Marian en Max zijn even weg

Regen

Jullie hadden nog een verhaal van ons tegoed, over de laatste paar dagen van onze vakantie in Frankrijk – nu alweer twee maanden geleden. Daar zit natuurlijk niemand op te wachten, maar omdat belofte schuld maakt, doen we het toch nog even.

We sloten ons vorige verhaal af in Roussillon dat we niet zo interessant vonden, en kondigden aan dat we nog iets zouden vertellen over ons bezoek aan Le Colorado Provencal, een gebied waar zand en rotsen allerlei kleuren hebben tussen lichtgeel en diep-oranjerood en waar wind en water heel grillige vormen uit die rotsen hebben gesleten. Inderdaad een beetje zoals we dat ook ooit gezien hebben in Bryce en Zion National Parks in Utah (dus niet Colorado), maar op een bescheidener schaal. Minder weidse vergezichten dus, maar dat maakt het niet minder interessant en mooi. We hebben er dus flink wat foto’s gemaakt. En eigenlijk is die geringe omvang ook wel heel prettig, want nu konden we tijdens een betrekkelijk korte stop tijdens onze rit van Bonnieux naar Forcalquier nog een redelijk deel van dit gebied bewandelen.
Een tweede, wat minder bijzondere, tussenstop was bij de Jardin de l'abbaye de Valsaintes. Van het klooster zijn slechts de kapel en de mooi aangelegde en goed onderhouden tuin te bezoeken, maar dat was ook genoeg. In de tuin zagen vooral veel soorten rozen, die begin juni nog uitbundig bloeiden. Een ruim uitzicht over de omringende velden en in de verte de bergen maakten ook dit weer de moeite waard.

Over heel smalle weggetjes, die we wat minder vaak zien sinds we op ons navigatiesysteem rijden en eigenlijk nauwelijks meer zelf onze route op de kaart uitstippelen, kwamen we uiteindelijk in Forcalqier, onze laatste verblijfplaats. De villa St Marc waar we een kamer hadden ligt net buiten het centrum op een heuvel, zodat je vanaf het terras over de grote tuin met oprijlaan een mooi uitzicht over de oude daken hebt, met daarachter weer de heuvel waarop de Notre Dame de Provence ligt, een kleine zeshoekige kapel. Een bijzonder verblijf wel weer: de villa zal zo’n 150 jaar oud zijn en was volgens de oorspronkelijk Italiaanse eigenaresse lange tijd een wat eenvoudig hotel geweest (met een gemeenschappelijk wasruimte en maar één toilet, voegde ze er vol afschuw aan toe). Zij had er een redelijk mooie bed & breakfast van gemaakt, met meubilair van rond de vorige eeuwwisseling met wat uitstapjes naar Art Nouveau. De bedden leken dus wat minder geschikt voor lange mensen, maar dat was niet echt een probleem voor ons.

Forcalquier is een levendig klein stadje (of groot dorp) dat kennelijk redelijk wat toeristen trekt. Wij waren er toevallig tijdens het landelijke (of mondiale?) treffen van “monocyclistes”, zodat we regelmatig bijzonder uitgedoste mensen -hele families soms- op eenwielertjes door de straten zagen schieten – en ’s avonds, op hun fietsen, dansen op het plein voor het gemeentehuis. En we mochten er getuige zijn, op zaterdagochtend, van het eerbetoon aan de gevallenen, waartoe op datzelfde plein een stoet werd samengesteld van hoogwaardigheidsbekleders met sjerpen over hun zondagse pak of smaakvol jurkje, militairen in vol tenue, veteranen met vaandel en politiemensen en brandweerlieden in hun mooiste uniform. Voorafgegaan door vaandeldragers en een trompetter vertrokken ze naar het kleine monument, nagekeken door de mensen op de omliggende terrassen die hun ochtenddrankje er niet voor lieten staan.
Veel bijzonders hebben we hier niet gedaan: een bezoekje aan een galerie waar plaatselijke kunstenaars exposeerden, de steile klim naar de Notre Dame de Provence waarvandaan we ook weer een heel fraai uitzicht hadden en natuurlijk nog tweemaal lekker eten – een keer op het terras van een hippe wijnbar waar we ons afvroegen of uit de donkere wolken die we over de bergen aan zagen komen regen zou vallen en een keer op het terras van een wat klassieker toeristisch restaurant waar een paar verkoelende druppels eigenlijk wel welkom zouden zijn geweest. Overigens was het eten daar beter, en de wijn ook.

De regendruppels kwamen de volgende ochtend. Een paar al tijdens het ontbijt op het terras, maar dat was niets vergeleken met de stortbui die losbarstte toen we net wegreden voor de eerste etappe van onze thuisreis. Dat duurde gelukkig niet zo lang, maar het grootste deel van de rit -we kozen de route door de bergen, via Grenoble- was het op zijn minst druilerig, dus van het hier en daar wel heel mooie landschap hebben we wat minder gezien dan we hadden gehoopt. Echt hard regenen ging het weer toen we Lyon binnenreden, onze eerste tussenstop. De oude binnenstad schijnt erg mooi te zijn en aan Parijs te doen denken, maar die hebben we gemist. We hadden een hotel geboekt op La Confluence, de landpunt bij de samenvloeiing van de Rhône en de Saône. Vroeger een haven- en industrieterrein, nu een gebied wat kennelijk hip moet worden, met nieuwe kantoorgebouwen in opvallende stijl en kleur en tot tentoonstellings- en festivalruimte omgebouwde enorme graansilo’s. Ons hotel paste hier perfect tussen: aan de buitenkant een roestbruine metalen “schil” om een betonnen bunker, binnen nogal “industrieel” ingerichte kamers waarvan slechts het bed echt comfortabel was. Maar goed, daar kom je ook voor. Wel fijn, trouwens, dat het inmiddels weer goot, want daardoor ging de geplande rooftop-party vlak onder ons balkonnetje niet door. En dat we vanwege het weer geen zin hadden om ergens een restaurant te zoeken bleek geen probleem, want in het hotel konden we lang niet slecht eten. En kijken hoe pizza’s werden gebakken in een enorme oven met een draaiplateau, dat met een zodanige snelheid draaide dat een pizza na 360 graden klaar was. In het begin van de avond was het een tijdje redelijk droog, zodat we toch nog maar een wandelingetje in de omgeving gemaakt hebben. Restaurants bleken er niet te zijn, maar wel veel elektrische stepjes die her en der simpelweg midden op de trottoirs waren achtergelaten, alsof de berijders in het niets waren opgegaan. De verklaring zal wel prozaïscher zijn, iets met lege accu’s en een verhuurder die ze wel weer komt ophalen of zo.
We hadden onze tussenstop in Lyon gepland, omdat we een enthousiaste aanbeveling gekregen hadden om het Musée des Confluences te bezoeken. Daar waren we niet de enigen, bleek al snel: voor de kaartverkoop stond een forse rij en binnen was het op sommige plekken echt in dichte pakking schuifelen langs de tentoonstellingen. Ach ja – op een drijfnatte eerste pinksterdag moet je met je kinderen toch ergens naartoe, schenen alle ouders uit Lyon en omstreken gedacht te hebben. En dan is dit museum waarschijnlijk inderdaad een goede keuze, want zowel de vaste collectie als de wisselende tentoonstellingen bieden veel waar je met grote ogen naar kunt kijken zonder je erg te hoeven verdiepen in het verhaal achter wat je zag – want dat was er niet, of werd in elk geval niet verteld. In één zaal zagen we een auto uit het begin van de 20e eeuw (waarom deze?), de eerste deeltjesversneller (hoe werkt die dan?) en Japanse en Chinese traditionele kleding (waarom hier?), in een andere een nogal willekeurig samengestelde verzameling opgezette dieren (waarvan overigens de wand met kevers wel het mooist was, vanwege de zorgvuldige rangschikking op kleur en grootte). Dat er in Nepal en Tibet veel verschillende volkeren (of stammen?) leven met bijzondere en zeer uiteenlopende gebruiken weten we nu ook, maar de belangrijkste ervaring in de zaal waar we die kennis opdeden was eigenlijk die van een drukte die ons vergelijkbaar leek met de foto die we rond die tijd zagen van de file van bergbeklimmers op weg naar de top van de Himalaya.

De volgende dag begon nog steeds erg nat, wat het rijden op de snelweg vrij vermoeiend maakte. We namen de wat rustiger route langs de Jura, maar hebben niet echt van het uitzicht kunnen genieten. Bijna ook niet van een lunch, want het idee om niet in een heel druk wegrestaurant wat te eten leidde weer tot een zoektocht, die eindigde in een restaurant dat bijna ging sluiten maar waar voor ons nog wat worstjes op het vuur gegooid konden worden. Niet onsmakelijk, en toen we weer buiten kwamen was het zo goed als droog, wat het verder ook bleef.
De avond en nacht brachten we door in Nancy, waar we een mooi appartement in het oude centrum hadden geboekt, op een steenworp afstand van de Place Stanislas. Daar willen we nog eens naar terug, want wat we zo zagen beviel ons wel – en er schijnt nog meer bezienswaardigs te zijn.

Het laatste deel van onze reis, via Luxemburg, Brussel en Antwerpen bood weinig vermeldenswaards, of het moest de enorme opstopping bij Antwerpen zijn die ons deed besluiten om via de Liefkenshoektunnel te rijden, hetgeen ons langs kilometers file in de andere richting leidde. Niet dat we zelf niet ook in nog wat files terecht kwamen, maar dit zag er wel heel erg uit.

Reacties

{{ reactie.poster_name }}

Reageer

Laat een reactie achter!

De volgende fout is opgetreden
  • {{ error }}
{{ reactieForm.errorMessage }}
Je reactie is opgeslagen!