Marian en Max zijn even weg

Dolce far niente

Het eerste deel van ons tweede Sardinie-blog beginnen we te schrijven op ons balkon van hotel Sa Muvara in Aritzo. Een wat klassiek hotel, bestaande uit een ouder en nieuwer gedeelte, een aangebouwd restaurant, een zwembad annex fitness- en saunadeel en een aantal terrasjes verspreid over het terrein. Rustig gelegen net buiten het stadje - zo rustig dat men meent dat de gasten weg zullen lopen als niet 's ochtends vroeg de radio bij het zwembad aangaat om pas 's avonds om een uur of zeven weer uit te gaan. Dan gaat trouwens ook de bar bij het zwembad dicht en word je niet meer geacht daar in te duiken, terwijl pas om drie uur 's middag's het dagelijkse schoonmaken afgerond wordt verklaard, en het zwembad geopend. Nou ja, wie wil er nu ook voor het ontbijt zwemmen, of voor de lunch? Alleen gekke Hollanders die hebben leren zemmen tijdens lessen die om half acht begonnen, en die bij een watertemperatuur van 16 graden werden ingekort tot even er helemaal in, er weer uit en dan direct onder de (koude) douche.

Maar dat terzijde. Opmerkelijker zijn het restaurant, dat nogal forse porties eten van wisselende kwaliteit serveert (de antipasti is prima, maar de vleesgerechten worden nogal ontsierd door telkens dezelfde saus met maggi-smaak) en de afwezigheid van internet. Althans, sinds een uur of vier na onze aankomst er een onweersbui losbarste waarbij er stevige hagelstenen en erg veel regen naar beneden kwamen, waardoor kennelijk in de hele omgeving telefoon, internet en electriciteit uitvielen. Van dat laatste merkten we alleen maar iets doordat er de hele nacht een noodaggregaat stond te ronken, maar het ontbreken van internet duurt inmiddels al 48 uur (noot: uiteindelijk was er op de dag van ons vertrek, drie dagen later, nog geen internet in het hotel)

De omgeving hier is aangenaam. We zitten midden in de Sardijnse bergen, die hier niet al te ruig zijn maar aardige doorkijkjes en panorama's bieden. Er zijn wat niet al te zware maar wel mooie wandelingen, en het stadje zelf is ook de moeite waard. Sommige attracties -zoals de oude gevangenis- laten we echter maar links liggen wegens overdadige consumptie in het verleden, andere -zoals het smalspoorlijntje- zijn nog niet in bedrijf omdat het echte toeristenseizoen pas over twee weken start. Kortom, we luieren maar wat.

De volgende stop op onze reis is agriturismo Rocce Bianchi, in de buurt van Arbus. Dicht tegen de westkust, in een bergachtig maar minder hoog gebied. Was onze kamer in Aritzo echt groot (met twee brede bedden, een soort eethoek en een ruime bank- plus een forse badkamer en een relatief klein terras), nu hebben we niet echt veel meer dan een metertje aan drie kanten van het tweepersoonsbed (dat overigens een keiharde matras blijkt te hebben), een niet onaardige badkamer en een vrij groot terras. Verder is er ook hier een zwembad en zijn er diverse terrasje over het hele terrein. En er is het restaurant - of liever gezegd de eetzaal, waar we aan lange tafels allemaal hetzelfde te eten krijgen. Niet heel anders dan in Aritz, wel lekkerder.

We krijgen van Stefano, de enigszins Nederlands sprekende zoon van de eigenaar, de eerste avond een plekje aan tafel toegewezen tegenover het enige andere Nederlandse stel (verder zijn er Italianen, Duitsers en Zwitsers), een echtpaar van onze leeftijd met wie het direct klikt. Vergelijkbare achtergrond, opleiding, arbeidsverleden - en ook een paar gemeenschappelijke kennissen. In elk geval genoeg om drie avonden met elkaar over te praten zonder dat het gaat vervelen - zeggen ook zij.

In Arbus en wijde omgeving starten de dag na onze aankomst de feesten rond Sint Antonius van Padua, waarbij o.a. vanuit Arbus een processie naar een kerk in een dorpje aan zee vertrekt, 35 km verderop. We laten dat aan ons voorbij gaan, maar zien in een ander dorpje wel wat tekenen van feestgedruis: mensen in klederdracht, feesttenten, versierde straten, gesloten winkels en bierdrinkende mannen. Die eerste dag van ons verblijf doen we weer rustig aan, met een middagje bij het zwembad waar bij Max, door een onweglegbaar boek (De zonderlinge avonturen van het geniale bommenmeisje) het aanbrengen van beschermingsfactor 50 er even bij inschiet, hetgeen weer resulteert in aanmerkelijke roodkleuring die dagen aanhoudt.

De volgende dag zijn we actiever, met een bezoek aan een mooie (en enorm grote) druipsteengrot, de Grotta di Manau, en aan de overblijfselen van een Punisch / Romeinse tempel (Tempio di Antas). Plus, ter afsluiting, een verfrissend half uurtje in zee, aan een rustig en mooi strandje.

De dag daarna, op weg naar ons laatste onderkomen, blijken we de weg te volgen die de processie gevolgd heeft. Althans, we komen in het dorpje Sant Antonio di Sartadi, waar om 11 uur 's ochtends het cafe waar we koffie drinken al veel bierdrinkende mannen bevat. Er is markt, en we kopen wat etenswaren bij een oude mevrouw aan wier gebit te zien is dat de tandarts hier tot nog niet eens zo lang geleden een onbekend fenomeen was. Of een fenomeen met weinig anders in het assortiment dan trekken. Bij het passerenvan de kerk zien we dat het standbeeld van sint Antonius er staat. Hiervandaan zal het de dag daarna worden teruggedragen - een tocht van toch al gauw twaalf uur, blijkt uit het programma.

Maar dat terzijde. We moeten hier een soort rivierdelta oversteken, maar de weg leidt over een brug die is afgesloten voor alle verkeer. Dat betekent dus een eind omrijden, maar het gaat uiteindelijk vlot. We komen terecht in wat naar we aannemen de "tuin" van Sardinie is: een redelijk groot, vlak gebied dat doorsneden wordt door kanalen en waar zo te zien heel wat agrarische activiteit plaatsvindt. Niet mooi, wel welvarend.

De tocht brengt ons vroeg in de middag in onze laatste verblijfplaats: Cabras, waar we een kamer hebben in een "albergo diffuso" - oftewel een hotel dat verspreid is over een aantal huizen die verspreid liggen in een oud deel van het stadje. Alle, zo te zien, mooi opgeknapt en met een fijne binnentuin en sommige ook met een zwembad. Zo niet het onze, maar als we willen kunnen we gebruikmaken van dat bij het huis aan de overkant.

Cabras ligt op een schiereiland aan een grote lagune. Naast landbouw is hier de visserij belangrijk, en dat merken we als we 's avonds gaan eten in een trattoria die ons door de dame van het hotel wordt aanbevolen: het menu bevat alleen maar vis. Die overigens prima smaakt en niet duur betaald hoeft te worden.

We doen rustig aan, lezen veel in de tuin (nu wel beschermd) en maken op de tweede dag een wandeling over een kustpad dat een paar mooie rots-en-zeepanorama's biedt. Waarna de trattoria ons nogmaals als klant begroet, en we weer smullen van visjes.

Straks, na het ontbijt, rijden we naar Cagliari om via Milaan terug te vliegen.

Wat we trouwens inmiddels gedaan hebben, zonder ook maar iets mee te maken wat het vermelden waard is.

Vermentino, venkel, visjes, video

We zijn al weer bijna een week op reis. Een redelijk korte, dit keer, want hij duurt ook nog maar een ruime week. Tijd dus, om weer eens wat te schrijven.

We zijn op Sardinie. Op het moment van schrijven nog bij Oliena, in hotel / country resort Su Cologone. Een betrekkelijk unieke omgeving: een gebouw dat redelijk organisch in het landschap is geplaatst en dat qua architectuur wel iets wegheeft van een creatie van een ingehouden Gaudi. Een deel van de inrichting duidelijk op maat en in dezelfde stijl gemaakt, en verder eclectisch (van zitzak tot antiek kastje) en uitbundig, met veel zitjes op terrasjes en balkons. Overal kunst en (mooie) historische voorwerpen aan de muur, zodat het ook wat wegheeft van een museum. Redelijk comfortabele kamers. Rustig (behalve op zaterdag- en zondagmiddag, toen hier een lunch gegeven werd voor een paar honderd bruiloftsgasten - die zich daarna op de karaoke stortten.

Een "ristorante tipico" waar echte Sardijnse gerechten geserveerd worden (pasta met vulling van venkel, geit in wijnsaus), maar dat helaas een beetje teveel een instellingskeuken is (geworden) die erop gericht is zoveel mogelijk gasten in zo kort mogelijke tijd te bedienen - waardoor je de indruk krijgt dat alle gerechten slechts zijn opgewarmd (waarna ze weer op koude borden worden gekwakt, maar dat terzijde).

Overigens: in Oliena vonden we een prima restaurantje dat nog veel meer interessante gerechten bood (kalfshersenen, bijvoorbeeld), maar dan met zorg klaargemaakt en met plezier geserveerd.

In de buurt prima wandelmogelijkheden in een fraai berggebied. En dat wandelen gaat, gelukkig, weer heel aardig: een uurtje houden we het vol, en dan mag er ook best wat stijgen en dalen in zitten. Overigens is het wel aan de hete kant om te wandelen: zo tussen de 25 en 30 graden. Behalve toen er tijden onze wandeling bij een berghut (Rifugio La Oche) een stevige onweersbui kwam opzetten. Die vooral op plaatsen waar we pas later kwamen veel water loste, dat gelukkig weer wel.

Voordat we hier kwamen, verbleven we twee nachten in Azarchena. Of eigenlijk net daarbuiten, in hotel Parco degli Ulivi, dat ook een soort resort is, maar dan anders: kleinere gebouwtjes, steeds met een paar kamers, op een uitgebreid landgoed. En met een keuken die ook typisch Sardijnse gerechten serveerde (salade van venkel, sardines op spiesjes) maar op een veel hoger niveau (ook dan het restaurantje in Oliena). En wijn, de plaatselijke Vermentino, die er mag zijn.

Ook daar hebben we gewandeld. Op een schiereiland in de buurt, Capo Testa, met uitzicht op Corsica. Over smalle paadjes door de redelijk dichte begroeiing, en soms klauterend over de rotsen. Een stukje door de Valle del Luna, waar naar het schijnt telkens nieuwe generaties "hippies" hun kamp opslaan in holen in de rotsen en zo proberen zich buiten de samenleving te plaatsen. Waarbij het kennelijk wel handig is dat die samenleving soms voorbij trekt, zodat je wat sieraden etc. kunt verkopen.

Onze eerste nacht op Sardinie verbleven we een heel eind zuidelijker, in Cagliari. Hier kwamen we om een uur of twee aan na een vrij relaxte reis (om 10 uur vanaf Schiphol, om 12 uur in Rome overstappen op een vlucht die iets na een uur vertrok). Volgens SNP zouden we nog wel naar Azarchena kunnen rijden, over een vrijwel lege auto(snel)weg, maar ons leek dat toch wat te veel van het goede (uiteindelijk deden we er de volgende dag vijf uur over, maar dat was inclusief lunch en nog een stop om weer wakker te worden). Daarom eerst maar een hotel dicht bij het vliegveld (nou ja, we midden in de stad) om wat te acclimatiseren. Wat overigens, gegeven de ruim 10 graden temperatuurverschil, ook letterlijk nodig was - naast de aanpasing aan de tijden voor de diverse maaltijden en de manier van rijden hier.Cagliari is wel een aardige stad. Redelijk groot (zo'n 160.000 inwoners, waaronder 35.000 studenten), een paar echt oude gedeelten en een mooie botanische tuin waar veel cactussen in bloei stonden. En verder veel horeca en winkels, waar we maar weinig van gezien hebben. Behalve, in de etalages, mooie kleding. Plus dat we, bij restaurant Italia waar we -een beetje tot onze spijt, achteraf- dineerden, gefascineerd hebben zitten kijken hoe een filmploeg video-opnamen maakte van een man die gehaast aan kwam lopen, er naar binnen ging en vervolgens, kennelijk voldaan, het pand weer verliet. En dat dan minstens drie keer, voor het er goed op stond.

Genoeg vertier dus, en eigenlijk was een dagje extra hier wel leuk geweest.

Veel diepe gedachten kwamen er de afgelopen dagen niet bij ons op, en we deden ook weinig echt opmerkelijke waarnemingen. Behalve dan, maar dat is natuurlijk niet echt opmerkelijk, dat we in een ander gezelschap vertoefden dan tot nu toe meestal tijdens onze vakanties. Alleen maar mensen zonder kinderen in de schoolgaande leeftijd: vooral oudere stellen (waaronder een Engels echtpaar dat we gedurende een paar dagen overal tegenkwamen), echt jonge stellen (al dan niet met het eerste kind zichtbaar op komst), gezinnen met heel jonge kinderen (waarvan sommige baat zouden hebben bij een Surinaamse opvoeding) en natuurlijk de gelijkgeslachtelijke stellen. Een beetje afhankelijk van de plaats vooral Italiaans, of meer internationaal met een oververtegenwoordiging van Duitsers en Engelsen. Wat dan ook weer weerspiegeld werd in de talenkennis van het personeel van de hotels en restaurants, die onze kennis van het Italiaans al snel overtrof maar meestal toch onvoldoende bleek voor een goed gesprek. Maar ach - met "prego", "grazie" en de hoed in de hand kom je een eind ...

PS: tussen het schrijven en posten zaten een paar dagen. Internet bleek hier wat weersafhankelijk....

Waterpret

We zijn al jaren gecharmeerd van het soort wandelvakantie waarbij je elke dag een kilometer of 15 loopt van het ene naar het volgende overnachtingsadres, met op je rug alleen wat je tijdens de wandeling nodig hebt, omdat de rest van je bagage voor je wordt vervoerd. Het was er alleen nog nooit van gekomen, en daarom waren we wel blij toen we bij het plannen van onze reis door Nieuw-Zeeland een dergelijke optie tegenkwamen. Drie dagen, dat leek ons genoeg, door niet al te zwaar heuvelland aan de oostkust van het Zuid-Eiland, van boerderij naar boerderij.

Het kwam er weer niet van: de rugblessure die ons al vanaf het begin van de vakantie in de weg zat, bleek zo hardnekkig dat we dit onderdeel moesten cancelen. In plaats daarvan brachten we een paar dagen door in Hanmer Springs, een klein plaatsje in het binnenland, aan de voet van de bergketen die we al van verschillende kanten hadden gezien, dat al sinds de 19e eeuw bekend staat vanwege de warme, mineraalrijke bronnen. Niet dat we dachten dat de heilzame werking van een paar baden zo sterk zou zijn dat daarmee de rugproblemen zouden zijn opglost, maar kwaad zou het toch ook niet kunnen. En de beschrijving van de omgeving zag er ook goed uit, met de mogelijkheid om kortere wandelingen te maken in een groot bos dat ruim een eeuw geleden als toeristenattractie was aangelegd (de bronnen werden toen alleen gebruikt in de setting van een sanatorium, met een capaciteit van 18 patienten), en we vonden op internet een motel dat veelbelovend was.

De werkelijkheid was iets minder, al had dit verblijf ook zijn leuke kanten. Eerste tegenvaller was het weer: bewolkt en aan de koele kant. Ook de accommodatie was minder dan gehoopt. Dat wil zeggen: de ligging was op zichzelf goed en onze kamer best mooi, maar hij lag zodanig dat we nauwelijks uitzicht hadden, en wel -overdag- herrie van een bouwproject om de hoek. Grootste spelbreker was echter de rug: zelfs korte wandelingen bleken te veel.

Bleven over de restaurants en de baden - verder heeft Hanmer Springs niet veel te bieden. De twee restaurants waar we aten (Hanmer Spring heeft er veel) waren bovengemiddeld. Malabar bleek een goed Indiaas restaurant, met een enigszins moderne keuken. Nr 13, waar de eigenaar (van Nederlandse afkomst) in de keuken stond, was van (continentaal) Europese kwaliteit.

De baden waren voor ons een nieuwe ervaring. Op de plaats waar vroeger het sanatorium stond, was een enorm complex gebouwd met voorzieningen om rustig of in bubbelbaden te genieten van water van temperaturen tussen de 35 en 42 graden, met een normaal zwembad en met zaken als waterglijbanen en peuterbaden. Voor ons een geheel nieuwe ervaring, waarvan we beide dagen gebruik hebben gemaakt (ach, als senioren kregen we korting op de toegang ....).

Van Hanmer Springs naar Kaikoura reden we een mooie, heel rustige weg naar Kaikoura. Onderweg stopten we even in Waiau, een slaperig plaatsje met een grappig, klein openluchtmuseum, waar we o.a. het kleinste Huis van Bewaring zagen (tweecellig). Niet heel bijzonder, maar gewoon leuk.

Kaikoura hadden we uitgekozen omdat onze voorgenomen wandeling (de Kaikoura Coastal Track) daar in de buurt was, maar nadere bestudering van wat dit stadje te bieden had, leerde ons dat er ook wel wat te beleven was. Een heleboel "experiences" zelfs: walvissen kijken, zwemmen met dolfijnen en albatrossen ontmoeten. Dat laatste leek ons wel wat, en dus meldden we ons op zaterdagochtend om half acht in het Encounter-cafe, dat heel gunstig direct naast ons hotel lag. Eerst uiteraard een stevig ontbijt (het hotel bood dat zelf niet, maar verstrekte wel ontbijtbonnen voor in het cafe), want een goede basis is maar alles als je zeeziekte wilt voorkomen. Vervolgens met acht andere geinteresseerden in een busje naar de haven, waar we in een op een trailer op de wal gelegen boot klommen die vervolgens met een trekker het water werd ingereden. Het ding bleek nogal vaart te kunnen maken, zodat we stevig over de golven dansten - zelfs bij de zeer rustige zee die we troffen. De ruim twee uur dat we onderweg waren, bleken heel bijzonder. Het begon er al mee dat er een aardige mist hing, zodat je je een honderd meter uit de kust al helemaal alleen midden op zee kon wanen. En dan de vogels -verschillende soorten Albatrossen en Petrels- die opdoemden uit die mist, met hun grote vleugels vlak over het water scherend en zo nu en dan landend om ons beter te kunnen bekijken als we even stil gingen liggen en weer opstijgend als ze het wel gezien hadden. Maar ze bleven ons wel volgen, en op een gegeven ogenblik bleek ook waarom: onze schipper haalde een net met visafval tevoorschijn en gooide dat in het water. Waarna het aantal vogels snel toenam, en er een uiterst ongelijke strijd begon: de snavel van een albatros is ongeveer net zo groot als een kleine meeuw. Niet helemaal een ontmoeting "in het wild", dus - maar het leverde wel prachtig fotomateriaal op, vooral omdat de zon zo nu en dan toch doorbrak. En de kleine pinguin die langs kwam zwemmen was een mooi extraatje.

Toen de vis op was en de vogels hun belangstelling in ons verloren (en wij in hen, eerlijk gezegd) besloot de schipper ons nog even te tracteren op een uitje naar een rots waar een zeehondenkolonie wat lag te rusten - een fraaie afsluiting.

Over Kaikoura valt verder weinig te zeggen. Het ligt mooi aan zee (en ons hotel, The White Morph, aan de -redelijk drukke- boulevard), het is vrij klein maar wel erg druk en er zijn goede restaurants (we aten in The Green Dolphin en Passione). En een minder goede kapper, maar dat weet je natuurlijk pas na afloop. Gelukkig is daar al weinig meer van te zien, want dit alles speelde zich vier weken geleden af, en we zijn al weer twee weken thuis. Maar er komt nog minstens een blog - over onze laatste dagen in Nieuw Zeeland en onze tussenstop in Australie.

Weetjes en vragen

Als toerist doe je allerlei weetjes op over plaatsen waar je nog nooit van gehoord had voor je er kwam, en waar je nooit meer terug zult komen nu je er iets over weet - zonder dat er per se een oorzakelijk verband is, overigens. Maar: hoe meer weetjes, hoe meer vragen ...

Neem nu Akaroa. We hoorden voor het eerst van het bestaan van dit plaatsje in de buurt van Christchurch toen we onze reis planden, en we zochten naar een aangename plaats om een paar dagen te verblijven en wat "in te wandelen" voor we een driedaagse wandeling zouden gaan maken. Het was een suggestie van SNP, en het klonk niet onaardig. Het was veel beter.

Akaroa ligt op Banks Penninsula, een schiereiland waarvan de vorm als je het op de kaart ziet, direct al veel zegt over het ontstaan. Het was ooit een vulkaan. Een nogal grote vulkaan, waaran de krater een diameter had van een paar kilometer. En die vulkaan lag in zee, een flink eind van de bergketen die het Zuid-Eiland ging vormen.

Dat die vulkaan, toen hij al lang was uitgedoofd, een schiereiland werd, was het gevolg van erosie. De bergketen brokkelde even snel af als hij werd opgestuwd door de botsing van twee aardplaten (we lazen ergens dat zonder die erosie de bergen nu 20 kilometer hoog zouden zijn geweest, zo'n tien maal de huidige hoogte) en het gruis vormde aan de oostkant een vlakte, die steeds verder aangroeide - de oceaan in, en zover dat de vulkaan er gedeeltelijk door werd ingesloten.

Ondertussen brokkelde de vulkaan naturlijk ook af, mede onder invloed van de zee. En op enig moment brak de zee door de wand van de vulkaan, en werd de krater een natuurlijke haven: bijna rondom beschut door de overgebleven kraterwand, die er nog een flink eind (hier en daar een paar honderd meter) bovenuit steekt.

Die haven werd, uiteraard, gebruikt door de Maori toen zij zich een 600 jaar geleden op het Zuid-Eiland vestigden, en toen weer een paar eeuwen later Europeanen in dit gedeelte van de oceaan op walvisjacht gingen, gebruikten ze hem ook. Wat, zo leerden we in het museumpje van Akaroa, weer leidde tot allerlei banden tussen Maori en Europeane, waaronder huwelijken (er zullen ongetwijfeld onder de Maori mensen geweest zijn die zich zorgen maakten over de vreemdelingen "die er met onze meisjes vandoor gaan").

Die Europeanen kwamen overigens niet alleen uit Engeland, maar zeker ook uit Frankrijk. Een van die Fransen zag in het begin van de 19e eeuw depotentie van het schiereiland, en hij ging terug naar Frankrijk om de regering ervan te overtuigen dat het een goede plaats was om te koloniseren, en om investeerders te vinden die daar geld in wilden steken. Dat kostte nogal wat tijd, net als de reis terug vanuit Frankrijk, met als gevolg dat de nieuwe kolonisten, toen hij met hen in Nieuw-Zeeland terugkwam, onaangenaam verrast werden door het feit dat inmiddels het verdrag van Waitangi gesloten was, waarmee Nieuw-Zeland feitelijk onderdeel van het Britse rijk was geworden. Ze besloten desondanks te blijven, en hieraan dankt het schiereiland een aantal plaatsjes en straatnamen die zeer Frans klinken (in Akarao heten de straten zelfs Rue, maar behalve de uit Frankrijk afkomstige serveerster in een restaurant waar we aten is er niemand de enigszins Frans spreekt).

Zoals vrijwel heel Nieuw-Zeeland werd ook Banks Peninsula door de kolonisten vrijwel geheel ontbost. In dit geval niet om landbouwgrond vrij te maken, maar omdat er goed geld verdied kon worden met het hout: voor de bouw van Christchurch was veel nodig. Die ontbossing heeft natuurlijk desastreuze gevolgen gehad voor de vogelstand, maar toch was dit een van de plaatsen waar we rond ons bungalowtje de meeste vogels hoorden en zagen. Alleen: welke nu eigenlijk? Nou ja, een -of eigenlijk een hele familie- konden we vrij makkelijk identificeren: de Californische kwartel. Een grappig gezicht hoe een heel stel donsballetjes, begeleid door moeder en op een afstandje gevolgd door vader, voor ons de oprit overstak.

Wat we helaas niet gezien hebben, zijn de pinguins. In de buurt van Akaroa is een kolonie van redelijk zeldzame, kleine pinguins die bezocht kan worden, maar de ronleidingen waarmee dat kon zaten vol. In plaats daarvan hebben we dus maar wat gewandeld (geen lange stukken, maar wel mooi) en gezwommen (in de haven - het water in de baaien aan de buitenkant van de krater was veel te koud).

Wel aardig was nog een bezoek aan het museumpje van Akaroa, dat zijn vijftigjarig bestaan vierde door 50 objecten uit zijn collectie te laten zien (o.a. een opgezette pinguin, een driewieler en een staldeur. Veel van de bovenvermelde kennis deden we daar op.

Aan het bezoek aan het museum hielden we overigens ook een paar vragen over. Onderdeel van het museum was de voormalige rechtbank. Daar troffen we een beschrijving aan van de laatste zaak die daar voor de rechter werd gebracht: twee mensen die ontkleed werden aangetroffen in een hotelkamer die ze gereserveerd noch betaald hadden. Dit leek ons juridisch interessant, want levert dat een misdrijf, of zelfs maar een onrechtmatige daad op? En waar ging het dan om: de ontklede staat, het ontbreken van een reservering of het niet betalen (en trouwens, als ze dat nu achteraf zouden doen)? Trouwens, hoe kwamen ze eigenlijk in die kamer en wie trof ze daar aan? En wie zou een zaak tegen ze kunnen aanspannen? Kennelijk kwam de rechter er ook niet uit, want de zaak eindigde in een acquittal (vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging - ook dat werd niet duidelijk).

Mee en tegen

Soms valt het resultaat van een keuze tegen, en soms overtreft het de verwachtingen.

De tegenvaller was voor ons Te Anau. Niet zo goed opgelet wat dat te bieden had, en daardoor vier uur gereisd naar een plaats waar je eigenlijk maar drie dingen kunt doen: (een deel van) een van de meerdaagse wandelingen maken door hier en daar ruig berggebied, 200 km heen (en weer terug) rijden om een cruise op een fjord te maken of met een helicopter of watervliegtuig een rondvlucht maken boven meer en fjord.

Op een lange wandeling hadden we ons niet ingesteld, en dat was maar goed ook, want door aanhoudende rugproblemen is langer dan een uurtje nog steeds niet mogelijk. Een cruise op de fjord leek ons niet zo bijzonder (we waren al eens in Noorwegen) of -in het geval van een nachtelijk verblijf- niet erg comfortabel, dus die hadden we niet geboekt. Gelukkig maar, want toen we aankwamen was er net een weer waarschuwing afgegeven wegens heftige wind en stortregens. Rondvluchten werden dus stilgelegd, wat we ook weer niet erg vonden - dat leek ons toch al niets.

Bleven dus over wat ritjes met de auto naar plekken die ondanks het sombere weer mooi waren, wat korte wandelingetjes en een bezoekje aan een opvangcentrum voor gewonde vogels. En, natuurlijk, wat rondlopen door het kloppende hart van Te Anau: de winkelstraat van nog geen kilometer lang. Dat deden we dan samen met nog flink wat andere bezoekers: Te Anau is kennelijk een erg populaire besemming (bij touroperators). Voordeel daarvan was wel dat er ook flink wat eetgelegenheden zijn, waaronder een redelijk authentiek Italiaans restaurant (La Dolce Vita, aangenaam en goed) en een internationaal restaurant in het Distinction hotel, waar we op oudejaarsavond aten. Goede keuken, maar een bediening die wat steekjes liet vallen (met als aangename kant dat we in ons vijf-gangenmenu een extra vissoep kregen, die ons prima beviel.

Wat (weer) opviel was het grote aantal Aziatische toeristen, zo te zien vooral uit Japan, China (maar misschien ook Taiwan en Korea?) en (minder) India. Iets wat trouwens ook in de samenstelling van het personeel van het restaurant in het hotel was terug te zien (de Italiaan zette zijn eigen kinderen in) en in de draai die aan sommige gerechten werd gegeven. We vroegen ons af hoe de toeristenindustrie in Nieuw-Zeeland zich ontwikkelde - we konden ons voorstellen dat het voor Aziatische investeerders heel aantrekkelijk moest zijn om grotere hotels over te nemen die wat minder goed lopen vanwege de economische crisis in Europa en de VS, ze aan te passen aan de Aziatische smaak en dan de groeimarkt in China of India aan te spreken.

Zelf verbleven we overigens in Te Anau Lodge, een bed&breakfast die gevestigd is in een voormalig klooster dat oorspronkelijk elders stond en over de weg naar zijn huidige plaatsis vervoerd. Iets wat overigens beter voorstelbaar is als je je realiseert dat het in zijn hoogtijdagen plaats bood aan vijf nonnen, en dat de kapel in onze woonkamer zou passen. Buiten deze geschiedenis, het hier en daar mooi gerestaureerde interieur, het goede ontbijt en de fraaie ligging (wij moeten nu even aan een scene uit The Life of Brian denken) had deze B&B echter weinig te bieden: de kamer was klein en oncomfortabel, de eigenaar overijverig en zijn hond overaanwezig. En dan was er nog het groepje Duitsers dat de lounge in beslag nam om oud- en nieuw te vieren (we moesten even aan kuilen met "Besetzt" erop denken).

De jaarwisseling werd in Te Anau gevierd met een bijeenkomst in het park en siervuurwerk om middernacht (plus een enkeling die een paar kleine rotjes afstak). We zijn er niet naartoe gegaan.

De meevaller in onze keuze was Mount Cook. Dat begon al met de rit erheen vanuit Te Anau, op nieuwjaarsdag. Het was rustig op de weg, en dus schoten we op deze lange rit sneller op dan verwacht. Het eerste deel, tot aan Queenstown, was overigens dezelfde weg die we ook heen hadden gereden - en deed erg aan Schotland denken (wat ook werd opgemerkt door twee Schotten die we later tegenkwamen, maar dat terzijde). Na Queenstown kwamen weer een mooie valei en kloof, maar het echt mooie zat aan het eind: een kilometer of twintig langs Lake Pukaki, een meer met onwaarschijnlijk blauw water. Alweer een klassiek legpuzzelplaatje, met de besneeuwde toppen op de achtergrond.

En mooi bleef het. Vanuit onze kamer in het Hermitage Hotel hadden we een geweldig uitzicht op Mount Cook en Mount Sefton, waarbij de laatste vooral opviel omdat hij bedekt was met sneeuwvelden die er uitzagen als snelstromende bergbeken - het resultaat van lawines. De kamer zelf was ook prima: ruim en prettig ingericht. In het hotel twee goede restaurants: een met een buffet en een a la carte. Opmerkelijk genoeg was de bediening in het buffetrestaurant een stuk attenter dan in het a la carte gedeelte, waar we steeds de wijn pas kregen ruim nadat het eten al op tafel stond.

Mount Cook Village, waar het hotel staat, stelt niet veel voor. Er staan nog een paar motels, en wat woonhuizen. Maar flaneren door een winkelstraat was er niet bij. Gelukkig is er in het Mount Cook National Park een aantal mooie en eenvoudige wandelingen naar plaatsen met een bijzonder uitzicht, onder andere op de Tasman gletsjer en op het gletsjermeer van de Mueller gletsjer. Het was bijzonder aangenaam weer om te wandelen, en het ging ook boven verwachting goed - zij het hier en daar wel in file, want we waren natuurlijk niet de enigen.

Minder goed bezig

We lopen een eind achter met dit blog. Ons vorige verhaal ging over de manier waarop we eerste kerstdag doorbrachten (tweecentimeterlange grijze krekels zoeken tussen het grind omdat ze uniek zijn, decimeterlange Douglassparren uit de grond trekken omdat het exoten zijn) en inmiddels is het al 12 januari en is onze reis door Nieuw-Zeeland bijna ten einde. Maar goed - we hadden ook nog de fotoverslagen. En een beeld zegt meer dan duizend woorden, dus het valt nog mee.

Maar laten we de draad weer oppakken, en het contrast schetsen tussen het eco-toersme waarover we in onze vorige blog schreven, en het massatoerisme waarin we na Arthur's Pass terecht kwamen.

We reden op tweede kerstdag (boxing day) terug naar de westkust, eerst naar Kumara Junction en vervolgens naar Hokitika, Franz Josef Glacier en ten slotte Fox Glacier. Nogal rustig op de weg, dus we konden stevig doorrijden (de maximumsnelheid is hier buiten de bebouwde kom vrijwel overal 100 km/h - op slingerende, nogal smalle tweebaanswegen met regelmatig een enkelbaans brug erin, waar meestal gewoon geldt dat de eerste die aankomt voorrang heeft boven de tegenligger).

In Hokitika even gestopt om te tanken en een kopje koffie te drinken, en ook een sieraad te kopen van jade uit de nabijgelegen rivier. Gemaakt door een steensnijder met Maori voorouders, werd ons verzekerd, want anders had hij de jade niet eens mogen oprapen, laat staan verkopen (bij de herstelonderhandelingen over het verdrag van Waitangi hebben de Maori van het Zuid-eiland het alleenrecht gekregen).

Maakt Hokitika al de indruk een beetje op de toerist gericht te zijn, zodra je bij Franz Jozef Glacier aankomt weet je het: dit is Valkenburg. En Fox Glacier, hemelsbreed een paar kilometer verderop, maar over de weg nog even een pittig stukje bergrijden, is misschien net iets rustiger, maar wel erg verwant. Beide verzamelingen hotels / motels / winkels zijn ooit echt neergezet ten behoeve van de toeristen die al 100 jaar geleden in (relatief) groten getale toestroomden om de (relatief) snel stromende gletsjers te zien. Gletsjers die, natuurlijk, hoog in de bergen beginnen maar die hier doorlopen tot vlakbij zee (een paar honderd meter boven zeeniveau, op een kilometer of 20 van de kust).

Dat is bijzonder, maar de toeristen komen toch vooral vanwege de beleving: je kunt vrij makkelijk tot vrij dicht bij de gletsjerwand lopen, en dat is een imposant gezicht. Overigens moet je tegenwoordig een stuk verder lopen dan de toeristen van 100 jaar geleden, want de gletsjer brokkelt / smelt in hoog tempo af en trekt zich meters per jaar terug. Nou ja "trekt zich terug" suggereert dat de glesjer het zelf doet, maar het is natuurlijk een effect van de opwarming van de aarde.

Aan die opwarming (voorzover een gevolg van CO2-uitstoot) doen veel toeristen hier ijverig mee. In de eerste plaats natuurlijk door naar Nieuw-Zeeland te vliegen, en vervolgens heel lokaal door zich met een helicopter naar de bovenkant van de gletsjer te laten transporteren, zodat ze er een paar minuten op kunnen staan. We moesten even denken aan onze tafelgenoten, de dag ervoor, met het verhaal over de waterval in Zuid-Amerika waar je toch niet een halve dag naar toe ging lopen als je er met een helicopter in een paar minuten kon komen.

Nu begon het al een paar uur na onze aankomst stevig te regenen uit zeer laag hangende wolken, dus veel vluchten werden geschrapt - een teleurstelling voor wie geboekt had, maar voor ons wel prettig want een van de exploitanten gebruikte het weiland naast ons hotel als helihaven. Het hotel (High Peaks) was trouwens meer een klassiek motel: een kamer met een veranda, een parkeerplaats voor de veranda. Niet bepaald luxe, maar wel een heel vriendelijke en zorgzame dame (type Edith Bunker) die ons ontving en ons ontbijt verzorgde.

We maakten, tijdens een relatief droog uurtje, een wandeling rond Lake Matheson. Aanbevolen vanwege de "view of views": de weerspiegeling van Mount Cook en Mount Tasman in het heldere water. Maar daarvoor moet je wel (heel) vroeg zijn (want dan is het nog windstil) en op een heldere dag. Wij waren niet vroeg, het woei sowieso de hele dag en het was dicht bewolkt. Maar toch: een mooie wandeling.

Bij het meertje een paar informatieborden over de (recente) geschiedenis van deze omgeving. Hoe in de tweede helft van de 19e eeuw gelukzoekers toestroomden (vooral uit het toen erg arme Ierland) omdat op het strand goud was gevonden. Hoe velen dat niet overleefden, omdat de zee en de rivieren erg onberekenbaar zijn. Hoe de goudkoorts snel weer zakte en de meesten vertrokken, behalve twee broers (en hun gezinnen) die bedachten dat de door de gletsjer(stroom) gevormde vlakte goede landbouwgrond zou zijn - als ze de bomen weghaalden. Hoe ze dat voortvarend deden, hun vee ruim 100 kilometer langs het strand naar de markt brachten en zo de basis legden voor het dorp - dat dus ook een andere ontstaansgrond heeft dan het toerisme.

Hierdoor geinspireerd besloten we naar het strand te gaan. Je weet immers maar nooit. Het was er droog en er was geen kip. Opmerkelijk eigenlijk, want op de 12 km lange steenslagweg ernaartoe kwamen we nog best veel verkeer tegen. Goud hebben we er niet gevonden - slechts het achtergelaten bovenstukje van een bikini, dat wapperde in de wind.

Bij het strand ligt een kerkhofje, waarvan de stenen hetzelfde verhaal vertellen als de informatiepanelen - maar nu in de woorden van liefhebbende echtgenotes, vader en zonen. En dan waren er nog de graven zonder steen.

Culinaire hoogtepunten vonden we niet in Fox Glacier, maar we hebben goed gegeten in een soort campingrestaurant (Fox Lodge) en in cafe Matheson bij het meertje.

Vanuit Fox Glacier (bij het ontbijt hadden we trouwens nog even een mooi zicht op de beide Highs Peaks) leidde onze reis ons naar Wanaka. Daarbij kwamen we eerst langs de tweede Wilderness lodge van onze gastheer en -vrouw in Arthur's Pass (gelegen aan Lake Moeraki - lang niet zo mooi, dachten we) vervolgens door Haast (daar is haast niets) en over een mooie pas. Ten slotte, uren later, een heel fraaie rit langs Lake Wanaka en Lake Hawea - waarna we weer in Valkenburg belandden.

Wanaka bleek nogal druk en erg op toerisme gericht. Met name watersporters vinden hier een eldorado, en dan vooral de zwaar gemotoriseerden onder hen. Het enorme meer is vergeven van de speedboats en jetskis. Veel herrie dus, althans overdag. Wel leuk om de drukte te zien bij de jetties, waar de boten van de trailers in het water werden gelaten. Een beetje alsof je naar schutsluizen kijkt - niet iedereen is even bedreven.

Bij ons goed gelegen appartementencomplex (Edgewater; we hadden een mooi, ruim tweekamer-appartement) viel wel een beetje te zwemmen, maar het water was (nog) koud - zoals dat gaat met smeltwatergevoede bergmeren.

Hadden we gewild, dan was het uiteraard ook hier mogelijk geweest helicoptervluchten te maken of allerlei soorten boottochtjes, maar we wilden niet. Gegeten hebben we op ons terras: een keer goede paella (!) via de roomservice, en een keer wat koude hapjes uit de supermarkt.

Goed bezig?

Is toerisme (in de zin van veel mensen die een bepaald streek of land bezoeken goed of slecht? Voor de economie, voor het milieu, voor de samenleving? We vragen ons dat niet voortdurend af tijdens onze reis, maar sinds ons verblijf in de Wilderness Lodge in Arthur's Pass wel met enige regelmaat. En dat is precies wat de eigenaar van die lodge probeert te bereiken.

In de standaardreis van 21 dagen Nieuw-Zeeland die SNP aanbiedt, is een verblijf in Arthur's Pass een uitbreidingsoptie. We zijn blij dat we er in onze aangepaste reis voor gekozen hebben hem in te voegen, vooral omdat het ons een mooie plek leek om de kerstdagen door te brengen. Relatief hoog in de bergen, in een als luxe omschreven accommodatie met een goede keuken. Daar bleek niets van overdreven.

De tocht naar Arthur's Pass voerde ons via Greymouth (een leuk uitziend stadje, waar we echter niet lang heben rondgekeken) en Lake Brunner (een mooi groot meer, waar we alleen maar langsgereden zijn) over een vrijwel lege weg een steeds verlatener en woester gebied in. Prachtig.

Na een ruim uur bereikten we State Highway 73, waarna het echte klimmen naar ruim 900 meter begon. Niet echt hoog, als je de Europese Alpen gewend bent, maar als rit niet minder spetaculair. De weg loopt door een smalle kloof, heeft de nodige haarspeldbochten en er zit een viaduct in dat een knap staaltje techniek is, in een gedeelte van de bergen waar nogal wat aardverschuivingen voorkomen (nou ja, dat is in deze bergen sowieso iets wat veel voorkomt - de wegen zijn soms dagenlang onbegaanbaar, en omrijden is al gauw een tocht van honderden kilometers).

Tijdens twee stops (een om even wat foto's te maken, een om te lunchen) werden we niet alleen bezocht door bloeddorstige sandflies, maar ook door Kea - grote, papegaai-achtige vogels die alleen hier in de bergen voorkomen. Volgens kenners de nieuwsgierigste en intelligentste vogels ter wereld (als je denkt dat je met ze speelt, zijn ze eigenlijk met jou aan het spelen), maar ook de meest vernielzuchtige: in hun zoeken naar nieuwe eetervaringen doen ze zich ook tegoed aan schoenen, ruitenwissers etc.

De Wilderness Lodge bleek een mooi in het landschap opgenomen gebouw, met een wat je rustiek zou kunnen noemen interieur - maar dan niet het oubollige rustiek van massief donker eikehout, maar stijlvol en redelijk modern. Wij verbleven zelf overigens in een van de vier later bijgebouwde extra ruime en luxe kamers, in een apart gebouw dat architectonisch nog interessanter was.

De lodge ligt op het terrein van een actieve schapenfarm, waarvan door de eigenaar een deel is afgeschermd om zijn ideeen over ecologie (en toerisme) in praktijk te brengen (zie hiervoor: http://www.wildernesslodge.co.nz/new-zealand/conservation/). Op het afgeschermde -dus niet meer voor de schapen toegankelijke- gedeelte herstelte het bos zich, en komt een mooie varieteit aan vogels terug. Dat betekent dat er fraaie wandelingen te maken zijn - op eigen gelegenheid, of onder begeleiding van een gids. Want ook dat hoort er volgens de eigenaar bij: het aanbieden van activiteiten waarbij je net wat uitgebreider kennis maakt met de natuur dan wanneer je er alleen maar doorheen wandelt. En niet aleen met de nauur, maar ook met de praktijk van het houden van schapen: een economisch redelijk marginaal bestaan, wat alleen maar is vol te houden als je het op grote schaal doet (en zolang de schapen bang zijn voor honden, zoals onze gids -en zoon van de eigenaar- Michael uiteenzette).

De ontvangst, en verder de hele bejegening was prima. Vriendelijk, attent maar niet opdringerig - en eten (je kunt hier nauwelijks anders dan half-pension verblijven) en drinken van echt goede kwaliteit.

Het diner was trouwens ook om andere reden dan de kwaliteit van het eten interessant. De lodge stimuleert dat je aan tafel zit met andere gasten. Niet op een geforceerde manier: je kunt bij het inchecken aangeven of je dat wilt of niet, en je zit in principe wel als paren / families bij elkaar. Gedachte erachter (en achter de gratis aangeboden begeleide groepswandelingen) is dat de gasten veel contact met elkaar hebben en dat er interessante gesprekken ontstaan - liefst ook over natuur, ecologie, economie en het verband daartussen.

Dat werkt natuurlijk vooral als je gasten ook iets met elkaar hebben. Een beetje "ons soort mensen" zijn. En dat is natuurlijk ook wel zo - je komt niet naar deze plek als je niet ongeveer hetzelfde zoekt (rust, natuur). Hoewel: de tweede avond zaten we aan tafel met een dame die twee uur lang met veel enthousiasme vertelde over gordijnen, tapijten en andere zaken uit de wereld van de "home decoration", en met twee jongere paren die elkaar vertelden waar ze overal al geweest waren en welke avontuurlijke dingen (raften, parachutespringen, helicoptervluchten) ze allemaal gemaakt hadden. Maar ook met een gezin uit Texas waarvan de vader vertelde dat ze al kort na de geboorte van hun oudste dochter (nu 16) begonnen waren veel te reizen, om ervoor te zorgen dat hun kinderen zouden zien dat de wereld groter is dan de VS / Texas. En met twee Britten die wereldkampioen vogelen (voor onze Vlaamse vrienden: vogels in het wild kijken) bleken te zijn. Plus een Australier die in de hele wereld advieswerk had gedaan (waarbij hij in Beirout de dame was tegengekomen die nu in gordijnen deed, dus dat was ook geen huismus) en die nu meewerkte aan de wederopbouw van Christchurch.

En op kerstavond deelden we een tafel met twee Amerikanen met veel belangstelling voor (en enige kennis van) het reilen en zeilen van de Nederlandse politiek en ambtenarij. Nu kwamen ze uit Virginia, dus dat valt ook wel te begrijpen (hoewel - zouden ze dat verteld hebben als ze echt ...? Of was dat juist weer om ons te laten denken dat ze dat nooit verteld zouden hebben als?). Overigens, de vrouw van het echtpaar gaf les in Egels als tweede taal, dus we spraken (ook) uitgebreid over onderwijs.

Maar goed. Even terug naar die vragen over toerisme. We schreven al over pogingen van de Nieuw Zeelandse overheid om op plaatsen waar veel toeristen komen, de zaken in goede banen te leiden, op een manier die recht doet aan landschap, flora en fauna. We schreven niet over, maar zagen wel, de toeristische attracties die daar wel een inbreuk op maakten.

We zagen dat laatste tijdens deze etappe ook in het klein: mensen die een van de Kea's voerden, ondanks de bordjes met oproepen dat niet te doen. Wat is daar op tegen? Het is een soort die dreigt uit te sterven. Als je ze voert, verliezen ze uiteindelijk het vermogen om zelf hun eten te vinden / vangen. En, specifiek voor deze vogels, het wakkert hun nieuwsgierigheid aan om onbekende dingen te eten - zoals schoenen, ruitewissers etc. En dat is niet alleen vervelend voor degeen van wie de schenen en ruitewissers zijn, maar ook voor de beesten zelf. Ze gaan er dood aan.

We zagen ook hoe de combinatie van (verantwoord en luxe) toerisme en schapenhouden economisch aantrekkelijk is, en daarmee een alternatief biedt voor zowel het massatoerisme als de ecologisch destructieve land- en bosbouw.

We spraken met gidsen en meewandelaars over de vraag of het feit dat er in een stukje rivierbedding van 100 bij 200 meter een krekelsoort zit die wereldwijd echt alleen daar voorkomt, nu reden moert zijn om daar nooit iets te veranderen, of dat aan zo'n kleine (onder)soort niet echt iets verloren zou zijn als hij zou verdwijnen (en we vroegen ons af of dat ook voor de Kea en de tijger gold, en voor de heel specifieke soorten sandflies die we misschien -hopelijk- wel hadden uitgeroeid door de laatse vier dood te slaan)

En dat maakte dat we weer wat bewuster keken naar onze eigen reis, ons eigen gedrag en alles wat we tegenkwamen.

Stapels pannekoeken

Een van de genoegens van reizen in Angelsaksische landen is het ontbijten. Het cooked breakfast dan, want naar wat een continentaal ontbijt kan inhouden slaat men veelal een erg Franse slag: een croissantje met jam of honing, en -als je geluk hebt- muesli. Nee, we bedoelen hier natuurlijk het full breakfast bestaande uit eieren (scrambled, poached or fried) met bacon, sausage, baked beans, tomato, en toast - en misschien nog wat black pudding, muhrooms of hash browns. Of, en dat is meer een variant die vanuit de VS is overgenomen, een "stack of pancakes" - drie of vier centimeterdikke pannekoekjes van luchtig deeg met maple sirup en wild berries.

Als je hiermee bent opgegroeid, begrijp je natuurlijk direct wat er bedoeld wordt met de wereldberoemde Pancake rocks in Punakaiki. Voor ons was het toch een beetje een verrassing.

We kwamen in Punakaiki vanuit St Arnaud, het dorpje in de noordelijke alpen dat ons zo aan Oostenrijk deed denken. Dat gold ook het begin van de reis: grazige weiden, brede valleien en zo nu en dan een nauwe kloof en wat bos. Plus natuurlijk een daardoorheen stromende rivier, die steeds groter werd naarmate we verder afdaalden.

De State Highway waarop we reden was zoals gebruikelijk tweebaans (met zo nu en dan een smal stukje of een single lane brug, en de nodige haarspeldbochten). Gelukkig was er relatief weinig vrachtverkeer (vrachtchaufeurs houden hier overigens rekening met achteropkomend verkeer, en gebruiken de passing places en slow traffic bays) en konden we de onvermijdelijke campers en angstig op hun remmen rijdende sukkelaars meestal al snel passeren zonder tegenliggers de stuipen op het lijf te jagen. Een beetje teleurstellend was de ons als heel indrukwekkend voorgespiegelde passage "waar je onder de overhangende rotsen doorrijdt" - gewoon een stukje van 100 meter waar de weg in een rotswand was uitgehakt.

In een uurtje of tweede reden we zo vanuit de alpen naar de zee. Die bereikten we vlak bij Westport - een niet erg interessant stadje, maar wel een goede gelegenheid om te tanken en wat inkopen te doen (tussen locals die inmiddels zeer in kerststemming raakten, met mutsen op het hoofd en glitterjurkjes aan het lijf). Omdat de reis zo vlot ging, besloten we even te gaan kijken bij Cape Foulwind - een van de plaatsen waar Abel Tasman Nieuw Zeeland bezocht (de verhalen daarover laten we maar even voor wat ze zijn - houd het erop dat er wat misverstanden waren met de Maori, en dat dat ongelukkig afliep voor een aantal bemanningsleden vanTasman).

Cape Foulwind deed zijn naam slechts ten dele eer aan. Ja, het was er winderig. Maar het leek ons een aangename wind om te zeilen, en het was verder stralend weer. We hebben er dan ook een mooie wandeling gemaakt (niet tot aan de zeehondenkolonie - dat was ons wat te ver). Opmerkelijk was een overeenkomst met de Pietersberg bij Maastricht: ook hier een grote cementfabriek en een afgraving die je pas ziet als je er bijna invalt.

Van Westport naar Punakaiki was nog maar een uurtje, maar omdat we daar weer twee nachten zouden blijven, hebben we het bezoek aan de Pancake rocks nog even uitgesteld. De volgende ochtend echter hebben we ons echter volledig in het massatoerisme gestort, en deze oudste toeristische trekpleister bezocht. Wat ons direct opviel was de respectvolle manier waarop de infrastructuur was aangelegd: mooie paden om de stroom (van een paar duizend bezoekers per dag - het is geen Efteling) in goede banen te leiden, die naarmate je dichter bij de rocks zelf kwam, steeds beter in de rotsen zelf waren verwerkt, zodat je van een afstandje alleen de mensen zag en niet een soort litteken in het landschap.

Zo zou je de rotsen zelf misschien wel moeten beschrijven: pilaren van enkele tientallen meters hoog, bestaande uit centimetersdikke lagen van relatief harde steen, die zijn blijven staan nadat wind en zee de zachtere steen wegsleten. Mooi, hier en daar imposant - en tegelijkertijd niet zo opmerkelijk voor wie wel eens een karstlandschap heeft gezien. Maar, dat moet gezegd: bij vloed gaat de zee hier nogal te keer, en kun je meemaken dat water en lucht door gaten in de rotsen omhoog wordt geperst en fonteinen vormen: de blowholes. Toen wij er waren gebeurde dat niet, maar wij hadden wel het genoegen dat er een school dolfijnen vlak voor de kust langszwom. Je hoeft geen onderwijsverleden te hebben om daarvan te genieten.

Dicht bij de Blowholes is, net zo respectvol voor de natuur, ook een aantal wandelingen uitgezet door het regenwoud. Je loopt er tussen de boomhoge varens en torenhoge Noordelijke Rata, waarvan de stammen bij nader inzien gevormd blijken te zijn door de samengegroeide luchtwortels die de Rata neerliet nadat hij zich als epifiet in de top van een andere boom had genesteld, en die zich om de stam van de gastheer hadden geslingerd. Zo nu en dan hoor je een vogel, maar die laat zich niet zien (nou ja, we liepen er midden op de dag, dus dan hebben ze hun siesta). Opmerkelijk dat deze paden veel minder bezoekers trokken dan die naar de rotsen - we liepen er vrijwel alleen, behalve op het pad langs de rivier, dat hier en daar de mogelijkheid bood om even te voelen hoe koud het water was.

Wij hadden overigens het geluk dat het stralend weer was, iets wat naar het schijnt jaarlijks maar een dag of 100 voorkomt - op de andere dagen regent het heftig, bij elkaar enkele meters per jaar. Het zijn natuurlijk niet voor niets regenwouden.

Onze kamer in het (vlak naast de -gelukkig redelijk rustige- State highway gelegen) Punakaiki Resort was ruim en comfortabel, met een fraai uitzicht op de Tasmanzee en aan de andere kant op het bos (waar het complex trouwens mooi in was geintegreerd), en aan beide kanten een terrasje. Daar zitten was echter geen onverdeeld genoegen, want na verloop kreeg je onvermijdelijk bezoek van de sandflies: een paar millimeter lang maar met stevige kaken. Onze benen en armen zaten dan ook al snel onder de jeukende bulten.

Hadden zij aldus een feestmaal, wij aten ook niet slecht (maar ook niet uitzonderlijk goed) in het restaurant van het resort. Waarbij het zo langzamerhand wel een punt wordt dat de meeste restaurants een redelijk vergelijkbare kaart hebben, en de vis van de dag en de groente van het seizoen ook vaak hetzelfde zijn. Nou ja, er is natuurlijk nog de wijnkaart, en daarin is de keuze en de varieteit enorm.