Marian en Max zijn even weg

Een weekendje York, en door naar de Stirling Range

York is een oude, maar geen grote stad. Op het eerste gezicht is het zelfs nauwelijks meer dan één straat, maar wel een opmerkelijke. Het ene moment waan je je in een stadje zoals je ze uit Amerikaanse Westerns kent: een brede straat met aan weerszijden gebouwen van twee, hooguit drie verdiepingen met meestal een veranda ervoor. En dan kijk je wat beter naar sommige gebouwen (Post Office, Old Fire Station), of je stapt binnen in het Imperial Hotel, en je waant je in zo'n dorpje in Engeland waar de laatste honderd jaar niets is gebeurd (trouwens, volgens een plakkaat op een van de gebouwen in de hoofdstraat gebeurde daar in 1872 daadwerkelijk niets).

Nou ja, er is meer dan één straat. Er zijn nog wat woonwijken, en in een daarvan ligt de B&B waar we verbleven. Of eigenlijk is het waarschijnlijk omgekeerd, en ligt die woonwijk in de landerijen van onze B&B, want Faversham House is een echt oud landhuis. En ook hier waan je je al snel in Engeland - de indeling, de inrichting, de decoratie. Wij houden daar wel van. En dat er dan, in plaats van statige eiken en beuken niet minder statige palmen op het gazon staan - dat is geen nadeel. Jammer is hooguit dat de kaketoos en de parkieten minder welluidend zijn dan de leeuweriken en merels die je in Engeland zou horen.
Het verblijf hier was bijzonder aangenaam, en dat niet alleen omdat je er met kinderen niet gewenst bent ;-). De eigenaren, die ook in het huis wonen, waren afwezig, maar er werd toch goed voor ons gezorgd door Ross, een aardige jonge Ier (haar en blos conform zijn naam) die enthousiast reageerde toen we vertelden dat we uit Nederland kwamen: hij had in Antwerpen gewerkt, maar was ook vaak in Amsterdam en Maastricht geweest. Hij zorgde ervoor dat er 's ochtends een prima ontbijtbuffet stond en dat 's avonds, als we na het diner weer aankwamen, in de grote salon van het huis (niet toegankelijk voor wie een van de goedkopere courtyard-kamers had geboekt - klasseverschil moet hier zijn) het vuur brandde en een muziekje opstond (en nog elke avond wat anders ook - wat hem bij het ontbijt helaas niet lukte).
Op onze eerste avond (vrijdag 2 oktober) troffen we daar twee leuke Australiërs die ons vertelden dat ze hier twee nachten verbleven omdat ze 10 jaar geleden hier, in Faversham House, getrouwd waren (er hingen heel wat foto's van diverse bruiloften die hier gehouden waren -niet die van hen, overigens- die je de indruk gaven dat zoiets de echtelieden of hun ouders wel erg veel moet kosten). Ze waren allebei onderwijzer in het basisonderwijs (daarvoor is wel een vierjarige universitaire opleiding nodig), en hadden o.a. een tijdje gewerkt in Tom Price, de plaats vlak bij het Karijini Eco Retreat waar wij ook geweest waren. Ze bevestigden onze waarneming dat het daar best prettig wonen was -zij het erg warm in de zomer- maar vertelden ook dat het zelfmoordpercentage er het hoogst was van heel Australie. Hoe dat kwam, wisten ze dan weer niet, maar waar ze wel op wezen was dat een deel van degenen die naar deze plaatsen kwamen om in de mijnen te werken niet goed kon omgaan met het feit dat je er veel meer verdiende dan in de meeste andere banen. Als je dan al je geld uitgeeft -en die mogelijkheden waren er ruimschoots- dan merk je na verloop van tijd dat je nauwelijks een leven hebt gehad, maar ook niets hebt opgebouwd.

York is duideijk gericht op toerisme, met een aantal musea (auto's, het oude gerechtsgebouw), heel wat horeca, en jazz-festival en een nagebouwde hangbrug over de rivier de Avon (ja, die eerste pioniers namen wel de plaatsnamen mee uit Engeland, maar letten vervolgens niet op een kilometertje). En toch lijkt het geen bloeiperiode door te maken. Er staan veel huizen te koop, maar ook heel wat van de horeca - waaronder het Imperial Hotel, met daarin het bij verre beste restaurant. We hebben er twee maal gegeten -op zaterdag met Hilde en Peter en hun dochtertjes- en het was beide keren prima. Je zou hooguit kunnen zeggen dat de kok het begrip 'slow food' wel erg letterlijk nam (een geconfijte eendebout kost inderdaad veel tijd - maar die maak je dan ook niet klaar op het moment dat hij besteld wordt, en de -uit Parijs afkomstige- jongen die bediende vertelde dan ook dat deze bouten inderdaad in gegaarde toestand uit Frankrijk werden geïmporteerd). 'Slow food' was het trouwens ook op zondag in het Castle Hotel -zo ongeveer het enige wat open was- waar het een uur duurde voor onze pizza's klaar waren. Ja, er waren wat bestellingen voor ons, en de jongen die ze bakte moest ze ook kneden en beleggen etc. Maar uiteindelijk wel het wachten waard - vers deeg en vers beleg.
Met Hilde en Peter verder geluncht bij de Yorke Coffee Carriage (vanwege de speeltoestellen voor de meisjes, maar verder beslist af te raden), een bezoekje gebracht aan de enige wijnbouwer die York rijk is (te dure en niet echt lekkere wijn, die niet de kans krijgt om te rijpen omdat bijna de hele oogst al na een half jaar gebotteld wordt en in de verkoop gaat) en de olijfolieperserij, die behalve goede olie ook andere lekkere producten verkoopt (veel import uit Frankrijk - maar helaas voor Peter nu net weer geen confit de canard). Op zondagmiddag verzorgde Peter weer een prima barbecue - in het park bij de Avon, waar, net als in het natuurpark waar we 14 dagen daarvoor met hen waren, de barbecues en picknicktafels achter elkaar bezet waren. Verder nog wat gewandeld -het Tourist Office heeft wat beschrijvingen van wandelingen en autotochten- maar dat stelde niet veel voor: twee kilometer een heuvel op en dan langs hetzelfde pad terug. Wel mooi: er staat verschrikkelijk veel in bloei. Ook een bezoekje gebracht aan de Old Mill waarin nu wat aardige winkels en een galerie zitten, de Town Hall -daadwerkelijk een hal die kan dienen als theater, feestzaal, overdekte markt en waarin waarschijnlijk de hele bevolking wel past- en het Court Museum, de voormalige rechtbank, politiebureau en gevangenis in één. Onvoorstelbaar dat de cellen (hooguit 1,5 bij 2 meter) nog tot in de jaren 60 van de vorige eeuw in gebruik waren. Interessant om een schets te krijgen van het Australische rechtssysteem, dat uiteraard lijkt op het Engelse maar toch net weer anders is

Op maandagochtend hebben we York weer verlaten, en zijn we begonnen aan de laatste tour van onze vakantie, een rondreis door het zuiden. Eerste bestemming: het nationale park Stirling Range, een kilometer of 100 ten noorden van Albany. Weer zo'n typisch bergrug, die plotseling oprijst uit overigens vlak tot licht glooiend land. We zaten hier in een 'chalet' in het Sterling Range Retreat, een camping met ook een aantal cabins, lemen hutten en vier van deze bungalows. Niet slecht, dit onderkomen: een ruime woonkamer / keuken, badkamer en twee slaapkamers. Gelukkig een airconditioning die ook kan verwarmen, want het was hier beduidend kouder dan we tot nu toe hebben meegemaakt (14 graden toen we om vier uur aankwamen, dus dat beloofde wat voor de nacht - naar het vriespunt?). En ook gelukkig: we hadden ruim voor we hier aankwamen uitgebreid inkopen gedaan, want hier was in de wijde omtrek niets te krijgen en het café aan de overkant van de weg (staat overigens te koop, net als dit retreat) was net deze drie dagen dicht ....

De nacht was inderdaad koud (heldere hemel) maar met dekbed, extra deken en elektrische deken (tot ons beider genoegen voor elke bedhelft een afzonderlijke) goed door te komen. De heldere hemel was bij het opstaan helaas weer geheel betrokken, zodat van ons plan om Bluff Knoll (een van de hoogste bergen hier) te beklimmen niets kwam - de bergen zaten geheel in de wolken. In plaats daarvan een korte wandeling door het natuurreservaat, waar een enorme diversiteit aan bloemen te bewonderen was. In de middag nog even gekeken of het dichtstbijzijnde restaurant (11 km, naast een kopie van een Nederlandse windmolen - een opmerkelijk gezicht in dit landschap) open was - ja, maar de zes tafels waren al geboekt, en behalve op dinsdag waren ze alleen op zaterdag open. Vervolgens toch maar 20 km doorgereden om ervoor te zorgen dat we hier echt drie dagen geheel voor onszelf zouden kunnen zorgen (gelukkig functioneert de bar in Borden (bar, winkel, vijftig huizen, school, enorme graansilo) ook als bottleshop, zodat we nog een flesje wijn konden scoren).

Naarmate de dag vorderde nam de bewolking en de buiïgheid alleen maar toe, zodat we 's avonds, toen we op het onverlichte terrein moeizaam onze weg terug zochten nadat we naar een presentatie waren geweest over de vogels die hier voorkomen, nog aardig nat werden. Het echte kampeergevoel kwam spontaan over ons. Die vogelpresentatie was trouwens interessant. Niet zozeer vanwege wat we leerden over de vogels (bijzonder weinig) maar vanwege de wijze waarop hij gegeven werd door een vrijwiliger van de Australian Bird Society. Deze man, in het dagelijks leven docent techniek aan een school in Perth, zat een week hier om deze presentaties en twee vogeltochten per dag te verzorgen - maar het leek haast of het allemaal nieuw voor hem was. De presentatie bestond uit een stuk of veertig foto's van uiteenlopende vogels (waaronder eenden, roofvogels, insecten-, aas- en nectareters) en die werden in willekeurige volgorde getoond, waarbij zijn toelichting beperkt bleef tot het noemen van de naam en een paar kenmerken, het laten horen van het geluid dat ze maakten en het melden of ze al dan niet bedreigd werden en waardoor dan wel. Een van de (tien) aanwezigen merkte na afloop op dat het nadeel van een nieuw land was dat je ook allemaal nieuwe vogels moest leren (iets waar wij minder moeite mee hebben omdat ze toch nauwelijks op de menukaart staan) maar we vragen ons af of dit erg behulpzaam was.

Na een minder koude nacht een minder bewolkte dag, maar wel nog steeds zoveel wolken om de toppen dat de bergen geen optie waren. Daarom een tweede wandeling in het reservaat, waar we heel wat van de vogels uit de presentatie nu in het echt meenden te zien en te horen, en 's middags een tocht met de auto over de Stirling Range Drive, een gravel road van ruim 40 kilometer tussen de bergen door. Mooie uitzichten, die op heldere dagen fantastisch moeten zijn.

PS: we hebben een tijdje nauwelijks toegang tot Internet gehad (Ross van Faversham House wist de code van het draadloze netwerk niet en in het Sterling Range Retreat was de verbinding net snel genoeg voor wat e-mail) dus we lopen achter, vooral met foto's. Inmiddels is de spectaculaire serie 'Van Coral Bay naar Broome' compleet, meer volgt.

Amateurfilosofie In Broome

Vanuit het natuurpark zijn we in een heel andere omgeving terecht gekomen: de noordelijke havenstad Port Hedland. Hier wordt het ijzererts (dat met die kilometerslange treinen wordt aangevoerd) in enorme bulkcarriers verscheept - naar China en Korea, zagen we op een informatiebord bij het Tourist Office. Daar werden overigens ook interessante excursies aangeboden: naar de mijnen, naar de zoutwinning en naar de overslag. Maar helaas: geen tijd.

Dat dit een haven- en industriestad is, zie je direct op straat, in de winkels en ons hotel: heel veel heel stevige mannen en -wat minder- vrouwen in zware oranje of gele werkkleding en op veiligheidsschoenen. Daartussendoor ook wat -maar duidelijk in de minderheid- 'civiel' geklede mannen, vrouwen en kinderen. Een opmerkelijke tweedeling. Ook het hotel waarin we zitten bestaat zo te zien uit twee delen: het soort motelachtige kamer dat wij hebben, voor de toeristen, en kleinere, cabin-achtige onderkomens voor de werkers. En die twee groepen treffen elkaar dan in het restaurant, dat weer op zo'n typische wijze functioneerde: je wordt door een gastvrouw naar je tafel begeleid, maar vervolgens moet je zelf maar uitvinden dat je je om te bestellen naar een balie moet begeven - of eigenlijk twee: een voor het eten en een voor de drank. Het eten wordt dan nog wel naar je tafel gebracht - no worries, mate. De gegrilde vis was trouwens prima.
In het restaurant raakten we in gesprek met een Belg, die ons een inkijkje gaf in het soort leven dat hij leidde, en dat eigenlijk wel wat wegheeft van dat van die jongeren over wie we in ons vorige blog schreven. Hij werkte voor een Belgische baggermaatschappij die hier een nieuwe kade aanlegt voor de bulkcarriers. Hij was nu een week hier, na een klus van drie weken in Oman - en eerder dit jaar had hij in China en Taiwan gezeten, en in Nieuw-Caledonië. Een prachtbaan vond hij: als alles normaal verliep werkte je zes weken en was je vervolgens zes weken vrij. Zoveel vakantie had niemand, behalve een schoolmeester - een slecht gekozen voorbeeld, ontdekte hij al snel. Maar belangrijkste misschien wel: als je dit een tijdje deed, kon je eigenlijk niet meer terug naar een 'gewone' baan - altijd maar op dezelfde plek, veel minder loon.

Vanuit Port Hedland hebben we inmiddels ook het laatste stuk van dit deel van onze reis afgelegd: de zeshonderd km naar Broome. Beslist het saaiste stuk dat we tot nu toe gereden hebben: er zijn op dat hele eind drie roadhouses (het eerste, Pardoo, heeft veel faciliteiten en het tweede, Sandfire, nauwelijks), niet meer dan twintig zijwegen en je moet één keer, dertig km voor Broome, op een T-kruising zelf de juiste richting inslaan. En er zit bijzonder weinig verkeer op deze weg - we hebben niemand gezien die dezelfde kant uitging.
Wat we (de afgelopen dagen eigenlijk al) wel gezien hebben, zijn kleine cycloontjes: plotseling ontstaat er een soort draaikolk in de lucht waardoor stof tientallen meters omhoog wordt gezogen - en even plotseling verdwijnt dit weer weer. Overigens is dit wel het gebied waarin ook grote cyclonen voorkomen, die veel meer schade zouden kunnen aanrichten dan ze nu doen - als er meer was wat kapot kon.

Broome zelf is, vanuit het zuiden gezien, het begin van tropisch Australië. Ja, je komt al veel eerder (ergens bij het Nanutarra Roadhouse) over de Steenbokskeerkring, maar hier begint de echte tropische sfeer. Bijvoorbeeld in de indeling van de B&B waar we nu verblijven (Old Broome Guesthouse): vier kamers aan een brede overdekte veranda, met aan de andere kant van die veranda een (open) 'huiskamer'. Elke kamer heeft een (heel klein) tuintje, en een badkamer met één wand die naar buiten opengewerkt is. En er is een klein zwembad - lekker om in af te koelen, niet groot genoeg om meer dan twee slagen te maken.
Ons was verteld -en dat was geen aanbeveling- dat het in Broome erg warm zou zijn, en dan ook een tropische, dus erg vochtige, warmte. Dat valt tot nu toe bijzonder mee: er staat een verfrissende wind en het is gewoon erg aangenaam (graad of 22 om negen uur 's avonds, tot 35 overdag). Heerlijk om op een terrasje te dineren (het eten is hier, in het Black Pearl Restaurant, weer wat verfijnder) en om nog wat op de veranda / in de huiskamer te zitten.

Valt er in en rond Broome nog wat te beleven? Nou en of. Er is een krokodillenkwekerij, je kunt diverse safari's naar de wilde Kimberley maken, je kunt een excursie maken naar de parelkwekerij en al dat soort dingen. Of je gaat, zoals wij deden, naar het plaatselijke museum waar in een kleine expositie veel wordt verteld: over de parelvisserij (ging oorspronkelijk vooral om her parelmoer waarvan knopen en gespen werden gemaakt, en pas later om de parels - die nu dus worden gekweekt), over de uitbuiting van de Aboriginals, over de telegraafkabel die hier aan land werd gebracht en over de Japanse luchtaanvallen, die vooral Nederlandse / Nederlands-Indische slachtoffers hebben gemaakt - tijdens die aanvallen werd een aantal vliegboten getroffen waarmee net een paar honderd vluchtelingen vanaf Sumatra waren aangekomen. Daarna hebben we nog de winkeltjes in Chinatown bezocht (maar niets gekocht), een kijkje genomen in de openluchtbioscoop (en uiteindelijk besloten niet naar de film te gaan) en ons afgevraagd of het toeval is dat tegenover de plaatselijke gevangenis (om de een of andere reden vinden we die altijd) een alcohol-afkickcentrum ligt. En verder hebben we deze dag gebruikt om wat uit te rusten - met een boek en nog even ter verkoeling in het zwembad.

Straks vliegen we terug naar Perth, en dus is het tijd om de balans op te maken. Was wat we gezien hebben de moeite van deze reis waard? En wat nemen we er van mee - behalve rood stof dat we nog maar uit onze kleren moeten zien te krijgen?

Als je zuiver kijkt naar wat we onderweg gezien hebben, is deze reis wel erg lang geweest. De verhouding tussen het mooie / leuke / bijzondere van de plaatsen die we bezocht hebben, weegt niet echt op tegen al die uren in de auto in een landschap dat zo saai is. Maar tegelijkertijd is dat dan ook weer wat de hele reis de moeite waard maakt: er is geen andere manier om te ervaren hoe groot de afstanden zijn, en hoe woest en levensbedreigend -althans voor de (onervaren) mens- de natuur hier is.

En dat is misschien ook wel iets belangrijks om hiervandaan mee te nemen: het besef dat wij mensen vooral kunnen (over)leven omdat we de omstandigheden naar onze hand kunnen zetten - en misschien nog wel een stap verder, namelijk dat leven -het klinkt paradoxaal- onnatuurlijk is.
Vandaag stond in de plaatselijke (West-Australische) krant een brief van een lezer die het zijne toevoegde aan een debat wat daar al een tijdje loopt, tussen creationisten en evolutionisten. Hij voerde als bewijs tegen de gedachte dat de aarde en alles daarop geschapen is, de tweede hoofdwet van de Thermodynamica aan - die, in de gepopulariseerde vorm waarnaar meestal verwezen wordt, zo ongeveer zegt dat als je de natuur zijn gang laat gaan alles vervalt tot één enkele chaos. Als je daar goed over nadenkt, levert hij dus niet zo'n sterk argument tegen de idee dat een aarde die juist geen chaos is, wel geschapen moet zijn - maar daar gaat het nu niet om. Veel belangrijker is dat je tijdens een reis als deze een veel beter begrip krijgt van wat dat betekent.
In de eerste plaats: je ziet het verval -in zekere zin de chaos, of het verdwijnen van ordening- die het gevolg is van tienduizenden jaren erosie. Bergen worden een vlakte, en vlakten tot stof dat voortgeblazen wordt in de wind. Dat is een sterk beeld van hoe het natuurkundig principe werkt, dat besloten ligt in die tweede hoofdwet. Maar je ziet ook hoe het leven zich daaraan onttrekt. Hoe, op allerlei schalen, er processen werken die juist tot ordening leiden. Er zijn planten die uit vrijwel niets -de mineralen in dat stof, het kleinste beetje water en vooral veel zonlicht- orde scheppen: zichzelf. In al hun simpelheid een ingewikkeld systeem, vergeleken met de chaos. En die planten staan daarmee aan het begin van een keten die tot een veel uitgebreider orde leiden: een enorme diversiteit aan andere planten en dieren die afhankelijk zijn van elkaar (veelal letterlijk, in de zin dat ze elkaar, of elkaars overblijfselen / uitwerpselen moeten eten om te kunnen leven).
En je ziet hoe de mens zich daaraan onttrekt - door eigenlijk precies hetzelfde te doen als die planten en andere dieren. Mineralen en water uit de grond en uit andere levende of gestorven organismen halen - om zich te voeden, en om gereedschap te maken waarmee hij oases kan creëren waarbinnen hij kan leven (de plaatsjes die we bezocht hebben, de roadhouses, de afgelegen 'stations' -boerderijen- maar eigenlijk ook de auto waarin je je kunt verplaatsen zonder meer last te hebben van dat land dan dat je er moe van wordt).
Waar het hier allemaal om draait, is energie. Die tweede hoofdwet van de thermodynamica geldt voor gesloten systemen, waaraan geen energie wordt toegevoegd. De aarde is, in elk geval zolang de zon het blijft doen, niet zo'n systeem - de zon levert uiteindelijk (of heeft dat in het verleden gedaan, door de planten te laten groeien de later olie of kolen zijn geworden) al de energie die nodig is voor de ordening die leven uiteindelijk is.

Nee, dit amateurgefilosofeer over natuurkunde en biologie levert natuurlijk geen enkele zinnige bijdrage in dat debat over schepping tegenover evolutie. Maar een reis als deze is wel een ervaring die je aan het denlen zet over de wereld en het leven. En over het samenleven, maar dat is iets voor een andere blog.

weer op de weg en krokodil op ons bord

Op diverse websites wordt de reiziger gewaarschuwd voor het Nanutarra Roadhouse: het is er duur en het personeel is er onvriendelijk. Maar ja, het ligt ook halfweg Coral Bay en onze volgende bestemming, er is alleen iets anders als we 200 km omrijden en we willen niet ruim 700 km op één dag rijden, waarvan het laatste deel op ongeplaveide weg. En dus zitten we nu, 26 september om acht uur 's avonds, op het terras van het restaurant van dit roadhouse, met uitzicht op de benzinepompen en de voorbijdenderende (en inmiddels twee met draaiende motor geparkeerde) roadtrains, die hier trouwens een stuk langer zijn en soms zo erg slingeren dat je er liever een kilometer achter blijft. Straks wacht ons onze cabin voor de nacht: een soort container van nog geen drie bij vier meter, met twee bedden, een koelkastje, een kale lamp, een deur (geen raam) en een airco. Geen tafel, wel een stoel - op de veranda.

En het is prima hier. We kwamen tegen vier uur aan, hebben 80 dollar betaald plus 15 dollar statiegeld voor de sleutels (een van de cabin en een van beide douche- en toiletblokken), hebben onze bagage in onze cabin gelegd en zijn voor een kop thee met scones naar het restaurant gegaan, Onvriendelijke bediening? Nee - gewoon recht voor zijn raap: wat wil je, daar zorg ik voor ('no problem' / 'no worries') en dat kost je zoveel.
Vervolgens zijn we naar de brug gewandeld die hier honderd meter vandaan over de rivier ligt (momenteel vooral een brede bedding met nog een grote plas water erin - dit zijn geen smeltwaterrivieren, dus in de lente staan ze droog) en hebben we ruim een uur zitten kijken naar het veranderende licht van de zonsondergang op de bergen in de verte en vooral naar alle vogels die hier in de bomen bleken te zitten, op het water dreven of van heinde en verre aan kwamen vliegen. Honderden kaketoes, een soort reiger, een soort fuut, een grote roofvogel, zwermen zwaluwen. En allemaal met hun eigen geluid. Een cadeautje. Je zit aan de highway, er komt zeker elke tien minuten een auto of roadtrain voorbij - en je zit midden in de natuur.

Na onze vorige blog zal het duidelijk zijn dat we de kwaliteit van een overnachtingsplaats niet alleen afwegen aan de accomodatie, maar ook aan het eten. Kan dat wat zijn, op een plaats als deze? Ja. Gewoon een T-bone steak / lamscoteletten met patat en sla, en een wijn zonder veel pretenties maar met smaak. Geserveerd met een glimlach en een kwinkslag, inderdaad niet goedkoop - maar wat ons betreft is het goed zo.

En dat kunnen we volhouden nadat we ook de nacht doorstaan hebben. Vroeg naar bed -dat doet iedereen in Australië overigens-, niet echt goed geslapen vanwege de luchtstroom en het geluid van de airco en het ijskastje en om zeven uur weer op. Stevig ontbeten, getankt en om kwart over acht weer op weg (ja, we kunnen het wel). Zo'n driehonderd kilometer door enigszins afwisselend terrein naar Paraburdoo en daarna nog 50 naar Tom Price. Twee opmerkelijke stadjes: groene oases (met duidelijk geïmporteerde palmbomen) in een overigens dor en met rood stof bedekt landschap. Grote villa's, maar ook enorme rijen 'accommodations' - twee lagen van wat er uitziet als één- of hooguit twee-kamer woningen. Relatief veel voorzieningen (winkels, restaurants, openluchtbioscoop, ziekenhuis, golfbaan etc.) en een spoorlijn waarop kilometerslange treinen rjden. Dit zijn mijnstadjes (ijzererts, vandaar het rode stof) en die accomodations zijn waarschijnlijk bedoeld voor de mannen en vrouwen die daar -tijdelijk- werken en die geen gezin (bij zich) hebben.

Vanaf Tom Price is het nog 75 km (waarvan inderdaad 30 op een stoffige gravel-weg) naar het Karijini Eco Retreat waar we nu (27 en 28 september) zitten. In een tent - dat wil zeggen, een uit tentdoek opgetrokken hok met een puntdak op een houten vlonder van vijf bij vijf meter, muskietengazen ramen en deuren (die niet alles tegenhouden - we troffen een vuistgrote spin in onze tent) en een aangebouwde (en-suite) open lucht wc en douche. Op het terrein (in een groot natuurpark) verder een echte camping (voor campers en caravans) en een restaurant / kantine waar ze op personeel besparen door het grootste deel van de gerechten rauw te serveren onder het motto dat niemand beter dan jijzelf kan bepalen hoe lang ze gegrild moeten worden op de daartoe opgestelde (gas)barbecues (steengrillen en gourmetten wordt waarschijnlijk nooit iets in dit land). We hebben ons laten verleiden tot een wildschotel, bestaande uit Emu-saucijsjes en vlees van krokodil en kangaroo. Niet iets om een moord voor te doen, ook niet op die beesten (het verschil in smaak tussen krokodil en kip is niet zo groot - maar we moeten toegeven dat er geen klauw op het bord lag om te bewijzen dat het echt krokodil was).

Het is hier heet, overdag. Al gauw een graad of 30, 35. Maar als de zon ondergaat is het goed uit te houden - totdat je midden in de nacht wakker wordt omdat het ijzig koud is onder je enkele dekentje, waarvan je je bij het naar bed gaan nog afvroeg of het wel nodig was. Gelukkig voorziet onze tent in een hele stapel dekens en dikke spreien, dus uiteindelijk wisten we het wel weer comfortabel te krijgen. Dat wil zeggen, tot zeven uur vanochtend, toen de zon net een half uur op was en we ons bed uitdreven. Maar in de schaduw op ons terrasje was het een tijdlang prima uit te houden, en nu op het terras van de kantine, met een kopje slappe koffie, ook. Toch groeit de waardering voor -en misschien wel het verlangen naar- ons eigen gematigde klimaat, en vooral de regen.
Gelukkig hebben we onderweg een aantal zaken ingeslagen waarmee we een ontbijt en lunch kunnen improviseren, want hier is niet veel te koop. Vanavond weer wel, hopen we - anders moeten we 75 km heen en ook weer terug naar Tom Price om wat te halen. Opmerkelijk overigens: het was vooral vanwege de weg hierhien (de gravel road) dat we een echte 4WD hebben gehuurd - de autoverhuurbedrijven verbieden expliciet het rijden op dergelijke wegen met andere auto's dan 4WD's (zelfs met een AWD als de Mitsubishi Outlander mocht het niet). Maar in de praktijk blijkt deze weg momenteel prima begaanbaar met elk soort auto, zij het dat je wel stevig door elkaar gerammeld wordt. Nergens voor nodig dus, deze enorme bak - maar toch wel prettig in dit enorme land.

Vlak bij onze tent ligt een van de bezienswaardigheden van dit natuurpark: Joffre Gorge. We zitten hier op een echte hoogvlakte (ruim 700 meter hoog, en inderdaad redelijk vlak - met uitzondering van een aantal diepe kloven die er door regenwater in uitgesleten zijn (eigenlijk net als de Grand Canyon in Amerika, maar die is een stuk breder en dieper, althans waar wij hem destijds gezien hebben). Volgens de informatie die in onze tent lag, was het de moeite waard om af te dalen naar de bodem van de kloof en daar te zwemmen in een van de poelen: verfrissend, stond er.
De moeite waard? Om te beginnen wel erg veel moeite, en op een gegeven ogenblik kwamen we bij een punt waarvan we dachten dat we dat 20 jaar jonger (en voor sommigen van ons: 20 kilo lichter) nog wel aangedurfd zouden hebben, maar waar we ons nu - zo'n 20 meter boven het water, gewonnen moesten geven. Maar ja, anderen klauterden wel op en neer en toen op een gegeven ogenblik een meisje op slippers (wij droegen onze bergschoenen) als een berggeit naar beneden kwam (rugzakje voor zich uit gooiend en sprongen makend van 1 tot 2 meter) besloot een van ons dat 30 jaar en 40 kilo verschil niet tusen hem en het water mocht staan. En dus werd er toch nog gezwommen, in water dat niet eens kouder was dan dat van de oceaan.

Het berggeitachtige meisje was overigens een vertegenwoordigster van wat we hier veel treffen: jongeren (tot een jaar of 30) die de wereld rondtrekken en de kost (en onderdak) verdienen in de horeca of andere dienstverlening - en die dat werk niet per se met veel plezier doen. Bij het roadhouse spraken we een jongen die afkomstig was uit Engeland en die eerst een tijd als electriciën gewerkt had en nu de benzinepomp bemande. Hij zag uit naar het moment dat hij weer verder kon reizen - maakte niet uit waar naartoe.
En hier in het Eco Resort troffen we een Canadees meisje dat vertelde dat ze er na 10 jaar (vanaf haar 18e) schoon genoeg van had om in de frontlijn van de 'hospitality' te werken - en ook het management had ze wel gezien. Haar plan was om, samen met haar vriend ('partner' is de gebruikelijke term) een wijnbar op te zetten - ergens thuis in British Columbia. Zij vertelde overigens dat het voor dergelijke wereldreizigers tegenwoordig erg moeilijk is om Europa binnen te komen. Elk land heeft zijn eigen regels voor visa, maar gemeenschappelijk is het heel restrictieve beleid rond werkvergunningen - en dat je niet moet denken met een vakantievisum aan het werk te kunnen. Overigens leek ze nu ook weer niet erg goed geïnformeerd: ze dacht dat ze in Frankrijk wel goed terecht zou kunnen met haar Engels, en ze voerde Zwitserland aan als voorbeeld van het strenge EU-beleid.

Saaie vergelijkingen, lastige vragen

We zijn nu vijf dagen onderweg op onze tocht naar het Noorden, en kunnen nu twee dingen met redelijke zekerheid vaststellen: autorijden is hier saai, en vergelijkingen maken is gevaarlijk.

Gisteren hebben we weer zo'n 600 km gereden. Eerst 150 terug over de weg die we ook twee dagen eerder gereden hadden om van de Great Northern Highway in Monkey Mia te komen. Het was druk. Misschien wel 15 tegenliggers, en evenzoveel campers en caravans die langzamer reden dan wij. Vanaf deze weg zie je, behalve ruig maar vlak terrein met zo'n anderhalf meter hoge begroeiing, een paar keer iets wat de eentonigheid doorbreekt: een prachtig blauw meer met zandstrand, de oceaan in de verte en drie of vier keer een zijweg naar een vakantieverblijf of bezienswaardigheid (Shell Beach, met kleine schelpjes in plaats van zand, en de Stromatolieten, die er uitzien als rotsen maar feitelijk de oudste levende organismen ter wereld zijn).
Als je dan op de hoofdweg komt, verandert er nauwelijks iets. De weg is iets breder en iets drukker -met zo nu en dan een roadtrain, een truck met twee of drie trailers er achter, maar met een lengte van niet meer dan 40 meter goed te hebben- en er zijn om de 100 tot 150 km een roadhouse: een tankstation met een eet- en drinkgelegenheid, een caravanpark, meestal ook wel een paar cabins die je kunt huren voor de nacht en een voortdurend loeiende generator (en waarschijnlijk ook een forse wateropslag, maar die hoor of zie je niet). Die roadhouses zijn nogal verschillend van kwaliteit en sfeer. Het eerste dat we gisteren aandeden, direct bij waar we de snelweg opkwamen (de Overlander heet het), was ronduit smerig, donker en onaangenaam. Het was ook druk bij de pomp, dus we zijn maar snel doorgereden. Het tweede (Wooramel Roadhouse) was fris en licht, en we hadden de pompen voor ons alleen. De enige overeenkomst was de koffie: die moest je ook hier zelf brouwen uit heet water en een bus poeder. Toch maar gedaan, dit keer.
Op deze weg ruim 300 km gereden, door een landschap dat maar gradueel veranderde - soms wat meer verdord gras onder de struiken, soms minder struiken en meer dorre grond. Daartussen zo nu en dan een schaap, geit of koe, en zo nu en dan een kangaroo (anders dan de wombat liggen die naast de weg, en niet er op). Eén keer een paar heuvels (waarop dan meteen een uitzichtspunt), twee keer een brede maar droge rivierbedding en één stadje, Carnarvon, waar bij de supermarkt en het tankstation echte espresso te krijgen was. Rond Carnarvon ook landbouw: intensieve bananenteelt.
Ten slotte zo'n 100 km op een zijweg en nog een stukje op weer een zijweg daarvan, door steeds hetzelfde landschap, op de laatste km na (maar daarover straks). Alles bij elkaar gereden in ruim zeven uur, inclusief stops voor koffie, lunch en sanitairbezoek. Met als lichtpuntjes -behalve elkaars gezelschap- de cruise control -die het rijden echt prettiger maakt- en de radio, waar we op de middengolf eindelijk iets konden ontvangen: een lokale (Carnarvon) zender die oude hits uitzond. Dat gaf meteen ook iets te doen: proberen te bedenken wat (AM brengt je ook wat geluidskwaliteit ver terug in de tijd) en wie je hoort (we zijn duidelijk beter in de jaren zestig dan in de jaren zeventig, maar we weten ook weer heel zeker dat we dat niet erg vinden - wat een treurnis werd er toen gemaakt).

Tot zover het autorijden. Nu het vergelijken.

Als A staat tot B zoals C staat tot D, kun je, als je drie van de variabelen kent, ook de vierde berekenen. Maar als je Monkey Mia hebt vergeleken met Valkenburg, ben je op het moment dat je Coral Bay, en in het bijzonder het Ningaloo Reef Resort, ziet, uitgepraat. Althans, wij kennen geen overtreffende trap van Valkenburg - zo noemen we gewoon alles waar veel mensen op een klein oppervlak bij elkaar worden gepropt en waar een aantal faciliteiten en activiteiten geboden wordt die plezier suggereren maar die dat -in elk geval voor ons- niet bieden.
Akkoord - we wisten dat we met ons Garden View Apartment ('the perfect blend of home and Resort style comfort', 'a secluded balcony with views over the Resort grounds') minder mooi zouden zitten dan in onze Beachfront Villa in Monkey Mia, maar hier waren we toch niet helemaal op voorbereid: twee TL-verlichte kamers met als wandversiering wat overgeschoten stukjes van de stof waarvan de bedovertrekken waren gemaakt, een tafel met zes stoelen en een tv. Op het balkon dan nog een zitje, vanwaar je, als je je hoofd in de juiste richting draait, een stuk grasveld en een zwembadje kunt zien, maar dat toch vooral gedomineerd wordt door de blinde muur van het blok met de Ocean View Apartments (wie daar zit moet trouwens dan ook wel weer zijn best doen om feitelijk de oceaan te zien), het parkeerterrein en iets wat er uitziet als watertanks. Het geheel wel goed schoongemaakt, dat moet gezegd.
Tegen die blinde muur waaarop we uitkijken een elektrische barbeque, die gebruikt wordt om van alles te grillen / bakken - en de wind staat deze kant op. Verder op het terrein een soort cafetaria dat zich restaurant noemt en een pub, waar gisteravond een jongen optrad die songs als 'Sitting on the Dock of the Bay' (Otis Redding), 'Sixteen Tons' (Tennesee Ernie Ford), 'Layla' (Eric Clapton) en 'Heart of Gold' (Neil Young) allemaal met dezelfde vrolijke versierinkjes en in hetzelfde opgewekte tempo ten gehore bracht. Aan het begin van zijn optreden zei hij dat hij met een tournee bezig was die hem door heel Australië voerde en dat hij daarbij ontberingen moest doorstaan als een caravan met een bed dat te kort voor hem was. Passend, leek ons wel.

Betekent dit nu dat we hier chagrijnig rondlopen, onze neus ophalend voor de andere gasten die zich hier lijken te amuseren en ons ergerend aan al die kinderen (het schijnt voorjaarsvakantie te zijn)? Nee, eigenlijk niet. Zouden we een paar jaar geleden waarschijnlijk wel gedaan hebben - maar nu benadrukken we het positieve (prima bedden -een niet te onderschatten bijdrage aan een goed humeur-, lekker weer, een paar goed gebrachte Ierse liedjes, een prachtige baai waarin je tussen de vissen -geen dolfijnen- zwemt) en verbazen we ons. Over wat we zien, en ook over onszelf.

Want te zien en te verbazen valt hier veel. Allereerst natuurlijk al het feit dat er hier, aan het eind van een weg door een soort woestijn, een door mensen gemaakte oase is: (palm)bomen, gras, bloeiende struiken die je in het wild niet ziet en daartussen een paar campings, een of twee resorts zoals het onze, wat winkels en een benzinepomp. Geen enkel teken van oorspronkelijke bewoning of enige vorm van activiteit die niet op toerisme is gericht.

Verbaas je vervolgens over het 'restaurant' van dit resort, dat model kan staan voor alles wat hier fout aan is. In de folder en op internet wordt het als iets heel aangenaams beschreven: 'Cuisine to satisfy you palate. Enjoy a cosmopolitan dining experience at newly refurbished Shades. Choose from a selection of premium dishes, made from locally sourced ingredients. Indulge yourself with an extravaganza of Coral Bay's notorious seafood, freshly sourced from around the Bay. The perfect accompaniment to the spectacular sunset is a refreshing dessert - savour the moment with a fusion of our unique and traditional cocktails, sweets and delights.' Denk: ze zullen wel overdrijven. Stap naar binnen en vraag of het nodig is om te reserveren. 'Nee, daar doen we niet aan - loop gewoon maar binnen en kijk of je het geluk hebt dat er een tafel is.' Doe dat, en zie dat inderdaad een van de vier tafels binnen en vijf buiten bechikbaar is, en ontdek dan dat je je bestelling moet opgeven aan de toonbank, dat het menu bestaat uit een aantal salades, burgers,fish 'n chips en als pronkstukken een gegrilde of gefrituurde vis, een schotel met gefrituurde zeevruchten of een biefstuk met peper-, paddestoel of seafood in roomsaus. Betaal je 75 dollar, haal een fles wijn in de pub, wacht tot je nummer afgeroepen wordt en haal je eten - alles tegelijk, want er stonden toch geen aparte voor- en hoofdgerechten op de kaart? Constateer dat de Ceasar Salad waarschijnlijk inderdaad lokaal gevangen is, aan het zand te oordelen dat er nog tussen zit, en dat Australië het meer moet hebben van het rundvlees (sappig en mals) en de wijn (stevig rood, droog en fris wit) dan van de vis (droog en met weinig smaak).
Vergelijk dat nu eens met het andere restaurant in deze vreemde oase. Noemt zich Fin's café, ziet er uit als een snackbar met een paar tafels ervoor - en serveert prima eten: gerechten die een beetje creatief bedacht zijn en die duidelijk met zorg (en waar mogelijk verse ingrediënten) zijn bereid. Voor een groep die niet gereserveerd heeft wordt snel een tafel neergezet en de meisjes die bedienen beginnen niet om half 10 de stoelen op de tafels te zetten ten teken dat het nu snel afgelopen moet zijn.

Verbaas je over de waarschuwing, in je kamer, dat wie na half elf overlast veroorzaakt een boete krijgt of smadelijk verdreven zal worden, in combinatie met het feit dat de (open lucht) pub tot diep in de nacht open blijft opdat het geld -pardon, het plezier van onze gasten- kan blijven stromen.

Verbaas je ten slotte over het strand en de oceaan. Mooi, dat zeker: wit zand, heel helder en niet al te koud water, de golven die in de verte breken op het rif - alweer een (sub)tropisch paradijs. En misschien zien die mensen die hier snorkelend ronddrijven wel echt mooiere vissen dan wij die maar net tot onze kuiten in het water gaan staan of even een kwartiertje zwemmen zonder meer uitrusting dan een zwembroek. Maar we betwijfelen het - en we weten zeker dat het voor ons niet geweldiger is dan het strand dat bij wijze van spreken bij ons om de hoek ligt en waar je vooral lekker een eind kunt lopen, of het vrijwel verlaten strand waar we ooit op North-Uist waren en waar we maar een paar minuten in het water konden blijven omdat het zo koud was, of het pretentieloze strandje bij onze camping aan de zuidkust van Zweden waar je zo uit je tent de Oostzee in stapte....

Zijn wij nou verwende snobs die alles al gezien denken te hebben, of juist naieve toeristen die eindelijk met de wereld geconfronteerd worden die anderen al lang kennen? Verwachten we te veel? Weten we wat we treffen niet op waarde te schatten? Of klopt ons gevoel, en is het grootste deel van wat we hier ervaren gewoon oplichterij? En dan hebben we het niet over het geld -want belachelijk duur is het niet- maar gewoon over de tegenstelling tussen de gewekte verwachting en de geboden waar.
Maar als dat zo is, hoe zit het dan met al die mensen die hier rondlopen, die overdag kennelijk al die dingen doen die je hier volgens de folders kunt doen, met als hoogtepunt een tocht per boot naar het koraalrif waar je een uurtje kunt snorkelen, terwijl je tijdens het snorkelen en op de boot wordt gelimd - en die stukjes film worden dan gemonteerd tussen opnamen van het onderwaterleven, en met de reultaten kun je je vrienden en familie versteld doen staabn van je avonturen. Die mensen die het allemaal prima lijken te vinden - en niet alleen tijdens het happy hour in de pub. Of die in dat restaurant werken en zich toch ook moeten realiseren dat 'sweets and delights' een erg pretentieue benaming is voor een paar voorverpakte muffins en bladerdeeggedrochten, om nog maar wat te noemen.

Wat ons bij de grootste vraag brengt: wat doen we hier eigenlijk? Hier in Coral Bay, hier in de leegte van Australië, überhaupt hier ver van huis - waar we ook een goed bed hebben, een rustige tuin, alle boeken die we willen lezen, goede restaurants op loopafstand en weer waar we zelden over klagen en een stel dvd's waar alles wat we hier zien en zouden kunnen zien prachtig op staat, met deskundige toelichting.
Het eerste antwoord is natuurlijk dat we kinderen van onze tijd zijn, en de dingen willen ervaren. Wat we hierboven bechreven hebben, hebben we natuurlijk ook gezien op film, en gelezen (in positief getinte reisverslagen, in respectvolle journalistieke beschrijvingen en in venijnige commentaren bij critici van onze tijd zoals Houellebecq). Maar toch: een saaie autorit van zes uur kun je alleen ervaren door hem te maken En een deel -laten we zeggen de helft- van ons denkt altijd 'hierna wordt het vast wel mooier / interessanter etc.' En overigens vinden we allebei dat er veel moois te zien is, al verschillen we van mening of het het echt waard is.

Het tweede antwoord is veel praktischer. We hebben twee beschrijvingen gelezen van de autoreis de we nu aan het maken zijn - allebei afkomstig van reisorganisaties, en die spraken ons aan. De eerste kostte zo'n 3.500 Euro per persoon, maar dan zat je ook -althans ten dele- in accommodaties die (volgens de beschrijving natuurlijk) geweldig waren: de mooiste bed & breakfasts, een tentenkamp ver van alles aan de oceaan en een 'eco-retreat' in een natuurpark. De ander was een stuk voordeliger, en bood ongeveer de accomodaties waar we nu zitten. We hebben ze geen van beide genomen, maar gewoon op basis van hun beschrijvingen zelf onze reis samengesteld en onderdelen uit beide geboekt - ook rekening houdend met het feit dat je om een andere, misschien wat meer op onze smaak toegesneden, overnachtingsplaats te vinden soms 100 tot 200 km meer zou moeten rijden, of echt veel meer zou moeten betalen.

En het derde antwoord is mischien wat nep-filosofisch, maar ook waar. Je reist niet alleen om thuis te komen, maar ook om jezelf (terug) te vinden. Je realiseert je weer wat je echt belangrijk vindt en wat je echte voorkeuren zijn, juist door zowel op plaatsen te komen waarvan je direct denkt 'ik wil hier weg' als op plaatsen waarvan je bij het wegrijden denkt 'ik zou hier zoveel langer willen blijven'.

Straks vertrekken we weer. We zijn benieuwd naar wat de komende dagen brengen.

Valkenburg is overal

Een van onze eerste vakanties samen brachten we door in Valkenburg. Buiten het seizoen, dat wel, maar toch een onvergetelijke ervaring - en een waaraan we elke vakantie wel weer een paar keer herinnerd worden. Zo ook vanochtend, toen we op de veranda van onze Beach Villa zaten te ontbijten, en een meeuw zich afwachtend opstelde aan de rand van de hoofdweg van het resort, die tussen ons en de zee ligt (nou goed - het is een voetpad van een meter breed, maar het wordt wel druk belopen en je moet dus vaak 'G'day' zeggen). Die meeuw miste het onderste deel van een poot, en het was precies dat deel van de poot van een watervogel -zo'n stokje van twee centimeter met een paar zwemvliestenen aan het eind - dat we in Valkenburg op ons bord kregen. Om te laten zien dat het vlees dat er naast lag echt eend was, zei de ober, en geen kip. Dat we het aan de smaak niet konden merken lag aan onze onbekendheid met eend, dachten wij. En we vroegen ons af of we nog iets moesten doen met dat stukje poot - gewoon laten liggen leek ons een uitnodiging om ermee te frauderen.

We zitten, op het moment dat we dit schrijven, in een van de vele Valkenburgen die Australië rijk is: Monkey Mia Dolphin Resort, idyllisch gelegen -en dat is geen poging tot ironie- aan Shark Bay, aan de westkust, zo'n 1.000 km boven Perth. Voor ons een etappeplaats op een lange reis, maar volgens de folder en de website een dorado voor liefhebbers van strandvakanties en avontuur: zwemmen met dolfijnen, een ritje op door kamelenfluisteraars Sandra en Henk getrainde kamelen (of zijn het nou dromedarissen?), een tocht met de Catamaran, zeevissen, 'exquisite dining al fresco'. Niet allemaal wat ons hart sneller doet kloppen, maar de ene dag die we hier doorbrengen bevalt ons prima. Lekker lezen op ons terras, even het water in (is nog redelijk koud, en de dolfijnen bleven op een honderd meter afstand), een glaasje koele wijn en de geluiden van al die andere mensen (zelfs de huilende kinderen) overstemd door het geritsel van de wind in de palmen. En dat we om zeven uur gewekt werden door de versterkte stem van de dame die het dagelijkse voederen van de dolfijnen van toelichting voorzag voor de ruim honderd belangstellenden die zich op strand en pier verzameld hadden - ach, je gaat hier toch vroeg naar bed.

De redelijk lange rit hierheen leidde ons voor een deel door een natuurreservaat (bij Kalbarri) waar de vegetatie na de bijzonder natte winter uitbundig in bloei stond. Dat is toch een bijzonder gezicht. Misschien apprecieer je het pas echt als je dit land ook in de andere seizoenen ziet, als het volstrekt droog en kaal is, maar een dergelijke overdaad aan bloemen -in alle soorten en kleuren- zie je ook bij ons niet vaak, en in elk geval niet in het wild.

Kalbarri zelf, waar we ook overnachtten, was een aangename verrassing. Een klein plaatsje, mooi gelegen aan de monding van de Murchisen River, met een restaurant (Grassroots) waar we prima gegeten hebben - al ging je er, volgens de dame bij wie we overnachtten, na het vertrek van de vorige kok niet meer 'out to dine' maar 'out to eat'. Een prachtige B&B trouwens - wederom in een aparte vleugel van het huis, met een bijzonder ruime slaap- annex zitkamer en een forse badkamer, een ruime hal met veel kastruimte en een kitchenette, een ruim terras met een eettafel en een zitje, en een zwembad. Maar de grootste verrassing was wel het uitzicht - we waren 's avonds in het donker aangekomen en zagen dus pas 's ochtends dat deze Panorama Lodge zijn naam geheel waarmaakte. Gelegen op de heuvel achter de klif die, zo lazen we op het informatiebord, door de Nederlandse zeelieden uit de tijd van de VOC die hem als baken gebruikten de 'Hooge Rooie' genoemd werd, biedt dit huis inderdaad een panoramisch uitzicht over de oceaan en de baai waaraan Kalbarri ligt.

Dat we pas na zonsondergang in Kalbarri aankwamen, lag ditmaal niet aan een misrekening onzerzijds en ook niet aan de ontmoeting met een kangaroo die we maar net konden ontwijken, maar geheel aan het bedrijf waar we onze auto gehuurd hadden, Apollo in Perth. We zouden onze 4WD (een Nissan Patrol, ongeveer twee keer zo groot als de Jeep Wrangler waarin we op Oahu reden) om tien uur kunnen ophalen, en toen we ons om kwart over negen meldden kregen we na een half uurtje papierwerk (duurde niet in de laatste plaats zo lang omdat de creditcard waarmee de ING ons eerder dit jaar verblijdde ter vervanging van de onvolprezen Postbankcard niet bleek te werken) te horen dat hij er echt om tien uur zou zijn, maar dat op dit moment de banden vervangen werden. Afijn, dat werd dus ruim half elf - er moest ook nog uitgelijnd worden. Als goedmakertje kregren we een fles wijn en een plak chocola mee, dat dan weer wel. Benieuwd overigens of dit bedrijf de banden na elke verhuurperiode laat vervangen - uiteraard op kosten van de huurder, onder het mom van ongewone slijtage. Iets dergelijks hebben we, onervaren als we waren, ooit meegemaakt met een in Canada gehuurde camper, waarbij we de rekening kregen voor een nieuwe voorruit omdat er een sterretje in zat.

Van Perth naar Kalbarri is over de weg ruim 600 km, en dus inclusief stops wel een uur of acht rijden. We vonden het dan ook onvoorstelbaar om te lezen dat een aantal zeelieden die in de 18e eeuw op weg waren gegaan om de kust ten noorden van Perth te verkennen, na een schipbreuk ter hoogte van Kalbarri waren teruggelopen - en dat dat maar een van hen het leven had gekost. Overigens blijkt dit deel van de kust (Batavia Coast) bezaaid te zijn met wrakken van Hollandse schepen die hier op weg naar Oost-Indië gestrand zijn. Goed voor de mentaliteit van de bemanning, natuurlijk.

Het weekend voor we aan onze tocht noordwaarts begonnen, brachten we door bij Hilde en Peter, onze vrienden uit België die twee jaar geleden hierheen emigreerden en ons daarmee een reden bezorgden om de al eerder overwogen reis naar Australië nu eindelijk eens te maken. Goed om ze weer te zien en bij te praten, en opmerkelijk om weer te ervaren hoe weinig overeenkomst de tweeling Yindi en Yara nog steeds vertoont. Behalve misschien hun fascinatie voor de -zo goed als tamme- kangaroos waar ze direct achteraan gingen toen we tijdens een uitstapje aankwamen op de parkeer- en barbequeplaats van een van de vele nationale parken, en voor de als fee uitgedoste dame die in Freemantle haar geld verdient door fairy dust te verspreiden (leverde haar van deze meisjes meteen de twee dollar op die ze hadden gekregen om op de markt snoep te kopen).
Omdat Hilde en Peter geen logeergelegenheid hebben, overnachtten we in Manuel Tower (pun duidelijk intended), de op loopafstand gelegen B&B van vrienden van hen, Ali en Manuel. Een fascinerende constructie, direct aan de boulevard van Shoalwater (een uurtje ten zuiden van Perth), die grotendeels eigenhandig door Manuel gebouwd is. Een prima plek om te overnachten, en de ontbijten die er geserveerd worden zijn geweldig.

Treurig bericht in de lente

Al voor we vertrokken was het duidelijk dat Marians broer enstig ziek was, maar bij het laatste bezoek leek het er op dat zijn toestand weer wat verbeterd was. Dat was dan helaas van korte duur, want toen we op maandagochtend constateerden dat we op zondagavond een paar telefoontje en sms-jes hadden gemist was al wel duidelijk dat er iets met hem was. In veband met het tijdsverschil wilden we pas 's middags bellen, maar vervolgens werden we al 's ochtends, toen we in Canberra op de Telecom-toren stonden om een indruk van de stad te krijgen, gebeld met het bericht dat hij was overleden. Dan is de moderne tijd met alle technologie wel erg plezierig. Daardoor kun je toch iets doen, voor een bloemetje en een herdenkingstekstje -laten- zorgen, hoewel het onmogelijk is om er fysiek bij te zijn. Met dank aan Peter en Ria.

En ondertussen zat de lente in de lucht, dat was duidelijk. In Sydney zeiden ze nog dat we geluk hadden met het mooie weer, maar onze gastheer en -vrouw in Queanbean constateerden simpelweg dat de lente erg vroeg was, dit jaar. In Narooma en Healesville, onze tweede en derde overnachtingsplaats tijdens deze tocht was het ook duidelijk: (erg) warm in de zon, met soms een frisse ondertoon, en ronduit koud tot zoel (nee, dit is geen spelfout - wij zijn gewoon van de generatie die het verschil nog weet) in de avond. En in Melbourne begon het weliswaar (stevig) te regenen toen we daar aankwamen, maar dat schijnt het daar elk seizoen te doen.

Van Sydney maar Melbourne: dat is een mooie tocht om met de auto te maken, zei iemand. En dat hebben we dus gedaan. Het is ook een tocht die je langer kunt maken dan nodig is (900 km) en dat hebben we ervaren.
Van Sydney zijn we met onze Holden (een typisch Australisch merk zeggen ze - maar het was gewoon een Astra, zij het in een mooie convertible uitvoering) naar Queanbean (de naam heeft niets te maken met de koningin, maar schijnt in de taal van de oorspronkelijke bewoners te verwijzen naar de twee heuvels waarop deze plaats ligt) gereden, een voorstad van Canberra. Een beetje toevallig dat we daar terecht kwamen: een paar maanden geleden kreeg Max een mail van iemand die hij jaren geleden ontmoet had, waarin hij aankondigde dat hij in november naar Nederland komt in verband met zijn werk op het gebied van georganiseerde criminaliteit en witwassen en dat we dan misschien een borrel zouden kunnen drinken. Dat gaan we ongetwijfeld doen, maar inmiddels hebben we dus bij hem en zijn vrouw overnacht en alvast een paar flessen wijn geleegd.
Zo bij iemand thuis krijg je een veel beter beeld van wat het betekent om hier te wonen - zelfs zo dicht bij een grote stad liggen de huizen eigenlijk gewoon in de bush, en dat verklaart ook dat iedereen toch redelijk gespannen is vanwege de bosbranden die elk jaar hele wijken in de as leggen. Ja, zei de gastvrouw, ons huis (gebouwd in de jaren '70) is van hout - maar als het afbrandt, laat ik het helemaal in steen weer optrekken....
Als compensatie voor het feit dat de beloofde kangaroos zich niet lieten zien (wel overigens de kuckaburas en andere kleurrijke vogels) boden onze gastgevers ons nog een rondleiding door Canberra aan, die we hebben beperkt tot een bezoek aan de Telecom Tower, waarvandaan je een mooi uitzicht over de stad hebt. Maar dat was dus niet helemaal aan ons besteed.

Grappig om te zien hoe hier, net als -zij het op een wat andere manier- in Washington DC, de verhouding tussen regering en parlement, burgermaatschappij en leger stedebouwkundig zijn uitgedrukt. In Washington gaat het vooral om de ligging ten opzichte van elkaar van het Witte Huis, Capitol Hill en het Pentagon, hier om de bruggen over de rivier die het parlement verbinden met enerzijds het ministerie van Defensie en anderzijds het deel van de stad waar de banken enzovoort zitten. Nog iets wat aan Washington DC doet denken is de Anzac (staat voor Australia and New Zealand Army Corps) Parade, een lange, brede laan met het Australian War Memorial (een monument voor de ruim 100.000 in WOI gevallen soldaten) aan het eind en een aantal andere oorlogsmonumenten er langs.

Door deze rondleiding zijn we eigenlijk wat te laat vertrokken, en omdat we ons sowieso op de afstand verkeken hadden zijn we de tweede dag niet verder gereden dan Narooma, een klein stadje ten zuid-oosten van Canberra aan de oceaan. Hier hebben we overnacht in zo'n typisch motel: een kamer met een veranda aan voor- en achterkant met je eigen parkeerplaats direct voor de deur. Grappig detail: in de kamer hadden we de mogelijkheid thee en (oplos)koffie te zetten, en dus kregen we een kannetje melk mee - want dat hoort daar natuurlijk in. Mooi uitzicht over de baai, interessant eten in het enige restaurant dat open was -steak & oysters (op één bord)- en veel meer valt er niet over te zeggen.

Wel iets over het wildlife. Een lange autorit door een land als dit kun je natuurlijk niet maken zonder daar ontmoetingen mee te hebben. Kangaroos hebben we echter niet gezien op deze rit. Wel met enige regelmaat de wombat, ook een buideldier. De Australische das, wordt hij ook wel genoemd. Zo groot als een flinke hond, maar veel platter. En ze liggen gewoon op de weg, dus je kunt ze niet missen.

Voor de derde en vierde nacht hadden we een kamer gereserveerd in een Bed & Breakfast iets boven Melbourne, in de Yarra Valley, een van de beste wijngebieden van Australië. Krap 600 km rijden, hadden we gedacht - maar ja, dat klopte niet helemaal, en we waren de tweede dag ook niet zover gekomen als oorspronkelijk gepland (we bleven ten noorden van Eden). Dat werden dus zo'n 700 km (of K, zoals ze het hier nog wat korter zeggen), grotendeels op tweebaanswegen waarop de maximumsnelheid nergens boven de 100 lag, plus een stukje op de snelweg (110 km/uur) maar ook wat onverharde wegen (waarop je toch al niet hard rijdt, en zeker niet in het donker). Die laatste waren niet gepland, maar weerden ons aangeboden door onze mooie Garmin GPS, die we nog onvoldoende beheersen om de juiste keuze te maken tussen kortste en snelste route. Gelukkig zijn de meeste wegen redelijk leeg en zijn er ook met grote regelmaat inhaalstroken zodat je de vrachtwagens voorbij kunt (bergaf gaan die minstens zo snel als je zelf wilt, maar bergop ...) maar al met al hebben we er toch ruim 10 uur over gedaan.
Het was het waard. De kamer werd op internet in superlatieven beschreven, met zijn prachtige bed, chaise longue en niet te vergeten het twee-persoons bubblebad op een verhoginkje in de kamer - waarschijnlijk de reden waarom hij ook gold als 'honeymoon suite' (heel romantisch, schreven eerdere gebruikers in het gastenboek) en dat klopte ook. Alleen, wat er op internet niet stond was er ook daadwerkelijk niet: kastruimte, en een beetje praktische inrichting. Leven uit de koffer dus - geen probleem, maar het kan toch handig zijn als je iets kunt ophangen en je niet je schenen stoot aan zo'n onhandige verhoging in je kamer. Het huis waarin we verbleven was trouwens in zijn geheel een combinatie van een zekere elegantie en een even zekere behoefte aan veel onderhoud. Nou ja, gebouwd in 1909, dus dat herkenden we wel (nee, dit is geen verwijzing naar onze eigen bouwjaren). Toen we eindelijk aankwamen, werden we uitgebreid begroet door onze gastheer en -vrouw (terwijl we eigenlijk vooral zo snel mogelijk iets warmers wilden aantrekken en wat wilden gaan eten) en door muziek, die -toch herkenbaar- afkomstig bleek van een pianola.

In Healesville heeft een voormalige wijnbouwer die daar vanuit West-Australië naartoe verhuisd is, een heel aangenaam horeca-imperium gebouwd. Een heel modern geheel, met naast een micro-brouwerij een restaurant / wijnproefbar / koffiebranderij / kaaskamer (om de -Europese- kazen exact op de juiste temperatuur te houden). Heel aangenaam -zij het wat gehorig- en lekker allemaal, en met als extra attractie Free Wireless Internet Access - iets wat je hier opmerkelijk weinig tegenkomt, maar wat helaas niet werkte. Nota bene: de oplettende lezertjes zullen gemerkt hebben dat onze verhalen zelden op het web verschijnen op de dag waarop ze gedateerd zijn - dat komt omdat we ze graag dateren op de datum waarop ze betrekking hebben, maar soms duurt het even voor we weer op het net kunnen (in Healesville uiteindelijk via de plaatselijke bibliotheek - een mogelijkheid die er, naar het schijnt, in heel Australië is, ook voor niet-leden).
Meer traditionele horeca is er natuurlijk ook in dit stadje, zoals het Grand Hotel, waar typisch Australische vis op oud-Engelse wijze wordt verwerkt tot niet van echt te onderscheiden Fish & Chips.

In Healesvile overigens ook een kennismaking met een ander aspect van de bosbranden: community relief. De Yarra Valley is begin dit jaar zwaar getroffen: bijna 200 doden bij branden die veel wijngaarden en huizen hebben vernield. Het zijn vooral de lokale overheid en het bedrijfsleven die de getroffenen helpen hun bestaan weer op te bouwen, met zaken zo uiteenlopend als psychische hulp, gratis bakstenen, vereenvoudigde procedures voor bouw- en mlieuvergunningen en mobiele toilet- en douche-eenheden.

Melbourne is vanuit Healesville maar een kilometer of 60, maar wel over een naarmate je het centrum nadert steeds drukkere weg. die je de laatste tien K ook nog eens deelt met een regelmatig stoppende tram. Dat wil zeggen - als je ervoor kiest om de tolweg te mijden. Toch slaagden we er in om onze auto op tijd af te leveren en waren we rond 12 uur in ons hotel, waar gelukkig al een kamer beschikbaar was. Het Langham Hotel is een van de luxere, maar door een tijdje tevoren via internet te boeken kun je een mooie kamer tegen een redelijke prijs krijgen. Wij hadden er een op de 16e verdieping, met uitzicht op de rivier en daarachter het station, het zakencentrum, de kathedraal en Federation Court, een mooi modern bouwwerk met allerlei culturele zaken (o.a. een audiovisueel centrum waar we net de entree van Kate Blanchet of zo op de rode loper misten). Aangename bijkomstigheid: in onze kamer was heel redelijk het signaal van het gratis draadloos netwerk van dat centrum op te pakken. Direct naast het hotel het Southgate Centre, met veel eetgelegenheden waaronder ook al weer een erg trendy maar goed restaurant.

Als gezegd, in Melbourne regende het. Geen weer om ook hier naar de botanische tuin te gaan (jammer, want volgens alle informatie weer erg de moeite waard) maar een goed excuus om de verschillende winkelpassages te bezoeken. Niet de moderne versie, maar die uit het begin van de 20e eeuw, met fraai houtwerk en mozaiek. En, athans voor een deel, nog met het soort winkels dat je daar verwacht: haute couture, bonbons, juweliers. En ook wat zaken die een enorme aantrekkingskracht hadden: winteropruiming tegen halve prijzen. Toch leuk, die omgekeerde seizoenen (hoewel ik een Engelsman hoorde zeggen dat dat onzin is: 'The Australians have their winter in August, just like we do.'). Probleem is natuurlijk wel dat we inmiddels redelijk aan het maximum gewicht zitten dat we mogen inchecken.

En zo zijn we nu halfweg onze reis. Over de rest komt er natuurlijk weer een aantal blogs, maar het zou kunnen zijn dat die even op zich laten wachten - waar we nu naartoe gaan schijnen internet (en mobiele telefonie) niet overal beschikbaar te zijn.

Sunny Sydney

De tien uur durende vlucht vanaf Honolulu naar Sydney met Quantas kunnen we wel een dieptepunt noemen. Een (van binnen) afgeleefde Boeing 767, weinig ruimte en films geprojecteerd op een niet voor iedereen zichtbaar scherm. En wat we Qantas natuurlijk niet kunnen aanrekenen: vlak voor ons een jonge vader en moeder met een dochtertje van -zeg- drie jaar en een tweeling van -zeg- drie maanden. We benijdden ze niet, maar dat was maar de helft van onze gevoelens. Vooral bij het landen brak de hel los: leg zulke jonge kinderen maar eens uit dat de pijn in hun oren overgaat als ze voortdurend slikken.
Pluspuntjes: prima verzorging - goede maaltijden en regelmatig drankjes (we zijn inmiddels zo verstandig vooral de niet-alcoholische te nemen, al moet ik zeggen dat het glas chardonnay dat voor mij uit de First Class gehaald werd, inderdaad klasse was). Opmerkelijk overigens: mannen van rond de zestig als flight attendant - duidelijk een beroep dat met de naam van status veranderd is.

Australië binnenkomen is weer een heel andere belevenis dan we tot nu toe hadden meegemaakt. Ja, we moesten -net als voor de VS- tevoren via internet toestemming vragen het land te betreden (het zg. eVisitor - heel simpel en gratis aan te vragen, maar je moet wel zorgen dat je de website van de Austrsalische overheid gebruikt, en niet die van een van de bureaus die enkele tientallen Euro vragen om het voor je te regelen) maar vervolgens verliep de paspoortcontrole snel en soepel. Maar daarna begint het pas: na de (zo goed als afwezige) douane volgt de Quarantine - een, naar het schijnt, heel strenge controle op zaken die het land niet ingebracht mogen worden omdat ze voor de wilde flora en fauna of voor de landbouw en veeteelt een bedreiging zouden kunnen vormen. Denk dus aan planten en beestjes die in Australië niet van nature voorkomen. En dus zou je zeggen: dat is simpel, je mag geen planten en dieren importeren. Maar zo makkelijk is het niet. Stel je voor. Ook plantaardige en dierlijke producten kunnen een bedreiging zijn. En dan hebben we het dus niet alleen over vleeswaren, kaas of muesli, maar eigenlijk ook over leren schoenen en wollen of katoenen kleding. Althans, de folder die zegt dat je een ernstig misdrijf begaat als je niet alle plantaardige en dierlijke producten die je bij je hebt aangeeft, zegt niet dat die uitgesloten zijn. Sterker nog: er wordt expliciet gewezen op schoenen (maar dan vooral omdat daar grond aan kan zitten waarin zaden of beestjes zitten) en op zwemkleding waarmee je in zoet water bent geweest, want daar zouden algen in kunnen zitten. Goed, wij hebben dus netjes de koekjes, noten, koffie, thee en muesli aangegeven op het daartoe bestemde formulier en onze bergschoenen nog eens extra schoongemaakt (de optie dat je datgene wat niet het land in mag ter vernietiging mag afstaan leek ons in dat verband minder aantrekkelijk) - en vervolgens bleken de speciaal getrainde snuffelhonden dat allemaal niet te ontdekken, noch de dames en heren die via kennelijk speciaal hiervoor gevoelige scanners je bagage bekijken. En de dame aan wie we moesten vertellen wat we dan wel precies voor nootjes bij ons hadden, was ook al niet geïnteresseerd. Wat niet wegneemt dat ze met z'n allen een erg serieuze indruk wisten te maken.

Een belangrijk verschil met de VS is verder dat hier kennelijk de gewoonte om anderen te vervolgen als je zelf iets doms doet, niet bestaat. Althans, dat is de conclusie die we trokken uit het feit dat we onze mond brandden aan de eerste slok koffie die we op het vliegveld namen: die was gewoon gloeiend heet, en niet lauw zoals in de VS gebruikelijk is (naar het schijnt als reactie op de succesvolle schadeclaim van de dame die in haar auto plotseling moest remmen terwijl ze een net bij McDonalds gekochte beker koffie tussen haar benen geklemd hield....).

Vanaf het vliegveld van Sydney kom je met de trein snel en redelijk voordelig in de stad en in ons geval ook vlak bij het hotel dat we geboekt hadden. Dat hotel, Quay Grand Suites, bleek een schot in de roos. De lovende woorden die daarover op Tripadvisor gezegd worden, kloppen helemaal. Prijzig, maar het helemaal waard. Ruime, ingenieus ingedeelde en prettig ingerichte suites (een of twee slaapkamers, woonkamer, redelijk volledig keukentje, badkamer met whirlpool, wasmachine en -droger, balkon), een zwembad en fitnessruimte, een geweldig uitzicht op de city en over de haven waar de veerboten af- en aanvaren (althans, aan de kant van het gebouw waar wij zaten) en op een paar honderd meter van de opera, de botanische tuin en het oude stadsdeel 'The Rocks'.

Daarmee is eigenlijk ook wel gegeven wat we in onze twee mooie zonnige dagen Sydney gedaan hebben. Met een dagkaart voor het openbaar vervoer een aantal tochten met de veerboten gemaakt: naar Manley (mooie oversteek van een half uur naar een voorstadje met ruime stranden) en naar Darling Harbour (ook een fraaie tocht, maar aan het eind kom je in een echte toeristenval - en de restaurants op de Circular Quay zijn beter). Redelijk uitgebreid rondgekeken in de bijzonder grote en mooie botanische tuin, waar niet alleen de planten maar ook de dieren erg de moeite waard waren: bijzondere vogels en een soort grote vleermuizen - in het Engels Flying Foxes, in het Nederlands, meen ik, vliegende honden. Een waanzinnig gezicht om een paar honderd van die beesten ondersteboven hoog in de bomen te zien hangen, zo nu en dan langs de takken 'lopend' en een enkele keer van de ene naar de andere boom zwevend.
In de botanische tuin ook bezienswaardigheden als Government House en de Art Gallery of New South Wales. Het eerste hebben we niet van binnen bekeken, het tweede wel. Interessant: een aantal Engelse en Franse schilderijen uit de 18e en 19e eeuw, en verder vooral Australische kunst - die, voorzover niet afkomstig van Aboriginals, dan weer wel erg Europees geïnspireerd is. Ook een verzameling moderne kunst, met behalve een aantal schilderijen die door Japanse bezoekers gierend van de lach werden gebruikt als achtergrond voor foto's van zichzelf of hun vriend / vriendin / familie ook een aantal echt intrigerende stukken (schilderijen en 'constructies'). Dit dan overigens in schril contrast met het ook vlak bij ons hotel gelegen Museum of Contemporary Art, waar we verder maar over zwijgen. Nou goed dan: het is een opvallend Jugendstil gebouw (aan de buitenkant).

Over de opera van Sydney hadden we een paar jaar geleden al eens een heel informatieve tentoonstelling gezien (in het onvolprezen Louisiana, een kilometer of 20 boven Kopenhagen). Drie dingen waren ons bijgebleven: het verhoogde plateau waarop het ding gebouwd is en dat moet herinneren aan een Maya- of Inca-tempel, de opbouw van de bekende 'zeilen' -het dak- uit elementen die allemaal delen van een zelfde bolvorm zijn, en het feit dat het niet alleen architectonisch maar ook bouwtechnisch een hoogstandje was - er moesten allemaal technieken ontwikkeld worden die nog niet bestonden. Het resultaat is geweldig - en het in het echt zien en ervaren is toch weer anders. De binnenkant is overigens wat minder, en in elk geval minder uniek: het idee dat je vooral de eerlijke betonconstructie moet laten zien is inmiddels wel achterhaald.
Een opera hebben we hier niet gezien, maar wel een dansvoorstellng. Jonge Australische choreografen. Niet allemaal even spannend (dans is toch een moeilijk te vatten iets, terwijl als het allemaal te expliciet gemaakt wordt het juist weer gauw erg banaal wordt) maar deels wel grappig, en ook interessant om de vergelijking te maken met het Nederlands Danstheater. Daar vooral 'power' en heel strak, hier vooral acrobatisch en soepel. En waarschijnlijk zou het NDT sommige stukken beduidend naakter (letterlijk) gedanst hebben.

The Rocks is een aardig stukje stad dat in het weekend ook een toeristenval wordt, met een markt waar allerlei geknutsel te koop is en waar een aantal kooplui het 'kijken, kijken, niet kopen' kennelijk zo beu zijn dat ze zelfs niet willen dat je foto's maakt.... Toch hebben we er een leuk glazen koalabeertje gekocht, makkelijk in het onderhoud en gemaakt door een echte Australische kunstenaar, wat een verbetering was ten opzichte van de hawaishirts die allemaal niet uit Hawaii kwamen, het hawaii nachthemd trouwens weer wel.

Valt er verder nog iets te vertellen? Ja: de meeuwen. Die gedragen zich hier als duiven: ze lopen waar de toeristen zijn en bedelen met veel misbaar om eten. De totale afwezigheid van honden, en dus de ervaring dat je beduidend minder hoeft te kijken waar je je voeten zet. En ook het gebrek aan agressie in het openbaar, misschien schelden, spugen en slaan ze thuis naar hartelust, maar niet in ons bijzijn, en dat is wel zo prettig. Dat werd bevestigd door een mevrouw op de veerboot, uit Waddinxveen, maar ooit blijven hangen aan een Australier. Verder lijkt ook hier bijna iedereen in Amsterdam geweest te zijn, of is dat uit beleefdheid opdat we ons thuisvoelen?

Lost (and found) in Transit

Terug op Oahu, na een vlucht van een half uur - voorafgegaan door een hectisch uur waarin de Ford Mustang moest worden afgegeven (15 minuten), we onze boardingcard moesten zien te krijgen (inchecken via Internet is handig, maar om nu een printer mee te slepen ....) en onze bagage moesten droppen (tesamen een half uur) en waarin we weer door de uitgebreide veiligheidsprocedures moesten (20 minuten), en een half uur wachten bij de gate.
Als ik het zo eens optel, hebben we tot nu toe zo'n 20 uur gevlogen: een uur Rotterdam naar Londen, zes uur Londen naar New York, zes uur New York naar Los Angeles, nog eens zes uur Los Angeles naar Honolulu en twee keer een half uur Oahu naar Maui en terug. Tel daarbij zes maal ten minste twee uur voor de hele procedure voorfgaand aan de vlucht (met Rotterdam en New York / JFK als gunstige uitonderingen, maar daar waren we dan ook weer zo ruim tevoren dat we na alle gedoe veel tijd hadden om te wachten) en een half uur tot een uur voor het wachten op de bagage en de immigration (JFK meer dan een uur, gisteren stond onze bagage al klaar toen we bij de band kwamen - had zeker een eerdere vlucht genomen) en we zitten al op anderhalve dag. En dan is er natuurlijk nog de tijd die je kwijt bent om op en van het vliegveld te komen. Van Londen City Airport naar het hotel was met de Dockland Light Rail en de Underground bijna een uur, en van het hotel naar Heathrow met de Underground en de Heatrow Express ook. In New York namen we op de heenweg een shuttlebus, maar die bracht ons -in bijna een uur, want alle andere terminals moesten ook nog worden aangedaan- niet verder dan Grand Central, en toen hebben we maar een taxi genomen in plaats van te wachten op het busje dat ons verder naar ons hotel zou brengen. Terug naar het vliegveld hebben we de Subway genomen, en aansluitend de Airtrain - kostte ook een uur, maar was toch aangenamer. In Los Angeles deed de taxi naar en van het hotel er ruim een half uur over (terwijl hij om elf uur 's avonds en zeven uur 's ochtends toch stevig door kon rijden) - LA is groot. Hier op Hawaii ging het redelijk vlot (hoewel, voor we eindelijk in de shuttlebus zaten die we vorige week namen....) al kostte het gisteren zeker een half uur voor we onze auto hadden (een Jeep Wrangler - ook de auto moet een beetje fun zijn) en misten we een afslag, waardoor we ineens voor de poort van de Marine Corps Base Hawaii stonden, waar we niet welkom waren. En op Maui was het even zoeken, maar dat kwam vooral omdat ik verzuimd had de duidelijke routebeschrijving te printen.

Goed, er gaat dus veel tijd zitten in het je verplaatsen. Is dat nou verloren tijd? Niet allemaal. Wel het staan in die rijen voor de check-in, de paspoortcontrole, de veilgheidscheck en de douane. Ook het laatste stukje wachten bij de gate, als het eigenlijk geen zin meer heeft om een boek tevoorschijn te halen (maar het uiteindelijk toch altijd weer zoveel langer duurt dat je toch wel een aardig stukje had kunnen lezen). En tot op zekere hoogte (pun intended) ook het vliegen - want wat is dat eigenlijk saai. Ja, je leest een boek en/of kijkt een film, en kort na het opstijgen en voor het landen valt er -misschien- wat te zien. Maar verder? Veel wolken, soms water - niets om je een idee te geven waar je bent, welke kant je uitgaat, hoe het ruikt en voelt, daarbuiten. Dan zijn die taxi's, bussen en treinen toch een stuk beter, ook in het donker - en zelfs de ondergrondse, want dan kun je nog kijken naar hoe het publiek per station verandert.

Vliegtuigen en vliegvelden: zo verschillend. Rotterdam Airport is klein en rustig - alles gaat er redelijk snel en na het inchecken kun je nog een tijdje op het terras zitten kijken naar de paar vliegtuigen die aankomen of vertrekken. Vanaf daar vlogen we met VLM, in een Fokker 50 of 70. Ook in de economy class lekker ruim: redelijk brede stoelen en veel beenruimte. London City Airport: ook niet de druk, en een snelle afhandeling van immigration en bagage.
Aan Heathrow heben we minder prettige herinneringen (jaren geleden uren wachten in terminal 4 omdat we na een lange reis een aansluitende vlucht misten) maar ditmaal ging het althans ten dele niet onaardig. Terminal 5 is nieuw en ruim, en niet te druk. Jammer dat de doe-het-zelf check-in machines niet werkten toen we eindelijk in de vertrekhal kwamen (even niet opgelet toen we uit de trein stapten en de roltrap genomen in plaats van de lift - dan verdwaal je), dat de bediening in het restaurant onze bestelling vergat door te geven aan de keuken en dat de bagagebanden ermee stopten vlak voordat we eindelijk onze koffers konden afgeven, maar de security check werkte efficiënt en het treintje van de A- naar de B- en C-gates kwam aan toen we het nodig hadden, dus we hoefden niet echt te hollen om onze vlucht te halen. Onze vlucht was met British Airlines: een Boeing 747, redelijk ruim (maar gelukkig zaten we maar met z'n tweeën in een rijtje van drie), goed eten en een ruim aanbod van entertainment via het individuele systeem.
Aankomst in New York: Kennedy Airport is groot (het kostte al een half uur om van de baan waarop we geland waren aan de gate komen, want er moesten diverse runways overgestoken worden) en de immigration procedures zoals gebruikelijk omslachtig en traag. Ik vraag me dan altijd af hoe het werkt als Amerikanen (of reizgers uit andere landen, want dat zou natuurlijk een verschil kunen maken) op Schiphol aankomen - ik zie daar nooit een dergelijk ingewikkeld gedoe, en ik heb ook niet de indruk dat je er als Europees burger langs geleid wordt. Toen ik de Immigration Officer vertelde dat ik ambtenaar was -bij het afnemen van vingerafdrukken merkte ze op dat ik van die zachte vingertoppen had- grapte ze 'Ah, paperwork, paperwork', en dat is inderdaad wat ik met de Amerikaanse overheid associeer. Je moet tegenwoordig ruim voor vertrek via Internet een zg. Esta aanvragen, en dan via de luchtvaartmaatschappij apart dezelfde gegevens opgeven (gegevens die trouwens ook op je elektronisch leesbare paspoort staan) en vervolgens moet je aan boord nog eens het bekende groene formulier van het Visa Waiver Program invullen, en natuurlijk de Customs Declaration Form. En let op: geen doorhalingen of onduidelijk schrift, want dan moet het opnieuw. Wie twijfelt aan de efficiëntie van de Nederlandse overheid heeft dit waarschijnlijk nog niet vaak meegemaakt.

Het vertrek van JFK -of willekeurig welk Amerikaans vliegveld- staat volstrekt in het teken van de uitgebreide security check, die gepaard gaat met lange rijen en telkens dezelfde incidentjes: mensen die hun tassen en koffers en jassen en schoenen op een tafel zetten en door het detectiepoortje lopen, waarop ze worden teruggeroepen omdat de beambten van de Transport Security Authority hun bagage niet op de rolband zetten, mensen die flessen water e.d. in hun bagage hebben, hun laptop niet apart aanbieden - alles wat maar kan ophouden. Verder geen onaardige voorzieningen, en je kunt er zelfs aardig eten. O ja, en natuurlijk is er ruimschoots water te koop - voor slechts drie of vier dollar per fles. Waarschijnlijk zit de commercie achter dat verbod om vloeistoffen mee aan boord te nemen.
De vlucht van NY naar LA met Qantas was perfect: een Boeing 747 waarin we Premium Economy zaten, wat vooral ruimte en prettige stoelen betekent (2/3/2 in plaats van de gebruikelijk 3/5/3) en weer goed eten en een uitgebreide keuze aan entertainment.

Het vliegveld van Los Angeles wordt verbouwd, en dat betekende voor ons dat we via een onnavolgbare route ergens heen werden gebracht waar een half uur later onze bagage wonder boven wonder ook verscheen. De volgende ochtend (om allerlei redenen besloten we in New York om onze reis naar Hawaii met een dag te vervroegen - en over het hotel in LA zwijgen we maar) weer de hektiek van het inchecken en het toch steeds weer opmerkelijke gesjouw met je ingecheckte bagage naar de machines waar die gescand wordt en vervolgens op miraculeuze wijze toch in het juiste vliegtuig terecht komt (nou ja, elders gebeurt dat allemaal weliswaar achter de schermen maar is het niet minder miraculeus).
De vlucht met Americain Airlines was opmerkelijk. Kennelijk is dit een low cost carrier geworden, waar je per stuk ingecheckte bagage betaalt en waar de afgelopen jaren niets meer geïnvesteerd is in het interieur van de vliegtuigen. Eén film (op kleine schermen) en geen muziek om naar te luisteren - nou ja, dan lees je tenminste wat.

Honolulu Airport is groter en drukker dan je op zo'n klein eiland zou verwachten - maar Hawaii is een populaire vakantiebestemming, en tussen die verschillende eilanden is er ook frequent verkeer. Voor de landing heb je even een mooi uitzicht op Pearl Harbor en het deel van de Amerikaanse vloot dat daar (weer) ligt, na de landing is het echt zoeken naar verder transport.
Vertrek vanaf Honolulu: zie NY en LA. En het maakt weinig uit of het om een vlucht naar een ander eiland gaat, of om een intercontinentale vlucht. Hoewel, bij die laatste moet je een fors eind lopen.
Vliegveld van Kailua op Maui: in grote lijnen hetzelfde.

De vluchten tussen Oahu en Maui met Hawaiian Airlines: comfortabel en heel kort - de crew heeft net genoeg tijd om een drankje te verstrekken.

Nog even kort over Oahu zelf. Voor onze eerste, niet tevoren geplande, overnachting hadden we even snel een hotel geboekt dat er op internet wel aardig uitag (de Equus). De kamer was dat ook - maar verder..... Een ouder gebouw, ingeklemd tussen nieuwere en dus hogere gebouwen (het zwembadje kreeg waarschijnlijk ergens rond acht uur 's ochtends tien minuten zon), direct naast een van de invalswegen naar Waikiki (en vlak bij een kruispunt, dus veel stoppend en optrekkend verkeer), een bijzonder trage lift (we zaten op de negende verdieping) en een ontbijt van niets. En geen paard te zien, maar dat vinden wij dan weer niet erg. Maar wel vlak bij een strandje, waarvandaan je een goed uitzicht had op Waikiki Beach - volgens een folder een billion dollar view, maar daarmee bedoelen ze waarschijnlijk wat het gekost heeft om die hotels daar neer te zetten. Overigens verder een prima strandje om even te zitten, wat te zwemmen (denk om de rotsen / stenen in het water - we hebben maar meteen toen we ze tegenkwamen 'reef walkers' gekocht) en te kijken naar de enorme variëteit aan mensen die voorbij komt. Tegenover ons hotel zo'n typisch Amerikaans restaurant dat deed alsof het hoog aan de Oostkust van de VS lag maar waar je wel goed (vis) kon eten.

Tijdens ons tweede verblijf zaten we in Coral House (een bed&breakfast zonder ontbijt overigens) in Kailua, net aan de andere kant van de bergen - en aan de windzijde. Dat betekent enerzijds dat je dagelijks een heftige regenbui hebt, maar ook dat het minder toeristisch is. En dat maakte het strand (weer vlakbij) wel een stuk leuker. De rit ernaar toe door de bergen is prachtig. Verder lag ook deze B&B direct aan een drukke weg bij een kruispunt en daarnaast was het ook binnen erg gehorig (de douche van de buren klonk alsof hij in onze kamer stond). Verder een gast die beide nachten omdat ze 's ochends om een uur of zeven weg wilde, om vijf uur begon dingen in en uit haar auto te halen, waarna ze hem telkens afsloot - en dan liet hij ter bevestiging even een kort maar duidelijk claxonsignaal horen. Ach ja, het kan niet altijd feest zijn - en als dit uw problemen zijn.....
Op de tweede dag dat we er waren een mooie rit in onze Jeep naar het nog redelijk authentieke Noorden gemaakt, waar je naar het schijnt geweldig kunt surfen (niet ons ding). De kustweg is echt de moeite waard (en minder lastig te rijden dan die naar Hana) en Haleiwa is een aardig agrarisch plaatsje, waar dan wel weer veel toeristen voor een bezoekje komen (wij natuurlijk ook, en dus gingen we weg met een tweede Hawaii-shirt en en CD met ukelele-muziek). Terug door het binnenland krijg je even te zien dat dit eiland een flink aantal legerbases bevat (land, lucht, zee) en dat maakt het verkeer op de snelweg ook opmerkelijk druk (zes banen file Pearl City in). Rijden met open dak is hier trouwens wel interessant: van kleine buitjes heb je geen last, maar je houdt je hart vast voor de stortbuien die je soms ook meemaakt en die erg plotseling opkomen. En in de tunnel is het een verschrikkelijke herrie.