten hier toch aangenaam konden doorbrengen - zij het dat we achteraf concludeerden dat de irritatie aan ogen en luchtwegen opmerkelijk snel verdween nadat we hier weer vertrokken waren.

Vlakbij onze B&B waren er twee restaurants waar we eenvoudige doch voedzame kost konden eten, waaronder een schotel waarin naast aardappelen groenten de meest uiteenlopende onderdelen van het varken terug te vinden waren, waaronder diverse soorten (bloed)worst, tenen en -maar dat konden we pas later, toen we ze bij de slager zagen liggen, met zekerheid determineren- oren. En dat alles, inclusief wijn, voor- en nagerecht en koffie, voor een prijs voor twee waarvoor je bij menig Nederlands restaurant net voor een persoon een hoofdgerecht zou kunnen krijgen. Verder in de directe omgeving de markt, een heuse winkelpromenade, het plaatselijke nuseum voor moderne / actuele kunst en een huis dat van zoveel en zulke grote antennes voorzien was dat het ons niet verbaasd zou hebben als James Bond zelf ook even was langsgekomen.

Interessanter dan dit "moderne" Sintra bleek het middeleeuwse, dat een paar kliometer verder lag. Een opgave om met de auto te bereiken (en meer nog: te verlaten), maar erg de moeite waard. We bezochten er, wegens nog steeds verminderde mobiliteit, maar een van de bezienswaardigheden: het paleis midden in het oude stadje. Een fors complex van gebouwen en gebuwtjes, kamers, zalen, gangen en trappen dat in de loop van eeuwen gebouwd is door de Portugese koningen, die vooral in de zomer het klimaat van Sintra prefereerden boven dat van Lissabon. Meest opmerkelijk zijn misschien wel de twee enorme schoorstenen die niet in de keuken staan, maar waar de keuken in staat. Conisch, enkele tientallen meters hoog en met een vloeroppervlak waarop je een partijtje zaalvoetbal zou kunnen spelen - met ruimte voor publiek. De vraag die ons nog steeds bezighoudt is: was het door deze bouw nu relatief koel in de keuken, of werkten de koks als het ware in een groot fornuis?

De diverse andere bezienswaardigheden in het oude Sintra -nog een paleis, een Moorse vesting en een buitenhuis met fraai park- hebben we niet bezocht, omdat dat (te) veel lopen met zich zou brengen. Wel hebben we nog een kijkje genomen in het museum voor moderne kunst (de een of twee Euro toegang alleszins waard) en hebben we een ritje gemaakt naar de Cabo da Roca, waar het meest westelijk gelegen dorpje op het vasteland van Euopa te vinden is. Mooi, maar niet bijzonder. Wel bijzonder was dat we tijdens de terugreis, over een smal weggetje door het bos, bij een picknickplaats kwamen waar op deze toch kille en sombere dag een aantal dames in luchtige zomer- en badkleding zich bevallig over de enorme rotsen drapeerden, kennelijk om gefotografeerd te worden voor de modefolders van volgend jaar.

Meer bijzonderheden tijdens deze eerste dagen? Nee, eigenlijk niet. Of het moet zijn dat we de eerste nacht, tijdens een forse regenbui, gewekt werden doordat in onze kamer de felle noodverlichting aansprong en, omdat we met geen mogelijkheid konden bedenken hoe we hem uit konden krijgen, een uur bleef branden. Oorzaak: een grote stroomstoring die ook Lissabon trof, maar die gelukkig zodanig op tijd was verholpen dat we bij het ontbijt weer verse broodjes en bacon en ei konden nuttigen.

Europese gedachten

We deden een paar dagen Riga. Gewoon, omdat het een voordelige aanbieding was (maar dat was voordat Wizz Air ons in Eindhoven 70 Euro liet betalen voor het printen van de boardingkaarten) maar vooral omdat we de Baltische steden over het algemeen wel aangenaam vinden en Riga nog niet gezien hadden.

Het viel niet tegen. Nou ja, het weer wel. Drie dagen waarvan drie middagen met forse regenbuien en een temperatuur van rond de 18 graden was wat minder aangenaam dan waarop we hoopten, maar de langdurige zonnige perioden waren weer meer dan waarop we durfden te hopen toen we voor vertrek het weerbericht zagen.

De stad is een typisch Baltische: duidelijk Oost-Europese invloeden (zowel van voor de Sovjet-tijd als uit de periode van de bezetting, die in de beleving van de Letten van 1940 tot 1991 duurde) maar ook Scandinavische (er was per slot van rekening ook een Zweedse bezetting, een eeuw of wat geleden). Opvallend is de invloed van de Art Nouveau: een paar huizenblokken / straten zijn helemaal in die stijl opgetrokken. Het centrum is grotendeels Unesco-erfgoed, en dat betekent dat er daar qua gebouwen weinig invloed te zien is van de economische ontwikkeling in de afgelopen 20 jaar, behalve dan dat veel is of wordt gerenoveerd / gerestaureerd. Buiten het centrum is die invloed er wel, met moderne kantoorgebouwen etc.

In termen van sfeer, levendigheid, winkels etc. is wel duidelijk te merken dat Estland tegenwoordig een "Westers" land is. Er is duidelijk welvaart (winkels en horeca in het midden- en hogere segment, redelijk moderne auto's), maar er is ook armoede: oude vrouwen die zitten te bedelen, of die op de markt een paar bekertjes met bosbessen of paddestoelen staan te verkopen. Die markt -een enorme opperlakte met hallen die helemaal gewijd zijn aan een product, zoals vis of vlees, en een buitenterrein met groentestallen, kleding en huishoudelijke artikelen- is wel een herinnering aan het verleden, net als het zeer frequente openbaar vervoer.

Riga is redelijk toeristisch, zo te zien. Een overvloed aan terrasjes, rondritten in treintjes en dubbeldeksbussen (in ons arrangement zat een voucher voor twee dagen hop on/hop off voor een van deze lijnen, en dat bleek heel handig) en veel grote en kleinere musea. De hoeveelheid toeristen viel ons echter mee, maar waarschijnlijk is hartje zomer niet de tijd dat je hierheen gaat.

Ons hotel -City hotel Tejater- lag een kwartiertje lopen uit het centrum, en dat bleek net te ver voor onze weer door een versleten heup beperkte mobiliteit. Maar gelukkig was er vlakbij een halte van de bustour waarvoor we een voucher hadden. En taxi's bleken niet duur. We hadden een redelijk ruime, rustige, nette maar niet luxe kamer. Het restaurant van het hotel was -voor het diner- niet slecht, zij het niet super. De bedening en de wijnen waren echter ronduit goed.

Gegeten hebben we verder in een aangenaam visresaturant (Le Dome) in het centrum en een hip(ster) restaurant/coffeebar (Kasha Gourmet) in de buurt van het hotel. Het eerste was goed maar stevig aan de prijs, het tweede was verrassend (in positieve zin) en beduidend voordeliger. Een lunch in een op zich aardige tent (Kolonade) was in zoverre geen succes dat het ruim een uur duurde voor onze bestelling (soep en salade) op tafel stond, een tempo dat ook verder werd volgehouden. Maar ach, we zaten droog - wat niet iedereen kon zeggen, want het schuifdak bleek niet bestand tegen de enorme onweersbui die losbarstte net nadat we binnenkwamen.

Weer en mobiliteit deden ons besluiten redelijk wat musea te bezoeken. Het Art Nouveau museum (een in die stijl ingericht appartement) was gewoon mooi; de schilderijen in de oude Beurs waren een beetje B-kwaliteit uit de bloeiperioden van de west-Europese kunst (maar zo zie je toch weer heel wat werken van mensen van wie je de namen alleen kent omdat er een straat naar ze vernoemd is). Interessant waren het stadsmuseum en het bezettingsmuseum. Het eerste gaf een mooi beeld van de ontwikkeling van de stad sinds de pre-historische tijd, met uiteraard de nadruk op de bloei tijdens de Hanze-periode en de twee eeuwen dat Letland deel uitmaakte van het Russische Rijk (dus tot het einde van de Eerste Wereldoorlog). Het tweede gaf een beeld van de periode van vlak voor de Russen -als deel van het Von Ribbentrop/Molotov pact- het land bezetten, de korte tijd dat de Duitsers het voor het zeggen hadden en de bijna vijftig jaar dat de Russen na het land bevrijd te hebben, aanwezig bleven. Wat we al wisten, was de bijna totale vernietiging van de Joodse bevolking door de Duitsers, maar dat de Russen zo'n groot deel van de bevolking (de intellectuele bovenlaag en de boeren) hadden weggevoerd naar de Goelag c.q. "geherloceerd" naar Siberie, zat toch minder vooraan in ons bewustzijn. En de systematische plundering van het land door geldhervormingen en industriepolitiek, met ten slotte een heel bedenkelijke rol voor de Engelsen die nog in de jaren 90 de door de Baltische staten in Londen in veiligheid gebrachte goudreserves confisceerden om daarmee de staatsschuld aan Rusland af te betalen, was echt nieuw.

Wat ons dan uiteindelijk weer een inzicht opleverde, namelijk dat het in Nederland momenteel zo politiek correcte anti-EU sentiment, waarbij "Brussel" wordt vergeleken met het Moskou van de USSR en Duitsland door sommigen wordt verweten toch nog het 1.000-jarig Rijk te vestigen, een miskenning van de vrede, vrijheid en voorspoed is waaraan we in West-Europa inmiddels ruim 70 jaar gewend zijn. Het is in landen als Letland dat je ervaart dat ze niet vanzelfsprekend zijn, en dat het enige inspanning, strijd en moed vergt om ze tot stand te brengen en te behouden - en internationale samenwerking die je misschien een stukje van je nationale autonomie kost, maar die voorkomt dat je die helemaal kwijt raakt op een manier die in het Westen inmiddels onvoorstelbaar is.