Marian en Max zijn even weg

Dicht bij huis

Voordat we zo rauwelijks werden onderbroken door de Corona-pandemie, schreven we tijdens de meeste van onze reizen een of meer blogs. Die zijn sinds begin 2020 niet meer verschenen – eerst omdat we daadwerkelijk niet meer op reis gingen, en vervolgens omdat we het een beetje ontwend waren. Maar de laatste keren dat we op stap waren begon het toch wat te knagen, en nu kregen we de afgelopen maanden ook nog eens een paar keer de vraag of we er echt mee gestopt waren.

Nou ja, lang verhaal kort: we gaan het weer doen. En we beginnen met een korte terugblik (voor wie die “blik” letterlijk wil nemen: er zitten wat links in naar video’s).

In 2020 zijn we, na onze terugkeer uit Valencia, inderdaad niet meer “even weg” geweest, althans niet meer dan een paar fietstochtjes van hooguit een paar uur. Ons fotoboek van dat jaar laat een zekere monotonie zien: buiten die tochtjes en wat wandelingen in de buurt, bestond ons vertier gedurende de lockdowns vooral uit de smakelijke diners die we lieten bezorgen door of afhaalden bij de restaurants in de buurt. En in de zomermaanden toen er weer wat meer kon, aten we in die restaurants, of een enkele keer bij vrienden. In de tweede helft van het jaar kregen we het druk met de voorbereiding van het wat meer toekomstbestendig maken van ons huis. Om de installatie van een lift mogelijk te maken, moesten twee ingebouwde kasten worden leeggeruimd en om de inhoud daarvan een plek te geven moesten er boekenkasten plaatsmaken voor kledingkasten en andere kasten verplaatst worden - en er moest heel veel naar de kringloop gebracht worden. Goed, zie het maar als een reis in ons eigen huis en door ons eigen verleden.

In 2021 begonnen we -voorzichtig- weer met echte reizen. Eerst in eigen land. In maart, terwijl thuis de lift geïnstalleerd werd, een paar dagen naar Winterswijk, waar we een appartement in een voormalige boerderij huurden. Onbekend gebied voor ons, dat we op de dagen dat het niet regende of stormde op de fiets en te voet verkend hebben. Met als hoogtepunten het spotten van een broedende Oehoe in de oude steengroeve -dat is op een afstand van ruim 100 meter best een opgave- en -op veel kortere afstand- van een specht in het bos. Culinair was het hoogtepunt een afhaalmaaltijd bij een kok met ambitie, en het dieptepunt een afhaalmaaltijd bij de plaatselijke Chinees die sinds de jaren zestig het menu niet had aangepast.

In juni deden we iets vergelijkbaars, maar nu in Hulst en omgeving. Aanleiding was wederom de lift, maar nu wat indirecter: door alle verplaatsen en vervangen van kasten was er in de slaapkamer een lege plek aan een muur ontstaan, waar we een passend kunstwerk voor zochten. Tijdens een van onze bezoeken aan een galerie zagen we iets wat wel interessant was maar niet passend, en dus leek het ons wel aardig om eens bij de kunstenaar in zijn atelier te gaan kijken. En dat bleek in Hoofdplaat te zijn. Een mooi excuus om eens een ander onbekend stukje van het land te bezoeken: Zeeuws-Vlaanderen ten oosten van Terneuzen. Een prima omgeving voor langere fietstochten vanuit ons huisje in Hulst, door de polders en over langs de dijken. Veel vogels gezien, en uiteraard het Verdronken land van Saeftinge en de nog niet verdronken maar al niet meer te befietsen Hedwigepolder. Dat de huizen in dit deel van Nederland tegenwoordig vooral gekocht worden door Belgen die niet in maar wel dichtbij Antwerpen willen wonen, bleek een voor ons aangename consequentie te hebben: een paar heel goede restaurants in de omgeving.
Oh, en wat de aanleiding tot dit reisje betreft: het atelier bleek een voormalig klooster annex school te zijn, volgepropt met schilderijen, tekeningen, beeldhouwwerk en wat al niet meer – en tussen al dat moois vonden we ook nog een schilderij dat ons direct aansprak en dat nu mooi harmonieert met onze nieuwe gordijnen.

We slaan even een paar maanden over (er komt een apart blog over de wat langere reis die we in de zomer maakten) en gaan naar ons laatste korte uitstapje in 2021: een paar dagen, begin november, in en om Leersum, waar we enigszins tot onze verbazing een huisje huurden op een bungalowpark. Aanleiding was de jaarvergadering van de Nederlandse Vereniging van wiskundeleraren, in Veenendaal, en meer in het bijzonder het diner daarna waarvoor we uitgenodigd waren. Geen zin om dan ’s avonds terug te rijden, en dus gekozen voor een paar dagen fietsen of wandelen op de Utrechtse Heuvelrug. Het huisje (simpel maar ruim) en het park (heel rustig en mooi in het bos) vielen ons alleszins mee, en de omgeving bleek zeer geschikt voor de geplande activiteiten. De fietstocht naar Wijk bij Duurstede en dan via het Gelderse Rijswijk, Maurik en Amerongen weer terug beviel ons prima, vooral omdat we net voordat er een enorme onweersbui losbarstte een lunchgelegenheid gevonden hadden in Wijk bij Duurstede. De rest van de tocht -inclusief de twee oversteken met veerponten- deden we met stevige wind en een zon die zo nu en dan door de dreigende wolken keek, maar gelukkig weer droog. Een wandeling in het Zuylensteinse bos , de volgende dag, gaf ons de gelegenheid om veel paddestoelen te zien; op de terugreis staken we nog een keer de Nederrijn en nu ook het Amsterdam-Rijnkanaal over om een bezoekje aan Buren te brengen. Niet veel te doen op een maandagmiddag in november, maar toch aardig om te zien.

Fietsen in Valencia

Valencia ligt aan de mond van een rivier op een vlakte. Dat maakt dat fietsen hier geen grote inspanning vergt, en het is dan ook niet gek dat er inmiddels een heel net van fietspaden is. Maar dat wil niet zeggen dat fietsen hier een feest is. Integendeel, althans in en om de binnenstad. Het is duidelijk dat de auto hier op de eerste plaats komt, vervolgens de voetganger en dan op grote afstand de fietser. Dat zie je al direct aan die fietspaden: het is inderdaad een net, dus ze zijn er bepaald niet overal en ze lopen ook niet langs de routes die voor jou het meest logisch zijn. Ze zijn ook heel smal –in elk geval smaller dan in Nederland- en dan zijn ze ook nog eens vaak bedoeld om in twee richtingen bereden te worden – en niet alleen door fietsen, maar ook door (elektrische) steps. Dat betekent dus dat je vaak in een sliert achter de langzaamste aanrijdt, en het is voortdurend erg oppassen – ook al omdat er zo nu en dan een boom overheen hangt, maar vooral omdat andere weggebruikers dat niet zo doen. Eerst het fietspad oplopen / -rijden en dan kijken, is het devies. Of helemaal niet kijken.

We hebben dus fietsen gehuurd. Een elektrische en een met een stuk of 15 versnellingen. Waar je die voor nodig hebt in zo’n vlakke stad was ons een raadsel – tot we ergens een brug op moesten. Maar daarover later. Eerst onze eerste enerverende rit: naar het strand. Niet dat we daar graag wilden gaan liggen bakken -daar is het ook, ondanks (of juist dankzij) de stralende hemel te koud voor, maar omdat de dame van wie we vorig jaar een appartement huurden, had gezegd dat het de moeite waard was. En dat was het ook wel. Om te beginnen al de rit zelf, deels door de drooggelegde rivierbedding, die ons langs een paar mooie plekjes bracht, zoals de jachthaven met een grappig beeld en een paar mooie gebouwen. Ook het strand zelf was wel mooi, al werd het uitzicht overheerst door een afzichtelijke betonnen pier om de commerciële haven en, op één plek, op een hotel aan de andere kant van de boulevard met twee bijgebouwen die er kennelijk moesten uitzien als het Parthenon in beter dagen. Maar daar stond dan weer een fraaie zandsculptuur tegenover en een keur aan restaurants, in een waarvan we erg goede vis hebben gegeten. Op de terugweg reden nog even langs de Ciutat de les Arts i les Ciències met zijn prachtige architectuur, en verder brachten we een rustige avond door in ons appartement. Dat was dit keer een redelijk ruime woning op de zesde verdieping van een al wat ouder gebouw in de wijk Ruzafa, dus een stukje buiten het centrum. Een levendige wijk met veel winkels, horeca en verkeer, maar omdat ons appartement op de zesde verdieping lag, hadden we daar geen last van. Jammer wel dat het weer niet zodanig was dat we gebruik konden maken van de (drie!) terrassen.

Ergens in de loop van vorig jaar keken we de serie El embarcadero, die speelt in Valencia en het natuurgebied L’Albufera ten zuidoosten van de stad. Een mooie bestemming voor een fietstocht, vonden we – en dat bleek ook zo. Ruim 18 kilometer heen: eerst door de stad, dan over achterafweggetjes en -paadjes via twee hoge bruggen (over een rangeerterrein en over de buiten het centrum omgeleide rivier) met lange en dus niet zo steile maar wel heel vermoeiende opritten naar de rafelrand van een voorstadje en dan een weg op die eerst tussen de rijstvelden doorloopt en uiteindelijk een dijk lijkt te worden door een meer – maar dat blijken ook rijstvelden te zijn, die in de winter geheel onder water worden gezet. Schilderachtig, met huizen en schuren op nauwelijks boven het water uitstekende terpen, enorme vergezichten in de ene richting en de stad in de andere, en heel veel vogels. En op de weg -tweebaans, zonder fietspad- natuurlijk de nodige auto’s, wat het fietsen ook weer tot een belevenis maakte. Uiteraard ook weer 18 km terug, maar niet dan nadat we in het plaatsje El Palmar een soort paella hadden gegeten, voorafgegaan door kleine inktvisjes met tuinbonen. Bijzonder en lekker.

Ook de laatste twee dagen in Valencia hebben we nog uitgebreid gebruik gemaakt van de fietsen. Eerst voor een tocht “stroomopwaarts” door het park in de drooggelegde rivierbedding van de Turia. Dat is toch echt wel bijzonder: zo heerlijk rustig als je daar eenmaal bent, zelfs al lopen en fietsen er nog heel wat meer mensen. Het is dan ook bepaald geen klein parkje: een kilometer of negen lang, en (net) breed genoeg voor niet al te grote voetbal-, rugby- en baseball-stadions. Verder stroomopwaarts, in de buurt van de dierentuin, gaat de rivierbedding over in het veel bredere park Cabecera met allerlei niveauverschillen en waterpartijen. We hebben er lekker in de zon op een terras geluncht en zijn vervolgens heel rustig teruggereden. Op de terugweg nog de Fundació Bancaixa bezocht, een cultureel centrum in een voormalig bankgebouw waarin diverse tentoonstellingen te zien waren. Die met honderden werken van Picasso werd ons na een tijdje wat te veel, maar twee andere waren fascinerend. Hedendaags -platen metaal die waren gevouwen alsof ze stof waren, met een soort rijgdraden er doorheen- en schilderijen van ruim een eeuw geleden waarvan sommige om door ons onnavolgbare redenen destijds als zo immoreel werden beschouwd dat ze werden geweigerd voor een tentoonstelling

Op onze laatste dag bezochten we weer het aquarium Oceanografic, waar we dit keer heel andere dingen zagen dan de vorige (ook al omdat een paar afdelingen waar we toen onze ogen uitkeken, nu gesloten waren). Bijzonder interessant en imposant weer, onder andere om in een tunnel te lopen war de haaien en roggen over je heen zwemmen (nou ja, dat kan ook in Blijdorp). En wat zijn kwallen, anemonen en zeesterren toch prachtige beesten.

Voorafgaand aan het aquarium hebben we het Museu de les Ciències van binnen bekeken. Een bijzonder imposant gebouw – zo enorm groot, en dan eigenlijk helemaal open. Of, laten we zeggen, een soort overkapping als van een klassiek station -denk Den Haag HS of Amsterdam CS- maar dan langer en vooral veel hoger, hoog genoeg om drie verdiepingen met tentoonstellingen te huisvesten. Waar dan ook ergens een straaljager tussen hangt, en een satelliet. Veel te veel om allemaal te bekijken, maar ach, dat gold natuurlijk voor de hele vakantie en zo houd je nog een reden om eens terug te gaan.

En het eten? Dat hebben we eenvoudig gehouden, met uitzondering van een bezoekje aan de Canalla Bistro, een restaurant van de kennelijk nogal bekende chef Ricard Camarena met een nogal eclectische maar voor het grootste deel zeer smakelijke keuken. En een bijzonder trendy aankleding

Weer geen vuurwerk

Als je twee keer (of vaker) naar dezelfde plek gaat, leer je die plek natuurlijk beter kennen en ga je jezelf er ook een beetje thuis voelen – zeker als mensen in winkels of restaurants je steeds enthousiaster begroeten. Dat kan heel prettig zijn, maar voor ons is eigenlijk het ontdekken van nieuwe dingen het leukste van reizen. Niet per se héél nieuwe dingen, maar toch. Dat we deze keer niet alleen voor het tweede achtereenvolgende jaar naar Zuid-Spanje gingen maar ook nog eens naar precies dezelfde steden als begin- en eindpunt, lag dan ook niet voor de hand. En dat we daar tussendoor ook weer in dezelfde plaats zouden verblijven als vorig jaar, nog minder. Maar alles heeft zijn reden: Malaga en Valencia zijn goed bereikbaar vanaf Rotterdam, de vluchten gaan op gunstige tijden en Águilas ligt er niet alleen mooi tussenin maar het is ook een aangenaam stadje – een wat grotere vissersplaats met aan een stille boulevard langs een mooie baai een aantal niet zo opzichtige appartementengebouwen. Niet erg toeristisch ook, in elk geval in de winter.

Dat we van Malaga naar Águilas grotendeels dezelfde weg zouden rijden als vorig jaar, lag voor de hand. Dat we daar een uur of drie, vier over zouden doen, ook. En dat je dan onderweg, net als de vorige keer, wat wilt eten – ja, logisch. Maar dat we toen we de snelweg afgingen ineens ontdekten dat we in hetzelfde plaatsje terechtkwamen als de vorige keer – nou ja, dat verraste ons toch wel. Gelukkig was het barretje waar we toen lunchten nu gesloten en lag het volgende ruim een kilometer verder, dus er was toch iets nieuws te ontdekken. Lekkere tapas, in het bijzonder.

Vorig jaar hadden we in Águilas een heel aardig appartement aan de boulevard, dicht bij het centrum. Daar konden we weer naartoe gaan, maar ja – dat zou dus saai zijn. En, dat moet ook gezegd, we hadden het met alleen het ene straalkacheltje dat het rijk was, zo nu en dan wat koud gehad. Daarom was de keuze dit keer gevallen op een appartement ook “frente al mar”, maar met wat meer luxe en vooral: verwarming. Die ligging aan het water bleek toch wat tegen te vallen: dat gold wel voor het gebouw, maar niet voor ons appartement. Slechts vanaf het -ruime, dat dan weer wel, balkon hadden we uitzicht op de zee en de boulevard. Een veel rustiger deel van de boulevard, want de ligging was wel een stuk verder uit het centrum – maar niet, ontdekten we al snel, ver van voorzieningen als winkels en restaurants. En het merendeel daarvan was ook nog eens gewoon open, terwijl de meeste appartementen toch niet bewoond waren.

Omdat er op oude- en nieuwjaarsavond in Águilas weinig tot niets te beleven zou zijn qua restaurants, besloten we om maar binnen te blijven en ons eigen potje te koken. Veel eenvoudiger dan vorig jaar, dat wel, maar het aanbod in de grote supermarkt vlakbij -er waren dingen die je in Nederland niet vaak ziet, maar andere ontbraken weer (ook in andere winkels)- nodigde wel uit om wat te experimenteren op basis van een paar van Internet geplukte recepten. En zo aten we onder andere een wel heel smakelijke stoofpot van konijn, en ook een aardige van rundvlees.

Een tweede bijzondere culinaire ervaring deden we een paar dagen later op toen we in een visrestaurant terechtkwamen waar de eigenaar ons voorstelde dat hij ons een tour door de kaart zou laten maken. Nu hadden we dat ooit eerder gedaan, in Madrid, waarna de rekening ongeveer vier keer ons budget bleek te zijn – ach, we waren jong en onervaren- maar het sprak ons toch wel aan. Acht schoteltjes werden het, van lokale garnalen via heel kleine aal-achtige visjes naar stokvis. Allemaal prima klaargemaakt en sommige waren een werkelijk nieuwe smaaksensatie. En dat dan voor nog geen 35 Euro – minder dan de helft van wat we de avond daarvoor hadden betaald voor een ook smakelijke maar wel minder verrassende maaltijd in een nabij ons appartement gelegen gastrobar. Nou ja, het oog wil soms ook wat. En we dronken er wijn bij, en niet alleen water. Net zomin verrassend, maar toch ook heel lekker, was de lunch in een soort strandtent: een salade van tomaten met ansjovisfilet uit de olie en vervolgens boquerones – in heel licht beslag gefrituurde verse ansjovis.

Wat we verder gedaan hebben in Águilas? Weinig, eigenlijk. Een beetje op ons serre-balkon zitten lezen als het wat grijs en fris was en wat kleinere wandelingetjes gemaakt op de zonniger en warmere dagen – o.a. langs de boulevard en vervolgens de steile heuvel op naar het fort dat lang geleden de haven bewaakte en een andere keer langs de buiten het stadje gelegen rotsachtige playa’s tot aan een uit de burgeroorlog (rond 1936) daterende bunker die toen deel uitmaakte van de kustverdediging. En op oudejaarsavond via de ziggogo-app vrijwel live kijken naar de conference van Claudia de Breij en aansluitend naar de voor ons zo langzamerhand traditionele Jools Holland’s Hootenanny op de BBC. Zonder begeleidend vuurwerk, want dat was er in het geheel niet – zodat het de volgende ochtend ook weer lekker fris ademhalen was onder een stralend blauwe hemel.

Malaga revisited

Vandaag zijn we alweer ruim een week in het zuiden van Spanje. We vlogen hier op tweede Kerstdag naartoe, in een enigszins tot onze verbazing geheel gevuld vliegtuig vanaf Zestienhoven (dat niet meer zo heet, maar wat doet dat ertoe). Onze bestemming was net als vorig jaar om deze tijd Malaga, want eigenlijk doen we dezelfde reis als toen. Dat wil zeggen: we verblijven in dezelfde steden maar niet in dezelfde appartementen, en we doen ook andere dingen. Nou ja, een heel klein beetje anders. Met nog een belangrijk verschil: een jaar Spaanse les meer betekent dat we ons een stuk beter kunnen redden in het Spaans. In elk geval één van ons.

Neem om te beginnen het appartement in Malaga. Zaten we vorig jaar in een ruime flat zo’n kilometer ten oosten van het oude centrum, aan een kruispunt van drukke wegen, nu hadden we een beduidend petieteriger appartement net aan de andere kant van de rivier die het oude centrum aan de westkant begrenst. En of de straat waaraan het complex lag rustig was of juist heel rumoerig, weten we niet: het appartement lag aan een heel rustige binnenruimte. Op het dakterras zaten we ook heel rustig, zowel tijdens het ontbijt als de borrel. Alleen op zondag was het even heel lawaaiig, toen de oproep tot het gebed -nou ja, de mis- uit de naburige kerk niet met gewone klokken bleek te worden gedaan maar via een of ander elektronisch systeem.

De plek waar we zaten bleek opmerkelijk prettig. Een volksbuurt, zoals dat dan heet, met weinig flatgebouwen (al werd er in de buurt van ons appartement wel een nieuw complex gebouwd, dus het gaat er zeker snel veranderen). Waar sommige straatjes helemaal versierd zijn voor Kerstmis - een beetje zoals in Nederland soms bij een voetbalkampioenschap. Veel goedkope, of in elk geval goedkoop uitziende, winkels, waaronder van die heel kleine buurtwinkeltjes ter grootte van een huiskamer, waar je een buurtbewoonster tegen kunt komen die in ochtendjas haar boodschappen doet. Plus een enkele grotere supermarkt, net wat verder maar wel op loopafstand. De mooiste ontdekking vonden we echter de “Assadores de pollo”, snackbar-achtige ruimten waar je soms ter plekke wat kon eten maar vooral maaltijden kon afhalen: “para llevar”. Geen haute cuisine, maar wel prima naar onze smaak: van knoflook- of vissoep naar stoofschotels van uiteenlopende soorten vlees met in de oven geroosterde aardappels, of zelfs een paella. We hebben dus vooral in ons appartement gegeten, en een paar keer geluncht op een terrasje – waaronder een keer bij een Freiduria die, geheel volgens de verwachting, smakelijke gefrituurde visjes serveerde.

In de binnenstad was het, eigenlijk steeds als we er kwamen, extreem druk. Nu is het dat waarschijnlijk al gauw, want de meeste straatjes zijn heel nauw (zo nauw dat er hier en daar pijltjes stonden naar nog nauwere steegjes die als nooduitgang werden aangeduid), maar je merkte het ook bij de attracties. Voor een bezoek aan de oude burcht op de heuvel -ruim 110 meter klimmen, dat lukte ons vorig jaar niet- hebben we ruim een uur in de rij gestaan. Deels natuurlijk omdat het kopen van een kaartje via een automaat voor een deel van de bezoekers een wel erg grote uitdaging bleek, maar toch vooral omdat er erg veel mensen naar binnen wilden. Dat laatste gold ook voor het wat lagergelegen Alcazaba, de Moorse vesting die volgens de reisgidsen wel wat wegheeft van het Alhambra in Granada maar toch wel een stuk eenvoudiger en kleiner is (wel de moeite waard, overigens). Gelukkig hadden we bij de burcht combinatiekaartjes gekocht, dus hier konden we de rij voor de automaten overslaan.

Erg druk was het ook bij het Picasso-museum, al viel de rij op zondagmiddag nog mee. Waarschijnlijk omdat de entree later op de middag gratis zou zijn, want toen we van die gratis optie gebruik wilden maken om het Museo Carmen Thyssen te bezoeken, bleek de rij daar zo extreem lang dat we daar maar van hebben afgezien. In het Picasso-museum was overigens ook een heel interessante tijdelijke overzichtstentoonstelling van het werk van Alexander Calder – een naam die ons niet direct iets zei maar wiens werk wel bekend is (al zijn vooral zijn mobiles makkelijk te verwarren met die van Joan Miró). De moeite waard bleek ook het bezoek aan het Centre Pompidou Malaga, waar we vooral de vaste collectie konden waarderen. Nou ja – deels, want niet alle hedendaagse / moderne kunst is aan ons besteed.

Drie dagen waren we in Malaga. Genoeg, voor deze keer, maar al met al weer heel aangenaam – ook al, natuurlijk, omdat de temperatuur overdag heel prettig was, en ’s avonds niet al te laag.

Dit verhaal is gemarkeerd als spam en is daarom niet zichtbaar voor bezoekers.

Verhaal van twee steden

“Ik ben nu 78, maar ik voel me veel ouder”. We konden het ons voorstellen, want wat de dame naast ons in een restaurant in Riga ons net verteld had over haar leven, was wel indrukwekkend. Geboren in Riga, als dochter van “etnische Duitsers”. Met haar moeder gevlucht voor het oprukkende Rode leger, tot in Duitsland. Daar als “displaced person” vijf jaar in een vluchtelingenkamp gezeten, en toen opgenomen door Australië. Nou ja – opgenomen: eerst weer vijf jaar in een kamp. En nu was ze met haar zoon voor de tweede keer terug in Letland, om via archieven en een paar nog levende verre familieleden iets te achterhalen over haar verleden en dat van haar ouders. Moeizaam, want ze sprak en las wel wat Lets, maar die officiële documenten waren toch wel erg moeilijk te begrijpen. En het was allemaal zo anders dan in Australië, en ook dan 25 jaar geleden toen ze voor het eerst terug was geweest. Zoveel drukker, en zoveel minder vriendelijk. Haar zoon had zo zijn eigen problemen. Hij hielp haar graag, zei hij, maar hij zag er als een berg tegenop om een auto te huren zodat ze nog een paar mensen wat verder weg konden bezoeken. Rechts rijden en de rotonde in de juiste richting nemen – zou hij dat wel kunnen?

Het verhaal over die vlucht voor het Rode leger deed ons direct denken aan de verhalen die we een paar dagen eerder hadden gehoord in een documentaire die getoond werd in het KUMU, het nationale museum van Estland in Tallinn. Mensen van haar leeftijd en ouder vertelden over hoe ze als kind na de nazi-bezetting door de Russen met hun ouders waren gedeporteerd naar Siberië. En daarvandaan waren ze op de een of andere manier teruggekomen. Sommigen nadat ze wees waren geworden, sommigen gestuurd door hun ouders die hadden gehoord dat de kinderen terug mochten. Hele einden lopend, liftend, hangend aan of zittend op de daken van treinen. Soms geholpen door mensen die ze onderweg tegenkwamen, soms opgejaagd. En altijd beschadigd – fysiek door een val van de trein of geestelijk door de ervaring.

Het zijn van die persoonlijke verhalen die je raken en die je doen beseffen hoeveel het uitmaakt of mensen handelen vanuit medemenselijkheid of als deel van een systeem, vanuit een ideologie die categorieën mensen hun menselijkheid afneemt door ze te labelen als klassevijanden, nazi’s, joden, gelukszoekers, “zij”. En het is gek, eigenlijk, hoezeer je je dat realiseert als je hier rondloopt in de oude steden, terwijl in ons eigen land die geschiedenis ook voor het oprapen ligt. Maar misschien komt dat wel omdat juist de Baltische staten in hun huidige vorm nog zo jong zijn -nog geen 30 jaar- en dat er veel geïnvesteerd wordt in het opbouwen van een nationale identiteit en in het kader daarvan vertellen van de geschiedenis.

Dat vertellen van een nationale geschiedenis was onderwerp van een tentoonstelling in een ander museum in Tallinn, het Kadriorg-paleis (een passende plek, omdat dit paleis zelf gebouwd werd in het kader van Tsaar Peter de Grote’s project om van Rusland een Europese natie te maken). De tentoonstelling ging over Deense schilderkunst en toonde vooral de schilderijen uit het begin van de 19e eeuw (de Deense “Gouden eeuw van de schilderkunst”) en hoe die een eeuw later werden geïnterpreteerd als deel van de Deense nationale identiteit. Interessant, zeker als je je realiseert hoe sommige onderwerpen -denk aan zeeslagen en de protestantse levensstijl- ook in de Nederlandse schilderkunst een belangrijke rol spelen. Maar ook de vaste collectie van vooral wat oudere kunst en het gebouw zelf maakten het bezoek zeer de moeite waard.

Datzelfde gold, misschien nog wel in sterkere mate, het al genoemde Kumu. Een erg mooi modern gebouw, niet te opdringerig ingepast in het park – hoewel dat een beetje afhangt van welke kant je het benadert. Binnen vooral moderne en hedendaagse kunst uit Estland, waar we een paar uur tussen konden lopen zonder echt vermoeid te raken- zo verrassend of interessant was het telkens weer. Modeontwerpen en kapsels die de drager of draagster forse problemen zouden opleveren in het openbaar vervoer in Nederland, een filmmontage die ons deed terugdenken aan Monty Python’s Flying Circus, de al genoemde video’s van mensen die als kind naar Siberië waren gevoerd, een zaal met gebeeldhouwde hoofden, schilderijen uit de sovjet-tijd en de reactie daarop, beelden, bezoekers in uitdossingen die je alleen in musea (vooral die voor moderne kunst) ziet …

Vergelijkbaar en toch weer heel anders was het Letse museum voor de schone kunsten in Riga. De vorige keer dat we er waren, alweer vier jaar geleden, konden we dat niet bezoeken omdat het gebouw –een ruime eeuw oud- werd gerestaureerd. Die restauratie heeft ook weer een gebouw opgeleverd dat op zichzelf al het bekijken waard is, zowel vanwege de oorspronkelijke art nouveau details en de immense houtconstructie in de koepel als het dakterras en de glazen vloer van de ruimte voor tijdelijke exposities. Maar het draait natuurlijk om de collectie. De bestaat hier uit werk van Estse kunstenaars, over een periode van ruim twee eeuwen. Ook hier weer alles tussen niet zo geslaagd tot bijzonder mooi, een beetje saai tot heel spannend en ontroerend tot grappig. Dat gold overigens ook voor de tijdelijke tentoonstelling met werken van de schilderes Hilda Vïka: vooral vrolijk en kleurig (en een beetje naïef) met daartussen ineens dat ene schilderij van de arrestatie, in het Sovjet-tijdperk, van haar echtgenoot. Somber, dreigend, pijnlijk. En dan in haar levensbeschrijving de mededeling dat ze zich daarna de beginselen van socialistisch realistische methode moest eigen maken om als kunstenaar te kunnen blijven werken.

Nou, tot zover weer de boodschappen. Nog even wat feitjes en weetjes, over Tallinn om te beginnen. We hadden er een spiksplinternieuw appartement in een buitenwijk vlakbij de haven waar de enorme veerboten naar Stockholm en Helsinki aanleggen. Heel ruim en comfortabel, maar nogal karakterloos. Een half uurtje lopen van de oude binnenstad, waar de geschiedenis nog zeer aanwezig is – net als de hedendaagse toerist. Een eindje verder ligt dan de imposante Russisch-Orthodoxe kathedraal (ook drukbezocht) en weer wat verder een aangenaam rustige en groene wijk met veel houten huizen. Vlak daarachter het zeevaartmuseum (van een bezoek daaraan is het niet gekomen, maar de schepen eromheen waren ook de moeite waard) en het gevangenisachtige zeefort. En dan, op de terugweg langs de kust, de megalomane Linnahall (een congres-, sport- en muziekhal die ook als fort dienst zou kunnen doen) uit het sovjet-tijdperk.
We hadden er het grootste deel van de twee dagen dat we er waren mooi weer – alleen op de avond dat we in de binnenstad in een restaurant gingen eten (Pegasus, modern en goed – we aten er gebakken octopus) barstte er net toen we binnen waren een enorme stortbui los. Maar die was weer voorbij toen wij klaar waren om naar ons appartement terug te gaan.

In Riga begon een vergelijkbare stortbui toen we terug naar ons appartement liepen vanaf het museum, maar dat was gelukkig maar een heel kort stukje. Het appartement lag namelijk zeer centraal in de binnenstad, met uitzicht op het nationale monument (en dus ook op de erewacht die daar dagelijks tussen tien en vier staat, zeer strak in de houding of de benen strekkend in een exercitie die ook alweer aan Monty Python doet denken). Hier trouwens wel wat sfeer, vooral omdat we in een wat ouder gebouw zaten (het appartement zelf was wel recent gerenoveerd). Van de stad hebben we verder niet zoveel gezien, behalve de markt in de ook weer uit de sovjet-tijd stammende markthallen.

Over de rit van Tallinn naar Riga valt niet veel meer te zeggen dat hij lang was (nou ja, ruim vier uur) en een beetje saai, ondanks het drukke verkeer. Geen zicht op de zee, trouwens, terwijl de weg voor een groot deel vlak langs de kust loopt.

Vertrouwd en toch anders

Het landschap, de planten, de mensen – het ziet er heel vertrouwd uit en het is toch net een beetje anders dan in Nederland. Of Canada, Duitsland, Zweden, of zelfs Finland en Polen. En daar liggen ze toch tussenin: Letland en Estland, de twee Baltische staten waar we de afgelopen dagen doorheen reden, waar we wandelden, boodschappen deden, aten en sliepen.

Vertrouwd voelt het als je op een mooie tweebaansweg door de bossen rijdt of tussen weilanden en akkers. Dat zou ook op de Veluwe kunnen zijn, of in Drenthe. Alleen zou dan het uitzicht na vijf minuten wel weer veranderen, en zou je vrijwel zeker (veel) andere auto’s zien. Hier niet. Het is niet zo uitgestrekt als Canada, Zweden of Finland, maar de bossen en landbouwterreinen zijn wel een stuk groter dan in Nederland. En die tweebaansweg met weinig verkeer is wel de snelweg – althans, de hoofdweg tussen de grootste plaatsen, want bij een maximumsnelheid van 90 km per uur is “snelweg” misschien niet het juiste woord. Rond de relatief grote steden als Riga en Tallinn is het trouwens wel wat meer alsof je in Nederland bent: vierbaanswegen waarop het redelijk druk is, en soms, de stad in, een heuse file waardoor je 20 minuten doet over een stukje van twee kilometer. Waarbij het wegdek dan overigens ook niet noodt tot snel rijden, maar dat terzijde.

Wat echt wel anders is, zijn de huizen. Zowel op het platteland als in de steden zie je veel houten huizen. Sommige een beetje armoedig, maar ook heel grote en mooie. Daarin doet het hier het meest aan Scandinavië denken. Echte baksteen zie je hier niet zoveel (maar zit misschien onder het pleisterwerk) en de echte nieuwbouw is zoals bijna overal in het Westen: veel glas, soms wat bijzondere vormen. Zo verbleven we in Tartu in een appartement in een 22 verdiepingen hoge toren waarvan de woonlagen in een spiraal waren gebouwd (hij heet dan ook Tigutorn, oftewel slakketoren) en de kamers dus wat vreemde vormen hebben omdat ze aan de raamkant veel breder zijn dan aan de kant van de hal. Toch waren er hier en daar nog wel wat rechte hoeken, en het geheel was zeer ruim en best comfortabel (en het uitzicht zou mooi geweest zijn als we wat hoger hadden gezeten).
Opvallend zijn sommige dorpjes. Uitgestrekte landerijen, heel grote gebouwen waar kennelijk de oogst wordt verwerkt of opgeslagen en voor de mensen volstrekt uit de toon vallende flatgebouwen – drie of vier verdiepingen hoog, grijs beton en half vervallen. Ze deden ons nog het meest aan Cuba denken en ze zullen dus wel afkomstig zijn uit het Sovjet-tijdperk. Trouwens, ook in de steden zie je wel van die groots opgezette appartementencomplexen uit de periode tussen 1945 en 1990 waar je eigenlijk een hamer en sikkel op verwacht.

En de mensen? Dat is wat moeilijk te zeggen, want er zijn relatief veel toeristen. Maar je ziet wat meer van dat hele witte haar – echt Scandinavisch. En verder is het een Noord-Oost Europese mengelmoes, met wat minder mensen uit andere delen van de wereld dan in West-Europa. Meer mensen uit de voormalige Sovjet-republieken (je vindt hier onder andere Russische, Georgische en Oezbeekse restaurants en veel informatiepanelen in musea en bij monumenten etc. zijn behalve in het Lets of Ests ook in het Russisch). De kleding loopt uiteen van redelijk armoedig naar goed verzorgd modern (skinny jeans, vrolijke jurkjes) of meer traditioneel (linnen, borduursels). Er wordt redelijk wat gefietst en in de steden zie je ook de (elektrische) steps. Er zijn (in de grotere steden) grote tot enorme markten (deels overdekt) waar je ook kleine stalletjes vindt waar mensen kennelijk hun eigen producten verkopen (groenten, fruit, ingemaakte augurken in uiteenlopende smaken), kleine winkeltjes en grote supermarkten. In een van die supermarkten -een soort Lidl of Aldi- zagen we een interessant fenomeen: voor de twee kassa’s die open waren stonden flinke rijen, waarop er niet een extra kassa openging, maar er een gesloten werd (het was kennelijk lunchpauze). En iedereen die daar stond te wachten sloot zich zonder morren achter aan de rij aan van de kassa die openbleef (wij hadden het geluk daar al te staan).

Zomaar wat dingen die ons opvielen, natuurlijk, gebaseerd op een paar dagen hier. Maar waar was dat “hier” dan precies? We begonnen onze reis op het vliegveld van Riga. Modern, niet te groot en niet te druk. De bagage dus binnen een half uur van de band, en ook het ophalen van de auto ging vlot. Een Volkswagen Polo – dat voelt een beetje alsof we weer in ons tweede of derde Golfje rijden. Fijn ook dat hij zo’n grote bagageruimte heeft, want we nemen nog steeds teveel mee.

De eerste nacht verbleven we in een hotel in Sigulda, een plaatsje in Letland ten noordoosten van Riga. Dat betekende dat we door Riga heen moesten, want een rondweg is er niet (of in elk geval, die kende ons navigatiesysteem niet). Dat kostte redelijk veel tijd, maar het voordeel was dan weer dat we de gelegenheid hadden om even in een modern winkelcentrum rond te kijken en wat dingetjes te kopen. In het -moderne- hotel hadden we een kleine kamer, maar er stonden wel goede bedden. Een was “spa”, met sauna, stoombad, Jacuzzi, en diverse baden, van ijskoud tot net wat te warm. Een restaurant waar we best goed gegeten hebben, en een grote tuin met “Lovers’ Walk” tussen allerlei planten die we zelf ook in de tuin hebben staan.

De volgende ochtend een kort bezoekje aan een van de bezienswaardigheden van Sigulda, een kasteel. We hebben ons beperkt tot de buitenkant en een wandeling gemaakt in het naastgelegen bos. Dat zou de kasteelvrouwe ook gedaan hebben, dachten we. Handig, trouwens, dat we ergens zagen dat het meest gekochte souvenir in Sigulda een wandelstok is, gemaakt van een boomtak en ter plekke beschilderd. Die hebben we nu dus ook.

Na de wandeling de auto in, op weg naar Tartu – de tweede stad van Estland. Eerst een stukje door het nationale park ten noorden van Sigulda, daarna door landbouwgebied en productiebossen. Lunch (salades en pannekoek met zalm en zure room) in Valmiera – best een leuk stadje, zo te zien. Bijna ongemerkt de grens over – het is dat er camera’s en borden stonden. Vlot doorgereden naar Tartu, maar daar kostte het dus nog flink wat tijd tot we bij ons appartement in de Tigutorn waren. In een supermarkt wat kant-en-klaar eten gekocht, dat niet bijzonder lekker was maar wel voedzaam.

De volgende dag een uitgebreide -meer dan 15 km- stadswandeling. Eerst over de markt, daarna door de oude stad en over de heuvel waar de oorspronkelijke universiteitsgebouwen staan: een observatorium, het anatomisch theater. En de overblijfselen van de kathedraal, die overigens al in de 17e eeuw -na de beeldenstorm- in verval raakte. Daarna nog even gekeken in de botanische tuin, waar we ook weer vooral bekende planten zagen. De oude stad ziet er trouwens bijna overal goed opgeknapt uit; het enige deel dat duidelijk (nog) in verval was, was de Russisch-orthodoxe kerk en wat gebouwen eromheen. Een extra is dat er vrij veel kunst te vinden is in de openbare ruimte: standbeelden (ter ere van nationale helden en beroemde professoren, maar ook van niet bij name genoemde zoenende studenten in een fontein) en een paar enorme muurschilderingen. Aangenaam weer en een ontspannen sfeer -typisch een universiteitsstad tijdens de zomervakantie, als de studenten bijna allemaal naar huis zijn en zo plaatsmaken voor de toeristen- dus dit beviel ons zeer.

De volgende dag weer in de auto, naar Tallinn. Niet de kortste weg, maar een grote boog over steeds smaller wordende wegen door het noordoosten van het land. Hier zagen we voor het eerst die dorpjes die ons aan de sovjet-tijd deden denken. Heel rustig op de weg, wat vooral fijn was toen we in een enorme hoosbui terechtkwamen. Die duurde gelukkig niet lang, zodat we nog even onze geplande wandeling konden maken over de houten vlonders door het veengebied van Viru Raba. Een mooi uitzicht vanaf de uitkijktoren die halverwege staat.

Ten slotte nog het laatste stukje van de reis over een echte snelweg, eerst nog door het natuurpark waar Viru Raba in ligt maar later door een Bijlmer-achtige buitenwijk van Tallinn. En waar we toen terecht kwamen, vertellen we in ons volgende blog.

Dit verhaal is gemarkeerd als spam en is daarom niet zichtbaar voor bezoekers.