Marian en Max zijn even weg

Y Gwyll

Wie de serie Hinterland (in het Welsh: Y Gwyll, en dat betekent dan weer “de schemering”) heeft gezien, moet haast wel de indruk hebben gekregen dat het in Wales heel vaak en veel regent. Dat sluit ook aan bij onze eigen herinnering van inmiddels zo’n 35 jaar oud, toen we er midden in de zomer kampeerden: koud, nat, winderig. We hoefden er dan ook niet lang over na te denken toen we, mede door de prachtige landschappen die we in die serie ook te zien kregen, geïnspireerd werden weer er eens een vakantie door te brengen: dat gingen we niet in onze tent doen, maar in een huisje.

We zaten een week middenin dat decor van Hinterland, en het heeft inderdaad elke dag geregend. Vooral ’s nachts, waarna het overdag snel droog werd en vaak ook helemaal opklaarde. We hebben dan ook bijna elke dag wel kunnen wandelen en een aantal keren ook kunnen eten op ons terras – deels in de stralende zon, bij temperaturen van tegen de 20 graden.

Onze cottage stond in de buurt van de locatie die een belangrijke rol speelt in de eerste aflevering van het eerste seizoen en het hele derde seizoen van Hinterland: Devil’s Bridge (of Pontarfynach), een dorpje op de plek waar de rivier Mynach uitmondt in de bredere Rheidol. Belangrijkste attractie: de drie boven elkaar gebouwde bruggen over de Mynach en een ca. 100 meter hoge waterval in die rivier. Plus een smalspoortreintje, ruim honderd jaar geleden gebouwd om toeristen uit de badplaats Aberystwyth hierheen te brengen (maar misschien ook wel vanwege de mijnbouw die in deze omgeving floreerde). In Devil’s Bridge is naast wat op toeristen gerichte activiteit (een hotel met -redelijk goed- restaurant, een camping, een souvenirwinkel) niet veel te vinden – zelfs geen pub. Lekker rustig wel, al betekende het dat we voor inkopen tenminste een halfuur moesten rijden: naar Aberystwyth (redelijk wat winkels) of naar Rhayader / Llansantffraed-Cwmdeuddwr (een kruidenier, een slager en nog een beetje meer). Geen probleem – de wegen zijn rustig en breed zat (naar Aberystwyth) of smal maar mooi gelegen (naar Rhayader). En halverwege op de weg naar Aberystwyth ligt de Halfway Inn, een pub waar wij gegeten hebben aan hetzelfde tafeltje waar de hoofdpersoon uit Y Gwyll een ansichtkaart in handen krijgt die de sleutel blijkt te zijn in een van de mysteries die hij moet oplossen.

Bijzonder mooi vonden we de uitstapjes die we maakten naar een aantal grote waterreservoirs in de bergen, ontstaan door de aanleg van stuwdammen. Die in de Elan Valley zijn zo’n 120 jaar oud en werden aangelegd ten behoeve van de watervoorziening van Birmingham, 117 km verderop. De meren liggen fraai in het ruwe landschap, dat op een minder zonnige dag dan dat wij er waren overigens bijzonder desolaat moet zijn. De dammen zelf zijn interessante en redelijk fraaie bakstenen bouwsels.
Dat geldt iets minder voor de dam van het Nant-y-Moch stuwmeer, die zo’n 50 jaar geleden werd gebouwd om elektriciteit op te wekken. Maar het meer ligt wel weer erg mooi, in een misschien nog wel wilder berggebied (waarbij je je overigens geen hoge en scherpe toppen moet voorstellen, maar meer een glooiend terrein). Op allerlei punten weidse vergezichten, waarbij het voor je appreciatie ervan uitmaakt of je windmolens horizonvervuiling vindt of bewonderenswaardige staaltjes technologie.

Wat we natuurlijk niet konden overslaan, was een wandeling bij Devil’s Bridge, en in het bijzonder langs de waterval. De man die ons de kaartjes verkocht, keek ons eens goed aan en suggereerde dat we wel in aanmerking kwamen voor het senior-tarief. Dat bleek vanaf 60 jaar te gelden, dus: ja. Nadat we betaald hadden, wees hij ons erop dat we de volledige wandeling wel zwaar zouden kunnen vinden – 700 deels forse treden op dan wel af. Maar ach, “u kunt ook alleen het eerste stukje doen”. Het bleek een goede aansporing, want zelfs bij de bijzonder steile “Jacob’s Ladder” waar we een stuk met ruim 100 treden af moesten, zetten we door. Waarna de klim aan de andere kant van het water eigenlijk wel weer meeviel. Hoe dan ook: het was de moeite waard. De waterval is niet breed, maar wel imposant en de omgeving is lekker ruig.

Aberystwyth, ten slotte, is een stadje zoals we er meer gezien hebben: eens een echte toeristentrekker, nu vooral in verval. Een pier en hotels aan de boulevard die betere dagen hebben gekend, verwaarloosde gebouwen, een schraal winkelaanbod (maar wel voldoende als je geen te hoge eisen stelt). Waarmee ook hier de vraag zich opdrong: hoe gaat het eigenlijk met dit land? Maar daarover later meer.

Reacties

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!