Marian en Max zijn even weg

Een kans van nul

Je boekt op een willekeurige dag een appartement/kamer in een willekeurig hotel in een grote stad, waar je vroeg in de ochtend aankomt na een reis van in totaal zo'n 18 uur. Hoe groot is dan de kans dat het appartement naast het jouwe gerenoveerd wordt?

Verwaarloosbaar klein, natuurlijk. Eigenlijk gewoon nul, zou je zeggen.

Nou, dus niet. Of, beter gezegd: hoe klein de kans ook is, zolang hij niet echt nul is, moet het een keer gebeuren. En terwijl we in een loterij nooit de hoofdprijs zullen winnen, was het voor ons nu bingo. Nou ja, zo heb je nog eens plezier van je oordopjes.

Verder is het wel een grappig appartement. Ongeveer de helft van onze woonkamer. En daarin heb je dan een "lounge" (een forse hal), een eetkeuken, een slaapkamer en een badkamer. In de keuken een aanrecht dat duidelijk is neergezet door iemand die thuis nooit hoeft af te wassen, en op het dak een zwembad waar je last van hoogtevress kunt krijgen. Maar wel met een aardig uitzicht op Hyde Park- een stukje groen zo groot als een krant, omgeven door drukke straten. Ach, dat hoor je niet. Met je oordopjes in.

De ligging is trouwens wel ideaal als uitgangspunt voor wandelingen door de binnenstad van Sydney, en die wilden we inderdaad eens bekijken - na een middag, avond en nacht slapen. En een eenvoudige doch voedzame Indonesische maaltijd, met groenten en visballen (dat laatste associeren we meer met Noorwegen, maar ze smaakten beter dan daar).

Onze eerste wandeling -zeg maar dagmars- bracht ons eerst langs het ANZAC-monument in Hyde Park. Gebouwd in de jaren '30, als herinnering aan de Eerste Wereldoorlog. Niet om de heldendaden te gedenken, maar de verschrikkingen. Een mooi, sober gebouw in strakke Jugendstil.

Vervolgens langs Sydneys hoogste gebouw naar het Victoria Building - een mooi uitgevoerde passage met veel luxe winkels. Toch nog een mall, dus. Daarna via Paddy's Market naar de Chinese vriendschapstuin. Aangelegd en beplant volgens principes vanYin en Yang, en erg mooi om te zien. En een oase van rust in een overigens erg drukke stad - opmerkelijk hoe weinig relaxt de automobilisten in Sydney zijn. Niks "no worries, mate", maar flink op de claxon als een ander iets doet wat je niet bevalt. Alsof je in Palermo bent.

Terug naar ons hotel via Darling Harbour, waar we de voorbereidingen van het kerstfeest in tropische temperaturen mochten genieten. Vervolgens maar een rustige avond - de jetlag is nog niet over.

Op zaterdag de tweede wandeling. Eerst naar de Art Galery of New South Wales, waar we een paar oude bekenden bekeken, en veel wat we nog niet eerder gezien hadden. Lunch in het restaurant, begeleid door een muzikant die letterlijk optrad tussen de klapdeuren. Dat leverde hem naast een captive audience natuurlijk wel de zekerheid van applaus op.

Van de Galery verder naar Mrs. Macquarie's Chair (mooi uitzicht over de baai), door naar de botanische tuin (in deze tijd van het jaar niet zo heel spannend) en terug naar ons appartement om nog even in het zwembad te liggen.

Ter afsluiting van de dag op zoek naar een aardig restaurant. Dat leek even heel simpel, omdat er direct om de hoek iets was wat ons wel wat leek - maar daar was geen tafel meer beschikbaar. Maar via een viertal patrouillerende politieagenten (we bleken midden in het wat ruigere uitgaansgebied terecht gekomen te zijn) vonden we uiteindelijk The Winery. Heel druk, met vooral jong publiek, maar wel direct een tafel voor ons. Ook heel prima bediening en goed eten, dus een mooie afsluiting. Grappig, trouwens, dat er een bordje hing dat we bij het verlaten van de tent rekening moesten houden met de buren in deze "residential area" - we werden op het terras nog bijna weggeblazen door de muziek die ze aan hadden staan.

Hoe laat is het eigenlijk?

De eerste dagen zitten erop. Of waren het nachten? We zijn een beetje ons gevoel voor tijd kwijt.

We vertrokken maandagavond om een uur of zes, zoveel is zeker. Het idee was om vroeg onze bagage te droppen, en dan op Schiphol het wachten te bekorten met een smakelijk maal. Helaas hadden we buiten de waard gerekend. We vlogen Emirates - een maatschappij die adverteert met luxe maar die op Schiphol vertrekt van terminal 3. En dat is een beetje een onderontwikkeld gebied, met de keuze tussen een McDonalds en een pizzeria. Nou ja, we hebben iets gegeten ....

In het vliegtuig zag de bussiness class er inderdaad heel luxe uit, met beduidend meer ruimte en comfort dan in Economy. En daar zaten wij, met weliswaar een mooi entertainmentsysteem maar verder net zo opgepropt als bij de meeste andere maatschappijen. En, natuurlijk, met gillende kinderen en rochelende medepassagiers.

Geslapen hadden we dus niet toen we om zeven uur 's ochtends in Dubai aankwamen. Het idee om daar een dagje over te blijven en eens wat van deze wondere wereld te zien was goed, maar de uitvoering toch minder. Dat wil zeggen, het hotel (Sheraton on Dubai Creek - een aanrader) bood ons de gevraagde vroege check-inn en de bedden waren zo goed (en het zwembad zo aanlokkelijk) dat we niet meer hebben gedaan dan een tochtje per watertaxi over Dubai Creek naar de namaak oude Soukh. Waar we ons eerder in India waanden dan op het Arabisch schiereiland, als we zo keken naar de neringdoenden. Die overigens naar ons kijkend al snel concludeerden "kijken, kijken, niet kopen". Inderdaad, we hadden geen lappen nodig.

Hoe dan ook, we waren niet echt in de stemming om lekker avontuurlijk een restaurant te zoeken, en dus zijn we maar weer terug gegaan naar ons hotel voor een smakelijk maal in de lobby, aangenaam begeleid door de pianist. Waarna we nog een tijdje uit ons raam hebben gekeken naar wat er allemaal op de rivier voer, en vervolgens vroeg naar bed zijn gegaan. Geen mall gezien, dus - en de verbazende architectuur alleen op grote afstand.

Maar vanochtend waren we goed uitgeslapen toen we om acht uur op het vliegveld aankwamen. Wat wel goed uitkwam, want we moesten nog even een paar kilometer lopen naar de gate waar we vertrokken.

En nu, zo'n 12 uur na dat vertrek en met nog een ruim uur te gaan, beginnen we wel weer uit te zien naar een echt bed. Maar ja, als we straks aankomen in Sydney is het daar alweer zeven uur 's ochtends. Benieuwd wat onze jetlag daarvan vindt.

Van de herfst naar de lente

Een van de aangename dingen van reizen, is de voorpret (en soms blijkt achteraf dat de voorpret het leukste was, maar daar gaan we het nu niet over hebben). Inmiddels zijn we bijna aan het eind een maand of acht voorpret voor onze volgende grote reis. Morgen vertrekken we uit herfstig Nederland, en via Dubai komen we dan donderdag in de lente van Sydney aan. Waarna we een paar dagen later doorreizen naar Auckland, voor een paar weken lente (en zomer) in Nieuw Zeeland. Maar daarover later.

Nu even over de voorpret. Die begon concreet (we hadden er natuurlijk al wel vaker over nagedacht) in het vroege voorjaar, toen we in een tijdschrift van SNP een leuke rondreis door Nieuw Zeeland zagen. Enige nadeel, vonden we, was dat hij zo kort was: 21 dagen. En dus zijn we maar eens gaan mailen en bellen, en hebben we uiteindelijk een reis samengesteld van een dag of veertig: een tocht per auto over beide eilanden, overnachtingen (meestal twee per stop) in hotels, bed & breakfasts en lodges en aan het eind een driedaagse wandeling. En daaraan voorafgaand en aansluitend nog een weekje Australië, want daar hebben we ook nog lang niet alles gezien.

Het fijne van deze georganiseerde aanpak was, dat we een hoop voorpret hadden zonder de stress van het moeten organiseren. Vaak ervaren we die wel: eindeloos zoeken naar een leuke accommodatie, proberen of die beschikbaar is op de dagen dat je er wilt zijn, en dan na een tijdje weer moeten schuiven omdat die ene waar je per se naar toe wilt alleen een week eerder plaats heeft. En dan op het eind ontdekken dat sommige onderkomens toch net wat minder mooi lagen dan voorgespiegeld, of onder de aanvliegroute van het vliegveld. Maar goed – (bijna) niets daarvan dit keer, maar vooral kijken naar plaatjes en beschrijvingen in reisgidsen. En, dat was ook wel een fijne service van de televisie, naar de serie “Top of the Lake”, die ons in elk geval een indruk gaf van het landschap (en een beetje van de samenleving).

Een tweede deel van de voorpret bestond uit het op orde brengen van onze uitrusting. Bedenken wat voor kleding we mee zouden nemen, en aanschaffen van het ontbrekende. Waarbij we dat laatste maar ruim gedefinieerd hebben, zodat we nu –hopen we– regenkleding hebben die ons echt drooghoudt, donsjacks die comfortabel zijn tussen de -10 en +20, schoenen die licht zijn en lekker zitten en ondergoed dat lekker uitwasemt. En dat alles dan vooral zo licht mogelijk, want hoewel we zelfs tijdens onze driedaagse wandeling niet te veel op onze ruggen gaan meesjouwen, willen we de bagage beperkt houden – in gewicht en omvang.

Dat beperkt houden geldt ook voor het derde deel van de voorpret (of de stress): zorgen dat we verbonden blijven. Telefoons, tablets, e-readers, camera’s, gps – je moet bedenken wat je nodig hebt, het moet allemaal werken, het moet opgeladen kunnen worden en met elkaar en met internet kunnen communiceren (al die kabeltjes!), het moet geladen zijn met de juiste informatie, kaarten, muziek, video’s, boeken etc.

Goed. Het is bijna zover. De komende dagen gaan we van de herfst naar de lente.

Zonnig Schotland - eindelijk

Nauwelijks wolken, van zonsopkomst tot een uur of zes 's avonds, weinig wind en in de zon een graad of 20 - donderdag 22 juli was ongetwijfeld de mooiste dag van onze drie weken in Schotland. Tot nu toe, zouden we er normaal gesproken aan toevoegen, maar de dagen erna zagen er al weer wat minder uit - en verder brachten we die ook niet meer in Schotland door, maar net aan de andere kant van Hadrians Wall, is Carlisle.

Maar waren we gebleven in ons blog? Even afgezien van het intermezzo over wat een paar bezoekjes aan historische plaatsen aan vragen oproepen over de geschiedenis van dit land, ging ons vorige verhaal over onze eerste dagen op Skye. Tja, wat valt daar verder nog over te vertellen? Eén grotendeels verregende dag waarop we vooral gelezen hebben, en gegeten in The Old Shoolhouse Restaurant in Dunvegan (nogal goed, en reserveren is dus wel verstandig, al hoeft het geen weken tevoren zoals bij de Three Chimneys). Vervolgens een dag die droog maar erg winderig begon, en die we gebruikt hebben om nog een wandeling te maken (in de buurt van Lealt). Door het weer (harde wind die de lage maar nog niet aaneengesloten bewolking voortjoeg, wat er weer voor zorgde dat je het ene ogenblik in een regenbui liep en het volgende in de stralende zon) en door het landschap (verlaten veenlanden met dramatische berghellingen op de achtergrond) eigenlijk nog indrukwekkender dan die naar de Old Man of Storr (hoewel dat met dit weer ook heel anders zou zijn geweest). Deze dag werd het trouwens ook nog heel nat, maar gelukig pas toen we in Portree lunchten (niets bijzonders) en in de bibliotheek gebruik maakten van de (gratis) internettoegang.
En daarna de terugreis. Niet over Portree, ditmaal, maar langs de westkust. Geen uitstapje gemaakt naar de destilleerderij van Tallisker (een van de lekkerste, zeer "rokerige", highland Malts) maar wel genoten van het ook nu weer fraai uitgelichte (veel wolken, zo nu en dan wat zon) ruige landschap. Via een nieuw aangelegde mooie (maar ook saaie) tweebaansweg naar Armadale, waar we nog even tijd hadden een goede kop koffie te drinken in het café van het Clan MacDonald Centre voor we konden inschepen op de veerboot naar Mallaig. Volgens sommigen hebben we er ongetwijfeld fout aan gedaan niet iets te kopen in de Raggamufin winkel in Armadale, maar dat moet toch maar net je smaak kleding zijn.
De overtocht was rustiger dan de harde wind deed verwachten; de rit van Mallaig naar Fort William mooi en rustig (opmerkelijk: we hebben zo'n vijf minuten in een file gestaan voor een stoplicht dat uiteindelijk alleen bedoeld bleek om de doorgang onder een nauw viaduct in goede banen te leiden).
Fort Wiliam is nog steeds een drukke (toeristen)plaats, maar wat vooral opvalt is dat in de hoofdstraat erg veel winkels zitten waarvan je je afvraagt of de inwoners daar nu echt op zitten te wachten: discounters in (sport)kleding en kampeerartikelen, fast food, dat soort. En een Tesco-supermarkt, waar de baas van die keten nodig eens undercover langs moet.

Toen we Fort William weer uitreden kwamen we in een enorme regenbui terecht, en daardoor hebben we van de -normaal gesproken heel mooie- rit langs Loch Lynhe niet zoveel gezien. Maar tegen de tijd dat we Glen Coe opreden begon het wat op te klaren, en de afdaling naar / over Rannoch Moor was weer geweldig: wegtrekkende regenbuien en zo nu en dan felle zon - gelukkig nog niet zo laag dat hij echt recht in je gezicht stond.
Vandaar via Crianlarich naar Killin, waarvandaan het nog vijf kilometer was naar Morenish Mews, waar we een appartement hadden gehuurd in een verbouwd koetshuis. Klein (echt voor twee personen) maar mooi en comfortabel ingericht. En met een groot stuk land eromheen met uitzicht op Loch Tay en op een enorme variëteit aan vooral kleine vogeltjes. De broedende visarend hebben we maar de nodige privacy gelaten.

Ook hier was één dag zo nat dat we nauwelijks naar buiten zijn geweest, maar we hebben ook een paar aardige wandelingen en een rondrit gemakt. Killin zelf is een prettig plaatsje dat veel toeristen trekt vanwege attracties als de begraafplaats van de clan MacDonald en de Falls of Dochart (een brede rotsformatie waar de rivier over en tussendoor stroomt - geen groot hoogteverschil, maar genoeg om het redelij spectaculair te maken, zeker als het een tijdje erg nat is geweest). Direct in de omgeving vind je een aantal prettige boswandelingen en fetspaden, en een middelzware wandeling naar de top van een niet zo hoge maar wel erg steile berg: Sron a'Chlachain ("the peak that resembles a nose above the village"). Verder zijn er voldoende winkels (waaronder een opmerkelijk goed gesorteerde groentewinkel) en een aantal restaurants, waarvan we alleen dat in het Bridge of Lochay Hotel bezocht hebben. En dat beviel prima.

Een mooie autotocht bracht ons over de bergen in Glen Lyon en bij de Bridge of Balgie postoffice / tearoom (goede lunches, zo te zien - maar helaas, die hadden we al genuttigd). Op de weg er naartoe hebben we het niet opgebracht om Ben Lawers te beklimmen -op zichzelf geen moeilijke maar wel wat lange wandeling- maar wel genoten van het nature trail dat langs een deel van die route ligt: een pad van een kilometer of twee langs en stroompje door een afgeschermd stukje berghelling. Daardoor kunnen de schapen de jonge aangroei (natuurlijk en aangeplant) niet konden vernielen, wat meteen tot een grote variëteit aan planten en insecten leidt.

Van Killin vetrokken we op vrijdag naar Carlisle, onze laatste verblijfsplaats tijdens deze vakantie. Een rit van een uur of drie, die wat langer werd doordat er op de snelwegen rond Glasgow nogal veel en grote werkzaanheden waren - en dus lange files. Geluncht in de Scotish Deli in Callander (een aanrader) en toch nog wat kunnen genieten van de laatste restjes zon in de tuin van onze vrienden Judy en Ian. De laatste keer dat we hen bezochten, vijf jaar geleden, kon dat niet - althans, niet in hun eigen tuin, omdat de aannemer toen nog bezig was met het herstel van hun huis na de grote overstroming van de rivier de Eden.
Op zaterdag een uitstapje met hen en dochter Anna naar Ullswater (het Lake District ligt hier een half uurtje vandaan): een tochtje met de veerboot van Pooley Bridge naar Howtown, en te voet terug. Een aangename en makkelijke wandeling, waarop we wel heel wat mensen tegenkwamen die het moeilijker hadden dan wij. En dat niet omdat zij stegen en wij daalden, maar omdat zij inmiddels de eerste 10 mijl achter de rug hadden van een 50 mile charity run - en de echt lastige stukken moesten voor hen nog komen. 's Avonds een door zoon David gekookte maaltijd en lang bijgepraat, zondag een rustige dag met een bezoekje aan Tullie House, het plaatselijk museum.

En maandag de terugreis, via Newcastle.

Hoe zat het nou eigenlijk precies?

Tijdens ons bezoek aan Dunvegan Castle zagen we een video, waarop de vorige Chief van de Clan MacLeod vertelde over de geschiedenis van zijn familie. Daarin zei hij iets wat ons sindsdien nogal heeft bezig gehouden, namelijk dat die geschiedenis wordt gekenmerkt door een aantal brute inbreuken van de centrale regering in het o zo mooie clansysteem.
Zo'n bewering roept bij ons vragen op, en die brengen ons al snel midden in de sociale geschiedenis - het soort geschiedenis dus dat wij op school niet of nauwelijks te horen kregen en waarover we sindsdien nog steeds niet genoeg hebben bijgeleerd. Vooral ook, omdat alles wat je erover kunt oppikken uit de makkelijk toegankelijke bronnen -de informatieboekjes, de video's en tv-documentaires, de tentoonstellingen, de plaquettes op historische plaatsen of tentoonstellingen die zijn gewijd aan het dagelijks leven in de plaats waar je toevallig bent en de vele internetsites- altijd een scheef beeld geeft.

Neem nu wat we lazen op drie plaquettes bij de vervallen katholieke kerk in Dunvegan. Waarschijnlijk gesticht door St. Columba, de monnik die op Iona de vlam van het Christendom brandende hield en het vervolgens via Scotland weer over Europa verspreidde (zeggen die plaquettes). Daarop valt o.a. te lezen dat deze plaats mogelijk gesticht is door de Vikingen, die de door eilandjes beschermde baai gebruikten als schuilplaats tegen weer en wind. Zij zouden zich hier op enig moment gevestigd hebben, en de oorspronkelijke bewoners beschermd hebben. OK, beschermd dus. Maar waartegen dan? Tegen andere Vikingen, denken wij dan -want dat leerden we op school, dat de Vikingen (of Noormannen) de rovende bendes waren- of vergelijkbare rondtrekkende groepen. Waarbij het verschil misschien was dat de beschermers alleen namen wat ze nodig hadden, terwijl degenen tegen wie ze beschermden alles genomen zouden hebben (of is dit nu weer een idee van onszelf, mede ingegeven door Amos Oz' beschrijving van een legertje kruisvaarders dat door Europa trekt op weg naar het Heilige Land en zich daarom gerechtvaardigd voelt te nemen wat het tegenkomt?).

Hoe dan ook, die Vikingen zouden de grondleggers zijn van de verschillende dynastieën op deze eilanden: de MacLeods, de MacDonalds enzovoorts: de Lords of the Isles. De Lords die abolute heersers waren over hun clan (in een van de boekjes over de MacLeods lazen we dat het lang de gewoonte was geweest de Chieftains slechts geknield te benaderen, en in het kasteel was er de kerker waar, volgens de bechrijving, de gevangenen letterlijk werden ingegooid om er nooit meer uitgelaten te worden - maar geen enkele uitleg over waarom iemand dat lot zou ondergaan), die zich tot in de zestiende of zeventiende eeuw verzetten tegen het gezag van de Schotse koning (het eerste centrale gezag dat hen uiteindelijk overwon) en die onderlinge geschillen uitvochten.
Ja, eh - daar heb je weer de vechtende beschermers. Maar hoe zou dat nu echt gegaan zijn? Misschien vochten ze inderdaad mee. Maar vast niet alleen. Was het niet zo dat degenen aan wie zij 'bescherming' boden, degenen waren die de legertjes vormden en die elkaar de hersens insloegen? En niet alleen als ze werden aangevallen, maar ook als het clanhoofd ruzie had met een ander clanhofd, of om 'politieke' redenen -macht- zijn clan 'uitbracht' om samen met anderen een verre vijand aan te vallen?
En toen het centrale gezag eenmaal gevestigd was, veranderde er in dat opzicht toen wel zo veel? Waarschijnlijk ljkt ons dat er iets minder onderling gevochten werd, maar ook dat de aan het centrale gezag onderworpen Lords nu gewoon de soldaten leverden voor de grotere legers, of streden met hun privé-legers meestreden. En ondertussen, dat zagen we dan weer in Dunvegan Castle, verbouwden en verfraaiden ze hun kastelen, trakteerden ze hun gasten op goed eten, wijn en doedelzakmuziek. Terwijl, dat kun je weer in andere musea zien, de landbouwers en vissers met moeite overleefden in een soort plaggenhutten.

In de geschiedenis van de MacLeods wordt ook uitgebreid stilgestaan bij het feit dat aan het eind van de 19e eeuw de toenmalige Chief het voorvaderlijk kasteel moest verlaten om een baantje als ambtenaar in Londen op zich te nemen. Nou ja, baantje - het zal toch niet zoiets geweest zijn als schrijver eerste klasse ..........
De reden voor deze stap was, zo begrijpen we, niet dat hijzelf, of zijn vader, het familiekapitaal er doorheen gejaagd had (hoewel de geschiedenis wel laat zien dat een aantal Chiefs delen van het bezit moesten verkopen om het hoofd boven water te houden - en dus 'boven hun stand' leefden) maar de langdurige aardappelziekte die ertoe leidde dat hij geen inkomsten van zijn het land bewerkende clanleden meer kreeg, maar zich verplicht voelde hen te onderhouden. Adel verplicht, inderdaad, en het is ongetwijfeld heel nobel, maar de nadruk die dit feit krijgt in de familiegeschiedschrijving geeft volgens ons aan dat het voor iemand die afkomstig was uit een familie die altijd had geleefd van de opbrengst van het werk van anderen een dramatische gebeurtenis geweest moet zijn om zelf te werken voor zijn geld.

En het blijft natuurlijk belangrijk om er wat dingen tegenover te bijven stellen.
Denk aan de clearances, het verdrijven (door de landeigenaren, onder het goedkeurend oog van de regering) van pachters van het land dat zij bewerkten, omdat het meer opbracht daar schapen op te houden. Mooi natuurlijk ook dat deze mensen dan van armoede wel naar de steden moesten, waar de opkomende industrie ze nodig had. En neem -we zaen het in een aflevering van Coast- wat er zo rond 1800 gebeurde. Door de oorlogen met Napoleon was Engeland afgesloten van de aanvoer van een belangrijk ingrediënt voor de glasindustrie, dat uit Spanje werd geïmporteerd. Maar niet getreurd: het kon ook gewonnen worden uit de as van verbrand zeewier. En dus werd er op Skye en andere Schotse eilanden een industrie opgezet om zeewier te verzamelen en te verbranden. Een zwaar en smerig karwei waar vissers en boeren niet direct voor te porren waren -ook al niet omdat de opbrengst natuurlijk niet bij hen terecht kwam, maar bij de grootgrondbezitters en de handelaren- en dus werd er wetgeving uitgevaardigd die hen verbood om hun geboortegrond te verlaten om elders (in de steden, in Amerika) als vrij man of vrouw werk te vinden. Gelegaliseerd lijfeigenschap, zou je haast zegen, en in elk geval een voorbeeld van het centraal bestuur in het voordeel van de clanhoofden.
Dat daar dan een jaar of 80 later (let wel - dus vlak voor de edelmoedigheid die eerder genoemde Chief van huis en haard verdreef, hetgeen die edelmoedigheid ook in een minder vrijwillig perspectief plaatst) weer tegenover stond dat het centraal gezag een wet uitvaardigde die pachters rechten gaf -niet om grond te bezitten, want dat zou aantasting van de eigendomsrechten van de grootgrondbezitters zijn, maar een vorm van huurbescherming- zal hen natuurlijk minder bevallen hebben. Maar dat gebeurde dan ook pas na een jarenlange en wijd verspreide opstand van pachters, die gepaard ging met een aantal heftige botsingen met de politie.

Als gezegd, het is een verzameling losse verhalen uit diverse bronnen en elk met een eigen invalshoek en -soms misschien wel onbewuste- vertekening, en je kunt niet eens zeggen dat ze samen het hele verhaal vertellen. Maar ze geven samen wel wat meer perspectief, en ze zetten je aan het denken. Over hoe het was, en hoe het is. Hier in de hooglanden, op andere plaatsen in de wereld, bij ons in Nederland. Wie verdient aan wiens werk, wie wordt door welke wetten beschermd, waar ligt de macht?

En dus blijven we na zo'n aantal bezoekjes aan plaatsen waar ons wat wordt uitgelegd altijd met vragen zitten, en soms in meer verwarring achter dan daarvoor.

Overigens - de foto's bij onze reis staan niet op deze site, maar hier.

Wat doe je in de Schotse hooglanden?

Midges zijn de kleinste grote ergernis voor de vakantieganger, en in het bijzonder de kampeerder, in de Schotse hooglanden (goed onthouden, Peter!). Ze zijn maar een millimeter of hooguit twee) lang, maar ze zijn met velen en hun pootjes kriebelen onaangenaam op je huid - vlak voor ze meedogenloos toeslaan en hun tanden (of wat insecten ook als equivalent daarvan hebben) in je zetten. Ze zijn er eigenlijk altijd -behalve als het waait of hard regent- maar vooral aan het einde van de dag, waarmee ze onmogelijk maken om met overdeelde aandacht voor je tent te genieten van een borrel, een maaltijd of een goed boek. Het enige wat je in hun voordeel kunt zeggen is dat ze vlees eten en geen bloed drinken, zodat ze niet de noodzaak voelen een anti-stollingsmiddel in je lichaam te spuiten dat nog tijden daarna voor jeuk zorgt.

Geduende de tien dagen dat we nu in de hooglanden zijn, hebben we eigenlijk maar twee keer last van ze gehad. En dat komt niet omdat we dit keer in een huisje zitten in plaats van te kamperen: het is geen weer voor midges. Oftewel, terwijl het zuiden van Engeland verlangde naar een zuchtje verkoeling woeien in Fort Augustus de takken van de bomen, en nu het zuiden eindelijk wat regen krijgt spoelen in St. Andrews de golfballen van de baan.

Hier op Skye valt dat allemaal nog redelijk mee, maar het is ook hier te nat en te winderig voor de midges, en voor ons is de gedachte om nu voor ons cottage te gaan zitten met een glas wijn, een goed boek of een voedzame maaltijd ook al niet echt aanlokkelijk.

Dat roept twee vragen op. De eerste is: wat doe je dan? En de tweede: wat doe je in vredesnaam in de Schotse hooglanden?

Het eerste is gauw verteld. Je leest, drinkt je wijn en eet - maar dan binnen. We hebben, als altijd, een flink stel boeken bij ons waar we nu eindelijk tijd voor hoopten te hebben (wees altijd voorzichtig met wat je wenst) en we hebben er ook nu weer een stel bijgekocht (niet omdat we wat we bij ons hadden al uit hadden, maar omdat de keuze hier zo ruim is en ze zo goedkoop zijn). En zo wisselden we 'Dorsvloer vol confetti' (Franca Treur) af met 'Enduring Love' (Ian McEwan) en liggen o.a. 'First among sequels' (Jasper Fforde) en 'Anathemas 9' (Rudy Kousbroek) op ons te wachten. Het lezen gaat trouwens minder snel dan het weer mogelijk maakt: onze huisjes hebben allemaal sateliet-tv en een dvd-speler, en voor die laatste hebben we ook wat meegebracht en bijgekocht (vier seizoenen Coast en de complete Yes (prime-) Minister).

Trouwens, elke natte en winderige dag heeft natuurlijk ook zijn momenten dat het wel degelijk te doen is om naar buiten te gaan, dus hebben we inmiddels al een paar aardige wandelingen in de directe omgeving (van Dunvegan, en eerder Fort Augustus) gemaakt. Plus, op de dag dat het weer eigenlijk de hele dag stralend was (zozeer zelfs dat tijdens de lunch op een terrasje de boter smolt voor we die op ons brood hadden gesmeerd) een rit rond de noordelijke punt van het eiland, met geweldige uitzichten over grilige bergen en de zee - en een stevige wandeling (300 meter klimmen - de tijd dat we daar onze hand niet voor omdraaiden ligt toch al weer even achter ons) naar de Old Man of Storr, een solitaire klomp steen die er trouwens van een afstandje opvallender uitziet dan van dichtbij.

Eigenlijk hebben we daarmee ook de tweede vraag beantwoord. Je gaat naar de hooglanden voor de hooglanden. Dat wil zeggen, voor een landschap dat woest en ledig is, maar tegelijkertijd uitnodigend en vooral mooi. Waar het groen is, is het alle tinten groen en waar het grijs en grauw is kijk je nog je ogen uit vanwege alle schakeringen. Waar de bergen scherpe kammen hebben, zijn ze van een uitdagende grilligheid en waar de heuvels glooien, wil je meerollen tot in de verte. En waar water en land elkaar treffen zijn er woeste golven of juist een gladde weerspiegeling van de blauwe lucht. Met in de verte de vage contouren van weer een eiland, en daarachter nog een.

Daarboven de wolken, steeds anders - en 's avonds laat, als die wolken een beetje meewerken, de uren durende gouden zonsondergang die al snel wordt gevolgd door een even lange rozige zonsopkomst.

Het restaurant aan het einde van Europa

Veel single track roads in Schotland zijn inmiddels verbreed en van de raarste bochten ontdaan, maar op Skye zijn ze er nog - zij het ook alleen maar op de meer afgelegen plaatsen. Zoals van Dunvegan naar Glendale, op een van de westelijke uitlopers van het eiland, langs wat hier een loch en in Noorwegen een fjord heet. En aan die weg, in het piepkleine Colbost, ligt een restaurant. The Three Chimneys Restaurant. Niet een plaats waar je de lokale vissers en schapeboeren treft, noch de toevallig passerende toerist, maar toch zit het elke avond vol. En toen we eind mei reserveerden, kregen we te horen dat we om 6.15 welkom waren, maar dat onze tafel wel om 9.00 uur weer nodig was voor de tweede zitting. Zo'n restaurant dus. Vijf sterren - van de Schotse Tourist Board, want Michelin komt kennelijk niet zo ver. Of stelt toch weer hogere eisen, dat kan natuurlijk ook. In elk geval vonden wij het menu dat we namen mooi maar niet het beste dat we ooit aten (we weten trouwens niet meer waar dat wel was). De lokale vis, schaal- en schelpdieren van de eerste vijf gangen waren heel vers en goed bereid (met als meest opmerkelijke een komkommer/muntgelei bij de oesters die eigenlijk weer iets afdeed aan de smaak daarvan) en dat gold ook voor de gang met diverse bereidingen van rund (waaronder heel smakelijk draadjesvlees). Het dessert was een mooie souflé waarin marmelade verwerkt was, te overgieten met een saus van drambuie en sinasappel en vergezeld (ja, we kennen de taal) van een bolletje ijs van geroosterde haver en vanille. In een aantal opzichten deed het ons denken aan Julien in Den Haag, en daarmee willen we maar zeggen hoe goed dat helaas verdwenen restaurant was.
Hoe dat ook zij, mensen komen dus van heinde en verre om hier te eten en knopen er dan een nachtje (of meer) aan vast in een van de bed en breakfasts die er hier voldoende zijn. Wij doen dat toch meer omgekeerd: we zitten een week in een cottage vlakbij en konden de verleiding niet weerstaan. Waarbij het trouwens nog bijna misging ook, want ons 'slot' van 6.15 haalden we niet: in een overmoedige bui meende een van ons aan een enkele blik op de daarna in ons cottage actergelaten kaart genoeg te hebben, waarna we bijna een half uur in diverse verkeerde richtingen reden tot de ander een kaart in het al lang vergeten Beste Boek van de Weg vond waar Colbost zowaar op bleek te staan. Zodat we uiteindelijk toch nog om 7.15 uur aan tafel konden, de eerste gelegenheid dat de keuken weer ruimte voor voorgerechten had.

Goed, een cottage dus. En een dat er, in tegenstelling tot ons appartement in Fort Augustus, niet alleen van buiten authentiek uitziet, maar -ondanks vele welkome moderniseringen van o.a. badkamer, keuken en verwarming- ook binnen een flink aantal authentieke details heeft. Het hoort bij Dunvegan Castle, en ligt net buiten het deel van de tuinen dat voor het publiek is opengesteld. Vanuit onze 'tuin'-meer een gazon van 20 bij 50 meter- kijk je in de ommuurde voormalige moestuin van het kasteel, en, tussen de bomen door, op het loch waar ook het kasteel op uitkijkt. Een fraai uitzicht, vooral bij zonsondergang. Als het niet regent, natuurlijk, en dat doet het hier tot nu toe elke dag. Nou ja, dat wisten we: als het gezegde hier luidt 'Als het weer je niet bevat moet je een kwartier wachten, dan slaat het om', kan het haast niet anders of het slaat ook weer om als het je wel bevalt. En zo heb je dus inderdaad soms, zoals ze hier ook wel zeggen, vier seizoenen op één dag (sneeuw hebben we trouwens alleen maar op een enkele berg zien liggen).

Dunvegan Castle wordt sinds ca. 1200 bijna onafgebroken bewoond door de Chief van de clan MacLeod. In die 800 jaar is er natuurlijk wel een en ander bijgebouwd en gemoderniseerd, maar het karakter van een fier verdedigingswerk is daarbij een heel eind bewaard gebleven. Als je de foto's ziet, ten minste, want momenteel staat het in de steigers en gaat het voor een groot deel schuil achter plastic. Toch is een bezoek -sinds een jaar of 80 kennelijk de belangrijkste bron van inkomsten- de moeite waard. Binnen zie je een ruime verzameling van erfstukken uit die 800 jaar, waaronder de zg. fairy flag, die volgens de overlevering magische krachten heeft en daarmee de clan al twee keer de overwinning in een slag opgeleverd heeft. En dat kan nog één keer, volgens diezelfde overlevering - en dat ljkt ons ook, want dit stuk textiel, waarvan wetenschappelijke onderzoek aannemelijk maakt dat het in de tijd van de Vikingen vanaf Rhodos is meegenomen, is inmiddels zo vergaan dat het die derde keer wapperen niet zal overleven.
Verder zijn er natuurlijk de schilderijen van de diverse clanhoofden en hun vrouwen (vooral de tweede vrouwen, curieus genoeg) en brieven van dr. Samuel Johnston, Walter Scott en (de secretaris van) koningin Elizabeth II waarin ze danken voor de genoten gastvijheid. Wie wat bewaart, heeft wat, en daarmee levert zo'n bezoek ook weer een goed excuus om het opruimen van de zolder toch nog maar even uit te stellen (hoewel degenen van wie wij ooit dankbrieven ontvangen hebben nu wel vaart moeten gaan maken, willen ze ooit de status van Scott of Johnston bereiken - verder gaan onze aspiraties niet).

Onze tocht van Fort Augustus (tja, daar valt eigenlijk niets meer over te vertellen dan dat we er aangename wandelingetjes gemaakt hebben en het rookalarm in ons appartement hebben laten afgaan door een stukje lamsvlees te grillen) naar Skye was fraai. Het was mooi zonnig weer, en dus hebben we niet brug bij Kyle of Lochalsh genomen, maar de veerpont bij Glenelg. We hadden dat al eens eerder gedaan, en bewaarden goede herinneringen aan de overtocht zelf (op een hele kleine pont waar de acht auto's die er maximaal op kunnen op een soort draaitafel staan) en aan de rit van en naar de pont. En het was er allemaal nog steeds: de pont en de single track wegen door prachtig ruig landschap - en nauwelijks ander verkeer.

Great chieftain o' the puddin-race!

Haggis wordt gemaakt van ongedefinieerde stukjes lamsvlees, haver en peper (plus waarschijnlijk nog wat ingredienten die geheim gehouden worden) en wordt traditioneel geserveerd met knolraap (neep). Er is een hele cultuur omheen, of beter gezegd rond de dichter Robert Burns, die een gedicht schreef waarin hij een Haggis toespreekt (de titel van dit blog komt daar vandaan) - en dat wordt hier jaarlijks door velen gereciteerd tijdens Burns-avonden. Vervolgens wordt de haggis weggespoeld met whisky, maar dat is eigenlijk een beetje zonde. Van de whisky, natuurlijk, want een goede whisky heeft natuurlijk geen extra smaken nodig.

Ja, we zitten dus in de Schotse hooglanden. Aan Loch Ness, om preciezer te zijn - in Fort Augustus. Sterker nog, onze slaapkamer is de voormalige kruitkamer van het fort. Althans, dat zeggen de eigenaren van dit appartement, maar behalve dat de kamer enigszins verdiept ligt en geen ramen heeft is er niets waaraan je dat kunt zien. Dat is eigenljk meteen ook wat in meer algemene zin afdoet aan de manier waarop dit voormalige klooster, dat weer is opgetrokken op de plaats van en in de vorm van het oude fort, is omgebouwd tot een complex van vakantieappartementen. Het is allemaal redelijk mooi en luxe gedaan, maar erg anoniem, waardoor er hier binnen (en op de meeste plaatsen in het gebouw) weinig tot niets van het origineel is terug te zien. Alles is verdwenen achter gipsplaat, en dat doet denken aan het museum van de film dat we in Marokko bezichten: je klopt op iets waarvan je denkt dat het een dikke stenen muur is, en je hoort een holle (hout)constructie.
Aan de buitenkant is dat anders. Daar zie je de grijze natuursteen en zijn de oude vormen bewaard gebleven (of gerestaureerd) - met uitzondering dan van de blokken die hier aan het eind van de vorige eeuw tegenaan gebuwd zijn, toen het klooster een kostschool voor jongens huisvestte. Wanneer het precies de huidige profane bestemming heeft gekregen hebben we nog niet nagegaan, maar het moet recent zijn: het jongste graf (van de laatste abt) op de begraafplaats hier is van 2004. En aan een deel van de gebouwen wordt nog gewerkt. Gemengde gevoelens geeft zoiets: aan de ene kant is het natuurlijk goed dat zo'n historisch gebouw dat echt gezichtsbepalend is voor het stadje bewaard blijft, maar op de manier waarop dat gebeurt, valt wel wat af te dingen.
Dat geldt, bij nader inzien, toch ook wel op dit appartement. Ja, het is hier prima verblijven en we hebben waarschijnljjk nog nooit zo'n stille slaapkamer gehad, maar het is onhandig ingericht, de verbouwing is hier en daar erg slordig gedaan (veel deuren sluiten niet) en zaken als kranen zijn meer geselecteerd op het bijzondere uiterlijk dan op kwaliteit en stevigheid. Wat wel bijzonder is, is de kunst die in overdaad aan de muren hangt: de eigenaren hebben een galerie in de buurt van Aberdeen, en ze hebben een deel van hun collectie hier opgehangen. Daaronder heel wat werk van de ons tot nu toe onbekende Schotse schilder Jack Vettriano, dat een sfeer uitstraalt die sterk aan Hopper doet denken. Misschien is dat trouwens ook wel een reden waarom het hier niet helemaal huiselijk voelt - zes Hoppers in je woonkamer is wat veel van het goede.

Onze reis hierheen begon met de overtocht van IJmuiden naar Newcastle. Altijd een fijne manier om de vakantie te beginnen: eind van de middag inschepen (dus het grootste deel van de dag nog beschikbaar voor het inpakken) en vervolgens je tijd doorbrengen met wat drinken, eten en slapen (en een beetje shoppen, dit keer - enigszins tot onze verbazing waren we de eersten die de tax free shop bezochten, en daar vonden we ook nog dingen die we wel wilden hebben ook) tot je de volgende ochend niet al te vroeg de Britse bodem oprijdt. Jammer wel dat het restaurant aan boord ons dit keer erg tegenviel: de als dagvers aangekondigde vis was dat misschien wel, maar dan toch een tijd geleden, op de dag dat hij werd ingevroren. En wat ook wat afdeed aan het geheel, was dat we pas aan het eind van de ochtend echt aan onze reis konden beginnen: het schip kwam -na een overigens bijzonder rustige overtocht- een half uur te laat aan, en we waren bijna de laatsten die door de border control en de douane konden.

Daarmee, en met het feit dat de snelweg door de politie was afgesloten in verband met een schietpartij en we dus ook aan de reis meer tijd kwijt waren, veranderde ook het bezoekje dat we brachten aan Chrisje en Kees -die al zo vaak over hun huis in de buurt van Hexham verteld hadden dat we het nu wel eens wilden zien- enigszins van karakter: lunch in plaats van een kopje koffie. En het werd wat korter, want in Edinburgh werd ook op ons gewacht.
Een prachtige tocht trouwens, zowel de binnenwegen van Newcastle naar Ninebanks als de hoofdweg -maar geen snelweg- van Hexham naar Edinburgh. De eerste slingerend door bossen en dorpjes, de tweede veel rechter door open maar vooral golvend landschap, waardoor je het ene ogenblik nauwelijks iets ziet en het volgende een adembenemend uitzicht hebt.
Weinig verkeer op de weg, gelukkig, dus uiteindelijk kwamen we nog mooi op tijd voor het diner bij Isabella en Robin aan. Die hadden er echt een feestje van gemaakt en flink wat gasten uitgenodigd, onder wie hun zoons Peter en Duncan. Alle reden dus om herinneringen op te halen aan onze eerste ontmoeting - in 1983, zoals het fotoalbum van Isabella (toen nog Ella) vermeldde. We stonden toen op een camping bij Inverness: wij met ons niet al te grote schaapskooitentje, zij met een wat grotere tent die werd overeind gehouden met opblaasbare baleinen. Althans, dat was de bedoeling, want de baleinen bleken lek, dus hun tent zakte steeds verder in. Voor ons een interessant gezicht, voor hen -voor het eerst op een camping, met twee jongens van een jaar of vier / zes- een minder geslaagde ervaring. Maar daar stond onze koffie dan weer tegenover, plus wat warmte (wij hadden een kacheltje) en hulp bij het plakken (ervaring met fietsbanden is dan nooit weg). Hun tent heeft die vakantie niet overleefd en het was ook meteen de laatste keer dat ze kampeerden, maar de vriendschap bleef, en dus was het fijn die met dit bezoek te herbevestigen.

De avond verliep verder in stijl: Robin, die van jongs af aan in jazzbands gespeeld heeft, haalde zijn trompetten uit het vet, een van de gasten had zijn sousafoon meegebracht, zijn vrouw zong, Ella speelde piano en Peters vriendin Claire danste. Daarna een drupje whisky, en nog een van een andere destilleerderij, en een beetje bijpraten.

Op maandag hebben we een stukje van Edinburgh bezocht waar we, gek genoeg, nog niet eerder geweest waren: het stukje Royal Mile van South Bridge naar Holyrood House. Minder mooi dan het gedeelte naar Edinburgh Castle, maar met een paar aardige musea (een over het leven van de 'gewone man en vrouw' en de laatste 200 jaar) en met als belonong aan het eind niet alleen Holyrood House (het paleis waar de Engelse koningin verblijft als ze in Edinburgh is) maar ook het onlangs voltooide parlementsgebouw. Bijzondere moderne architectuur, die er -als zo vaak- als maquette en op luchtfoto's beter uitziet dan wanneer je er voor staat. Maar toch ook wel weer met een aantal fraaie zaken en opmerkelijke details (het hout als een soort takkenbundels voor de ramen, bijvoorbeeld).

Voor 's avonds hadden Isbella en Robin weer iets bijzonders geregeld: een bezoekje aan een vriend van hen in Leith, een voorstad van Edinburgh, die daar een penthouse heeft met een prachtig uitzicht over de haven en over de hele stad. Zeker met de stralende zon die wij inmiddels weer troffen een waar genoegen, en dat gold ook het eten in het restaurant vlakbij: de vis was vers.

Over de rit van Edinburgh naar Fort Augustus valt niet veel meer te vertellen dan dat hij eerst over de Forth Roadbridge leidt -vanwaar je een mooi uitzicht hebt op de veel bekendere Railway Bridge- en vervolgens door bossen en bouwland totdat je voorbij Pitlochry (ook daar kampeerden we ooit) in het steeds leger, opener en ruiger landschap van de echte hooglanden komt. Met daarin zo nu en dan de onmiskenbare koperen schoorsteenkappen van een destilleerderij, natuurlijk.